DE LEGENDE. De Vijverkoniogin. EEN SPROOKJE UIT ZUID-AFRIKA Naer het Engeltch vah HENRY M. STANLEY. 2) Langzamerhand werden zij te groot voor den put; en daar zij volmaakt tam waren, nam zij ze er uit en stond aan hen toe om vrij in den vijver te gaan; maar precies 's mor gens vroeg, 's middags en 's avonds riep zij ze tot zich en gaf hun de dagelijksche portie voedsel, uit een Hinken voorraad bananen en graan van haar plantage en tuin. Een van de grootste visschen noemde zij Munu, die zoo verstandig was en zoo ver trouwend in de handen van zijner meesteres, dat hij niet graag ver uit de buurt ging, en, wanneer zij beide handen in het water legde, zoo ge- noegelijk kon rusten in de aldus ge maakte holte. Zij had ook haren voorraad schelpen en parels tot hals snoeren geregen en die om de staar ten van hare lievelings visschen ge bonden. Hare andere vrienden werden even tam als de visschen, want alle soor ten van dieren leeren hunne vrees voor de menschen afleggen, als dezen maar niet beginnen met hen eerst bang te maken en veeleer hen vrien delijk te gemoet komen. En op deze eenzame plaats, geheel beschut door wouden, waar de wind ternauwer nood kracht had om het buigend riet en hangende bladeren te bewe gen, was er geen geluid, waardoor ook het bloodste schepsel met schrik kon worden vervuld. Gij kunt, als gij uw best doet u deze jonge vrouw Izoka voorstellen op den grond zittende aan den rand van den vijver, omringd door hare vrienden als eene moeder door haar kroost. In hare armen een jonge pelikaan, op den eenen schouder een kakelende papegaai, op den andere een eekhoorn tje met zijne heldere oogjes, zitten de op zijn achterste zijne voorpoot jes te likken; op haar schoot een ander spelende met zijne ruige staart en aan hare voeten de kwikstaartjes, die vroolijk kwispelen met hun ach- terdeelen en kleine stofwolkjes op jagen. Tusschen haar en den vijver een langbeenige reiger, die vóór geruimen tijd gestrikt, zich aan de vriendelijk heid van zijne meesteres heeft onder worpen en nu op één been staat, als of hjj voor hare veiligheid waakt. Niet ver achter haar is haar bosch rijk tehuis, wel voorzien van voedsel en gemakken, die de voorrbrengselen zijn van hare handigheid en zorg. Torenzwaluwen en zandzwaluwen fladderen rond, elkander vroolijk na jagende, terwijl zij de plaats vervul len met hun gepiep; behalve vlak tegen overhaar, waar de visschen soms uit opspringen, ongeduldig wachtend op het bezoek van hunne meesteres. Zoo vertoonde zij zich op zekeren dag aan de wreede oogen van Eoku, haar gemaal, die de rook van haar vuur gezien had, toen hjj het pad langs ging, dat noordwaarts leidde. Even goed jager als visscher, kende hij de listen van de jacht en nader de steelsgewyze van boom tot boom, totdat hij zoo dicht bij was, dat hij de kralen oogjes van het eekhoorntje op hare schouders kon zien, dat door zijne plotselinge beweging opschrikte. Het was vreemd, hoe spoedig het alarm van den een aan was mede gedeeld. Zijn broeder eekhoorn gluur de van den eenen kant met zijn staart over zijn rug, een kuif gelijkde papegaai keerde één oog naar den boom, waarachter Koku stond en scheen als vastgenageld; de reiger zette zijn andere been op den grond, slaakte zijne weemoedige kreet „k wa le" en liet zijn staart zakken als wilde hij omhoog stijgen. De kwik staartjes staakten hunne buigingen, de pelikanen keerden hunne snavels achterwaarts en legden ze vadsig langs hunne ruggen, terwijl zij strak naar den boom bleven kjjkenen ten laatste keerde Izoka, door al deze teekenen harer vrienden gewaar schuwd, ook het hoofd in dezelfde richting om, maar zag niemand, en daar de zon onder was nam zij hare vriendjes mee naar binnen. Weldra kwam zij weer naar bui ten, en ging naar den vy verkant met het voedsel voor de visschen en kir de zachtkens tegen hare vrienden in 't water en de visschen snelden op haar geroep toe en verdrongen zich rondom haar. Nadat zij aan dezen hun voedsel gegeven had, sprak zij Munu, den grootsten visch toe, zeggende,ik ga er van nacht op uit om te zien of ik niet een afgedankten kookpot kan vinden, want de mijne is gebroken. Pas op, dat gjj geen vriendschap sluit met wat man of vrouw ook, die mijn lied, dat ik u geleerd heb, niet kan zingen", en de visch antwoordde door haar staart van rechts naar links te schudden, zooals hij gewoon was. Izoka, die het woud nu bij nacht even goed als bij dag kende, aan vaardde haren tocht, weinig vermoe dend dat Eoku haar en hare manier van leven en hare boschgeheimen had ontdekt. Hij wachtte een poosje en sloop toen naar den vy verkant en herhaalde het lied, dat zij gezon gen had, en onmiddeljjk zwom er eene menigte visschen naar hem toe, en hij was verbaasd over hun getal en hunne grootte. Daardoor bemerkte hij wat een buit hier voor hem te halen was en hij rende het pad op naar de plaats, waar hij zijne lieden had achtergelaten, en riep hun toe: „Kom, spoedt u met mij naar de bosschen bij een grooten vjjver, waar ik ladingen visch ontdekt." Zijne manschappen gehoorzaamde hem met vreugde en waren tegen middernacht allen bij den vijver aan gekomen. Nadat hij ze allen op een lijn geplaatst had, met hunne speren gereed om te steken, zong Eoku met zachte stem het lied van Izoka en de groote en kleine visschen spron gen vroolijk nit de de diepte waar zij sliepen, en verdrongen elkander naar den wal, zich over elkaar heen gooiende en bleven toen even in twijfel staren naar de rij mannen. Maar weldra vlogen de wreede spe ren uit hunne handen en Munu Izo- ka's trots, werd door verscheidenen doorboord en gedood en aan wal gesleept met de schachten der wapens die hem verslagen hadden. Munu, was spoedig in stukken gesneden, hij en eenige andere kameraden, en de man nen, zich beladend met het vleesch. trokken haastig af. Tegen den morgen keerde Izoka huiswaarts met eene vracht bananen en een kookpot, en na een korte rust en wat verfrissing, voedde zjj hare vrienden de eekhorentjes, de jon ge pelikanen, de papagaaien en de reigers en strooide een Hinken voorraad voor de kwikstaartjes en zwaluwen toen spoedde zij zich met hare gaven naar den vij verkant. Maar helaas 1 aan den rand van het water trof haar een schouwspel, dat haar bijkans flauw deed vallen daar waren de sporen van vele voeten, gekneusd riet, bloed, schubben en alval van visch. Zij kirde zacht tegen nare vriendendeze hoorden haar ge roep doch naderden slechts langzaam en aarzelend. Zjj riep naar Munu, Munu du nu, ach Munu, Munu, Munu maar Munu kwam niet en de anderen bleven wel van den wal af, ter wijl zij haar verwytend aankeken en niet naderbij wilden komen.Ziende, dat zy haar wantrouwden, wierp zjj zich op den grond en schreide heete tranen. ^unu> Munu, Munu, waarom twijfelt ge aan mjjP'* Toen Izoka's verdriet wat bedaard was, volgde zij de sporen door de bosschen totdat zjj aan het voetpad kwam. Hier werden deze veel dui delijker en bemerkte zjj dat degenen, die haar vredig huis geschonden had den, naar Umané waren getrokken Een vermoeden, dat haar man tot het getal had behoord diende slechts om haar nog boozer te maken, en zij besloot de plunderaars te volgen en trachten recht te verkrijgen. Vlug spoedde zij zich op 't voet pad voort en bereikte, na vele uren snel te hebben gereisd, na het vallen van de duisternis, Umané. Dit be gunstigde haar plan en het gelukte haar onbemerkt by eene opene plaats te sluipen tegenover de woning van haren man waar zjj Koku en zjjne vrienden zich vergasten zag aan visch en hem hoorde bluffen op zjjne ont dekking van dezen schoonen visch in een boschvjjver. In hare woede over zijne vermetele schurkerij was zy in verzoeking om hem aan te' vliegen en zjjn hoofd met haar snoei mes te kloven, maar zjj beheerschte zich en zat neder om te overleggen. Toen kwam zij tot het besluit dat zy naar haren vader zou gaan en zijne bescherming inroepen een voorrecht waarvan zjj al lang ge bruik zou hebben gemaakt, als haar trots niet gefnuikt was door de bru tale handeling, die haar persoon van üoku had ondergaan. Het dorp van haar vader lag slechts °P korten afstand van Umané ver wijderd, en binnen weinig tijds werd het geheele volk opgeschrikt op het hooren van de schelle stem van ie mand, die zij vóór langen tjjd dood hadden gewaand en die in de duis ternis de namen van Uyimba en Twekay uitriep. Op 't hooren van het herhaaldelijk uitroepen van hun opperhoofd en zijne vrouw, grepen de mannen hunne speren en liepen naar buiten en ontdekten tot hunne verbazing, dat de lang verloren Izoka weder onder hen was en een groot en overweldigend verdriet had. Zij brachten haar voor de deur van haren van haren vader en riepen Uyimba en zjjne vrouw Twekay toe, dat zij naar buiten zouden komen en haar ontvangen, zeggende dat het eene schande was als zjj, die de trots van Umane was, als eene slavin zou ljjden in haars vaders eigen dorp. De oude man en zjjne vrouw spoedden zich naar buiten er werden toortsen ont stoken en Twekay ontving weldra hare weenende dochter in hare armen. Bij ons te lande zijn we niet erg geduldig als er wat nieuws te hooren valt, en, daar ieder de geschiedenis van Izoka wenschte te weten, deed men haar nederzitten op een schiid om al hare lotgevallen te verhalen,' sedert zij van Umané weggeloopen De lieden luisterden met verbazing naar al de vreemde zaken die hun verhaald werden; maar toen zjj de wreedheid van Koku verhaalde, rezen de mannen allen overeind en sloegen met hunne speren tegen hunne schil den en eischten de straf van Koku en dat Uyimba hen op staanden voet waar Umané zou leiden. Nu ging het in processie naar de stad, naar de woning van Koku, en toen hij naar buiten kwam, in antwoord op het geroep van een hunner om te vragen wat er te doen was, vielen zij op hem aan, bonden hem aan han den en voeten en brachten hem naar de woning van hun opperhoofd, waar zy hem in verhoor namen. Yelen kwa men naar voren om getuigenis af te leggen van zjjne wreede behandeling van Izoka en van den diefstal van den visch, en de wijze waarop, en het opperhoofd stelde het leven van Koku in de hand van Uyimba, wiens dochter hy ODrecht had aangedaan. Deze beval dat Koku onthoofd en zijn lijk in de rivier geworpen zou worden. Het vonnis werd zonder tijd verlies aan de oever der rivier ten uitvoer gebracht. Het volk van Uma né en van het dorp Uyimba verzocht toen dat aan Izoka, daar zjj zich zoo knap en goed gedragen had, dat zjj vogels, dieren, visschen op hare stem had doen gehoorsamen; eenig teeken van volksgunst zon gegeven worden. Waarop het opperhoofd van Umané in naam van den stam, haar al de rechten van den Woudvijver en de bosschen en al wat er rondom was, eene halve dagreis ver afstond en ook al de goederen die Koku bezeten had. Zoo werd Izoka door de gunst van haren stam eigenares van een groot district, en meesteres van vele slaven, kudden,^'[geiten,j gevogelte en alle soorten van nuttige zaken om eene kolonie te stichten.'|[Daar staat nu een groot dorp en Izoka is goed be kend, in vele landen nabjj Umané en Basoka, als de Vijver-Koningin en leeft volgens de laatste berichten nog altoos voorspoedig en gelukkig; maar zjj heeft het huweljjk nooit meer beproefd. Kassims vertelling werd luide toe gejuicht en hjj werd op eens een groot lieveling van de Zanzibaris. Hjj werd by den hoofdman gebracht en moest naast hem zitten. Eén Zan- zibari gaf hem een handvol gebraden aardnoten, een ander gaf hem een gebraden banaan, terwijl een derde het vuur oprakeldeen de complimen ten die hjj kreeg waren zoovele, dat hij er voor 't oogenblik puur jjdel door werd. En toen een koninkljjk Dabwanikleed ter bezichtiging werd uitgespreid en ten slotte over zjjne schouders geworpen, zagen wjj hem een blik naar Baruti werpen, die zooals wij wisten, dit beduidde: „Ja, ja Baruti, andere lui kunnen even goed eene geschiedenis vertellen als gij." [Slot). Gedrukt bjj DE ERVEN LOOSJES, to Haarlem,

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlemsch Advertentieblad | 1900 | | pagina 6