Nieuwsberichten.
Tweede Kamer. Woensdag wei d het alge
meen debat over het Leerplicht ontwerp
voortgezet. De heer De Visser replicee-
rende, deed bepaaldelijk uitkomen, dat
de Christelijk-Historinsche partij leer-
plicht altijd bestreden heeft. Hg noemde
het betoog van den heer Lieftinck niet
steekhoudend en verweet den heer De
Klerk, dat deze alle werklieden te Rot
terdam, die de meeting tegen leerplicht
bijwoonden, feitelijk tol marionetten
verlaagde door te meenen, dat zij toch
vóór leerplicht zgn. Spreker protesteer
de tegen het beweren van den heer
Heldt, dat de werklieden, die tegen
leerplicht zijn, staan onder pressie van
geestelijke heeren. Het gaat niet aan
dit te beweren van 15 000 werklieden
van den R.K. Volksbond en 13 000 van
Patrimonium. De heer Kerdijk deed
Spreker opmerken, dat, volgens diens
zeggen ^n 1870, men langzamerhand er
komen kan zonder leerplicht. Hij hand
haafde tegenover het ontwerp zijn be
ginsel, bezwaren door erkende liberalen
gedeeld: het Staatsindividualisme weg
bereider tot algemeen stemrecht, terwijl
dit ontwerp aantast de goddelijke in
stelling van het huisgezin. Ook de heer
Pijnappel bleef tegen schooldwang, die
vermeden kan worden door het leggen
van verband tuscchen het onderwijs en
het practische leven, het beloonen van
getrouw schoolbezoek, het openen van
uitzicht op eene betrekking. De heer
Schaepman betoogde, dat de wet de
bizondere scholen niet kan dwingen
meer leerlingen aan te nemen. Wel
vloeit uit de wet, eene zedelijke ver
plichting voort om het onderwijs uitte-
breiden. Het door hem voorgesteldn a-
mendement zou spreker nader uiteen
zetten, hoe hjj de regeling wenscht.
Di'. Kuyper hooiende, had hij gedacht
aan Potgieters woord over De Costa,
waarin gewaagd wordt van het »apoka-
lypsis verterende vuur". Voor Dr. Kuy
per betreurt Spreker alleen, dat dit
vuur niet ook zekere pagina in het Bij
blad van 1873 heeft verteerd. De heer
Tydeman beantwoordde enkele bestrij
ders. De heer Kuyper ontkende als
woordvoerder namens de rechterzijde
te zijn opgetreden. Hij had alleen ge
sproken namens zijn antirevolutionaire
geestverwanten. Maar hij vroeg, of het
Ministerie van verwerping der wet een
kabinets-kwestie maakt, wat hij ver
moedde, toen de Min. van Binnenl.
Zaken den vorigen dag omringd door
al zijn amtbgenooten in de Kamer was
verschenen, bij wijze van een tableau
viv-ant, terwijl hij wist dat, na aanne
ming der motie Borgesius in 1889 het
Kabinet homogeen is op Leerplicht. Wat
de kosten betrelt, verwachtte Spreker
opvoering, en hij zal gaarne meer geld
toestaan, mits eerst de schoolkwestie
opgelost, en het schoolwezen meer vor
mend ingericht worde. Tegenover het
verwijt van inkonsekwentie ontkende
hij van Houten's Kinderarbeidswet te
hebben afgestemd, omdat zij geen leer
plicht huldigde, en hij herinnerde toen
tegen schoolverzuim indirekte middelen,
maar volstrekt geen leerdwang te heb
ben aanbevolen. Tegenover den Min.hield
Spreker vol zijne beschuldiging betref
fende verderlijke leeringen van openbare
ondewijzers. Ondanks de zeer door hem
gewaardeerde belofte van den Min. om
het bijzonder onderwijs te helpen, een
houding te danken aan den strijd der
rechterzijde voor de vrije school, zouden
Spreker en de zijnen, om het beginsel,
toch tegen de leerplicht-wet stemmen.
De heer Staalman bestreed het leerplicht-
ontwerp, vooral wegens de lasten en
de moeite, die het den arbeiders oplegt,
maar hij betwijfelde niettemin, of de
sociaal-demokraten tegen zouden stem
men. De Heer Troelstra vertolkte de
teleurstelling van hem en zijn sociaal-
demokratiesche mede afgevaardigden over
de wijze, waarop de Minister heenliep
over hunne grieven en bezwaren, terwijl
hjj alle moeite deed om de konserva-
tieven en de kerkelijken voor de wet
te winnen, waardoor zij voor hem en zijn
geestverwanten niet aannemelijk is ge
worden. Noodzakelijk zal het zeker zijn
te gemoet te komen aan den ekonomie-
schen last van het ontwerp voor de
arbeidersklasse, door hulp toegestaan
voor voeding en kleeding. Spreker hield
vol, dat 's Ministers ontwerp getuigt
van het antidemokratiesch hervormings
gezind Kabinet, waarin hij zetelt. Mocht
dan ook het ontwerp vallen, dan zal
dat te wijten zijn aan de tweeslachtige
samenstelling van Kamer en Regeering
gevolg van het beperkt kiesrecht. Blijven
de gewraakte misstanden in de wet, dan
zullen der socialisten Contre-Coeur moeten
tegenstemmen. Na repliek van den heer
Harte ontvouwde de heer deSa vorninLoh-
man nader de beteekenis der principieele
bezwaren, die niet voortkomen uit begin-
seltooze oppozitie tegen het Kabinet, maar
uit de beginselloosheid van het ontwerp,
uit vrees dat later een strengere wet
volgt. Daarom wil Spreker vóór alles
vrijheid van onderwijs. De heer Ketelaar
drong ook bjj den Minister aan meer
te gemoet te komen aan de voorstanders
van leerplicht en bleef de noodzakelijk
heid van leerplicht volhouden. De heer
Brummelkamp bleef zijn bezwaar hand
haven, dat de onderwijzers politiedienst
zullen moeten uitoefenen. De heer
Schaper verzekerde, geenszins te Veen-
dam zich gebonden te hebben tegen te
stemmen, en allerminst vóór te zullen
stemmen zooals de heer Staalman be
weerde, uit vrees van anders zijn zetel
te zullen verliezen. Tegen zulk een
beleedigend vermoeden protesteerde hij
In de zitting van Donderdag zeide de
heer Mackay, repliceerend, dat hjj in
1889 tegen leerplicht als middel tegen
schoolverzuim was, en toen liet denk beeld
opperde, het huisonderwijs buiten de
wet te laten. Spreker wees er voorts
op, dat de bizondere scholen, geplaatst
onder de macht der gemeentebesturen,
de haar in 1889 verleende vrijheid zouden
verliezen. Desnoods zou hij kunnen
méégaan met eene schoolverzuimregeling
zonder straften voor de ouders, waar
immers hoofddoel moet zijn het naai
school zenden der kinderen. De heer
Dobbelman achtte leerplicht niet gerecht
vaardigd door het bestaande schoolver
zuim. Nadat de heeren De Waal Malefijt
en Heldt nog het woord hadden gevoerd,
diende de Min. van Binnenl. Zaken van
wederantwoord. Vele bedenkingen van
voorstanders liet hij rusten tot de on
derdeden, maar hg verzocht hen, niet
te zeer aan kleine verschillen en eigen
standpunt te hechten. De Min. zou
telkenmale mededeelen, of de amende
menten in de wet passen, of haar in
gevaar brengen. Hij bestreed school
raden naar de denkbeelden van den
heerTroelstra. Nu de Min. detechniesche
bewerking van een amendement was
verzocht, was een andere regeling in
onderzoek. In zake plaatsruimte op
scholen verwees hjj andermaal naar hel
recht om vermeerdering van scholen
te bevelen. Bij herhaling verzekerde de
Min. dat de geheele Regeering bij het
lot van dit wetsontwerp betrokken is.
Mocht het onverhoopt verworpen worden
dan zal de Reg. in volle vrijheid be
slissen wat haar te doen staat. In zake
de kleeding- en voedingskwestie getuigde
de Min. aan den heer Troelstra, van
ganscher harte daar voor te zijn. Er
kennend dat daarvoor niet genoeg wordt
gedaan, handhaafde de Min. zijn stand
punt, dat de gemeentebesturen bevoegd
zijn, ter bevordering van schoolbezoek
gelden ook voor voeding en kleeding
beschikbaar te stellen. Bij herziening
der onderwijswet, die op deze wet moet
volgen, zal overwogen worden, die
bevoegdheid te versterken. Verder
verdedigde de Min. zijn voorstel tegen
de nieuw geopperde bezwaren der oppo
zitie, onder opmerking, dat, had men
in 1873 met Dr. Kuyper tegen de
Arbeidswet van Houten gestemd,
duizenden kinderen het slachtoffer
zouden zjn geworden. Let de Minister
er op, dat vele Christelijke onderwijzers
leerplicht verlangen, maar in hun
afhankelijkheid van de leiders niet durven
agiteeren dan, is hij nog niet zoo zeker,
dat de aanmatigende voorspelling van
den heer Kuyper, dat 46 t. gen de wet
zullen stemmen, zal uitkomen. De Min.
koestert nog betere verwachtingen, maar
herhaalde, dat, al verwierp de geheele
Kamer de wet, de Reg. zou blijven
volhouden, een nationale wet te hebben
voorgesteld. De heer Staalman beweerde
nog, herhaaldelijk geïnterrumpeerd door
den heer Troelstra, dat deze aan zijn
in het land gepropageerde beginselen
verschuldigd is, het beginsel van'kleeding
en voeding in de wet neer te leggen.
Na protest van den heer Harte van
Tecklenburg tegen het door den Minister
in zijn repliek vooruitloopen op eene
beslissing der Kroon inzake de beschik
king van Gedeputeerde Staten van
Friesland betreflende het aanwenden
van gemeentegelden voor kindervoeding
verzekerde de Min., dat hij geen kritiek
op het college had bedoeld. De algemeene
beraadslaging werd gesloten. Art. 1
(leerplichtbeginsel, waarop de heer
Ketelaar zjjn am. introk, nadat de heer
De Savornin Lohman had verklaard
geen stemming noodig te achten, op
verzoek van den heer Ketelaar in stem
ming gebracht, werd aangenomen met
52 legen 37 stemmen. Vóór stemde de
linkerzijde met de heeren Schaepman
en Kolkman; tegen de rechterzijde met
den heer Pijnappel. (De heeren Bastert
en de Visser, die echter wèl op de
prezentielijst hadden geteekend, waren
afwezig, terwijl van liberale zijde
nog afwezig waren de heeren van Kerk
wijk, Tak van Poortvliet en Rink. Het
amendement Ketelaar op art. 2 ge
richt tegen wettelijke sanctie van
schoolverzuim, werd ontraden door de
meerderheid der Komm. van Rapp. en
door den Minister, die verklaarde geen
overheids bemoeiing voor derde school
verzuim te wenschen, maar ondersteund
door den heer Tydeman. Het am. werd
verworpen met 68 tegen 22 stemmen,
zoodat gedurende 2 achtereen volgende
maanden twee schooltijden mogen ver
zuimd mogen worden. Op arl. 3 vond
steun bij de Komm. van Rapp. en weinig
bestrijding bij den Min. een voorstel-
Ketelaar, om te zorgen, dat kinderen
nooit vroeger dan op 12 jarigen leeftijd
van school gaan: maar ontraden door
de Komm. van Rapp., de heeren Pijt-
tersen, De Boer en den Minister een
am. Troelstra c.s. om te herstellenden
7 jarigen leerplicht van het oorpronke-
lijk ontwerp, en het einde van den leer
plichtigen leefiijd te brengen op 14 jaar.
De heer Pijttersen toch vreesde toene
ming van kinderexploitatie. De Minister
deed opmerken, dat het herhalingsonder-
het 7de jaar vervangt. Beide amende
menten werden verworpenhet eerste
met 69 tegen 22 stemmen, het tweede
met 66 tegen 25 stemmen. Het am.
Ketelaar werd aangenomen met 57 tegen
34 stemmen. Een am. van Karnebeek
op art. 4, om niet te verplichten ver
andering van huisonderwijzers binnen
het jaar op te geven, werd verworpen
met 52 tegen 34 stemmen. De diskus-
sie vorderde in deze zitting tot art. 7.
Vrijdag voortzetting. Op art. 7 had
de heer Ketelaar een am. voorgesteld
om voor te schrijven, dat de vrijstelling
wegens onverwegend bezwaar der ouders
tegen het onderwijs in lagere scholen
binnen den afstand van 45 minuten van
de woning alleen worde gegeven als het
overwegend bezwaar godsdienstig van
aard is. Voorsteller wilde ofsnijden be
zwaren tegen de persoon der onderwij
zers. Dit am. werd bestreden door den heer
De Waal Malefijt die de beoordeeling van
den aard van het bezwaar aan de kons-
ciëntie der ouders wilde overlaten. De
heer Schaepman wilde zedelijke en de
heer De Visser paedagogiesche bezwaren
niet uitsluiten, gezwegen nog van de
moeilijkheid voor den schoolopziener om
godsdienstige bezwaren zoowel van
Katholieken als van Tolstoianen te
beoordeelen. De heer Tydeman verklaar
de zich in beginsel voor het amendement,
dat de onderwijzers beveiligt tegen
mogelijke inkwizitie vaa ouders. De
heer Troelstra ondersteunde het am.,
hoofdzakelijk ter bescherming van soci-
alistiesche onderwijzers tegen een zeer
denkbaar komplot. De heer Willinge
stelde om praktiesche redenen voor, den
tijd van 45 minuten gaans, binnen welke
de scholen gelegen zijn, te veranderen
in 4 kilometer van de woning. De heer
De Savornin Lohman vroeg inlichtingen
omtrent kinderen die geen schoolgeld
betalen. Bij de verdediging van art. 7
betuigde de Min. zijne belangstelling voor
de zorg,voor onderwijs aan schippers
kinderen. Hij erkende, dat na aanneming
der leerplichtwet de herziening der
vaccinewet overwogen zal moeten wor
den. Hij ontried het am. Willinge en zou
aannemen van het voorstel Ketelaar zeer
betreuren, 's Ministers stantpunt is eer
biediging, niet beoordeeling van de ge
moedsbezwaren, weshalve een ruime be
paling noodig is. Maar stellig verklaarde
hij, dat het bezwaar uitsluitend gericht
moet zjjn tegen den geest en de strekking
van het onderwijs, en dat bezwaar tegen
den persoon des onderwijzers in strijd
is met de wet. De heer Lohman ant
woordde de Min. dat schoolverzuim
wegens onwillige betaling, wel, wegens
onvermogen niet gestraft wordt. Na
eenig debat, waarin de Komm. van
Rapp. het am. Ketelaar ontried, werd
dat verworpen met 78 tegen 9 stemmen
en werd het am. Willinge (4 Kilometer)
aangenomen met 45 tegen 42 stemmen.
Art. 7 werd daarna goedgekeurd. Een
nieuw door den heer Troelstra c. s.
voorgesteld artiekel, om in het onderwijs
van schippers- en kramerskinderen te
voorzien bij bestuurs maatregel, met het
doel de Reg. te verplichten dit belang
te regelen, werd door den Min. onnoodig
geacht, omdat de Reg. met den heer
Troelstra sympathie voor de zaak heeft
en gaarne vereenigingen voor onderwijs
aan schippers en kramers kinderen
geldelijk wil ondersteunen. Tegen het
voorstel heeft de Min. alleen techniesche
bezwaren, en de Komm. van Rapp. achtte
eene regeling meer thuis in de On
derwijswet. Het voorgestelde artiekel
werd verworpen met 80 tegen 9 stemmen.
Artt. 8. en 9. werden goedgekeurd. Bij
art. 10 (regeling van de vrijstelling
wegens gemoedsbezwaren) vereenigden
de Komm. van Rapp. en de Minister
zich met eene door den heer Schaepman
voorgestelde wijziging beoogende twist
gedingen over gemoeds bezwaren buiten
het artikel te houden door te bepalen
dat de schoolopziener zijn medewerking
tot vrijstelling weigert, als hij overtuigd
is, dat geen ernstig bezwaar, maar
eenige andere reden tot de aanvrage
leidde. Bij de geldige redenen voor
tijdelijk schoolverzuim stelde de heer
Ketelaar voor, onder godsdienstplichten
niet te begrijpen het gewone kateche-
tisch onderwijs, wèl was hjj bereid in
het artikel voor Roomsch Katholieke
leerlingen de voorbereiding ter heilige
kommunie tot geldige reden te verklaren.
De heer Mutsaers protesteerde tegen dit
streven om te treden in de rechten en
verplichtingen der Kerk en der gods
dienstleeraren, en hij hoopte, dat de
Min. dit am. zou afraden. De heer
Roessingh vreesde geen krenking van
rechten, doch wel nadeel voor het
godsdienstonderwijs, vooral ten platte
lande. De heer De Visser bestreed met
nadruk het am. Ketelaar, dat het ka-
techetisch onderwijs afhankelijk zou
maken van de hoofden der scholen. De
heer Vermeulen bestreed het am. als
monstruoziteit, welke de Kamer zou
dwingen te stemmen of en hoelang
vrijaf zou moeten worden gegeven voor
voorbereiding ter heilige Kommunie.
De Min. bestreed het am. als praktisch
onuitvoerbaar, terwijl juist voor het
godsdienstonderwijs vrijstelling van leer
plicht rationeel is, daar het toch ook
onderwijs is. De heer Ketelaar trok zijn
amendement omtrent het godsdienst
onderwijs in, daar gewetensdwang zijne
bedoeling niet was. Het tweede am.
handhaafde hij. Dinsdag a. s. stemming,
en dan ook diskussie over vrijstelling
wegens veldarbeid.
Gedrukt bij DE ERVEN LOOSJES, te Haarlem.