DE LEGENDE. Van den Kleinen Kibatti, die al de groote dieren overwon. EEN SPROOKJE UIT ZUID-AFRIKA Naar het Mngelech VAN HENRY M. STANLEY. 1) Ik heb mijn best gedaan om deze geschiedenis zou nauwkeurig mogelijk over te brengen, ten einde getrouw den zin weer te geiyen van hetgeen er gezegd was; toch wanhoop ik er aan de kleine trekjes en vonkjes van vernuft zoo goed weer te geven als Ka du zulks deed met stem, gebaren en zijn beweeglijk gelaat. „Vrienden en vrije burgers," zeide hij, toen wij allen in luisterende hou ding gezeten waren, „als een men- schenkind weet hoe hij zijne boosheid zal toonen, behoef ik u, die ervaren zgt in reizen en in de natunr der dieren, niet te vertellen, dat de dieren der wildernissen ook weten, hoe zij hunne spijt en hunne hartstochten moeten toonen. De legende van Ki batti handelt hierover. ii Eeuwen geleden vergaderden op een dag de groote dieren der wereld, bestaande uit den Olifant, den Rhi noceros, den Buffel, den Leeuw, den Luipaard en den Hyena in het mid den van een woud, niet verre van een dorp op de grenzen van Uganda. De Olifant, bij algemeene overeen komst als de sterkste verklaard, be kleedde bij die gelegenheid het voor zitterschap. Met zijn snuit wuivende en het uitbazuinende om stilte te verkrijgen, zeide hij: „Vrienden wij zijn vandaag vergaderd om te over leggen hoe wij eenigermate het on recht zullen betaald zetten, dat ons en onzen aanverwanten dagelijks door de menschenkinderen wordt aange daan. Niet ver vanhier is een dorp vanwaar die slechte tweevoetige dieren uitvallen doen, om ons allen, die tweemaal zooveel voeten hebben als zij, den oorlog aan te doen. Zonder waarschuwing van vijandelijkheden of bekendmaking van de reden, ver laten zij, dag aan dag, heel beslist hunne kegelvormige huizen met de bloeddorstigste gezindheid tegen wie onzer, die zij gedurende het schijnen van de zon toevallig mogen ontmoe ten. Waarom wij hier op algemeenen grond zijn te zaam gekomen om te overleggen hoe wij de baldadige be- leedigingen zullen vergelden, welke zij dagelijks ons ongelukkig geslacht aandoen. Persoonlijk heb ik menige beleediging tegen de Olifanten van mijnen stam te herinneren, en ik zal die niet licht vergeten. Het is nog maar een week geleden dat, een veelbelovend kind van mijne zuster in een diepen put viel en op een scherpen paal terrecht kwam, die op den bodem, ervan geplaatst was, en maar weinige dagen daarvoor viel mijn jongste broeder met den kop vooruit in een afschnwelijk diepe groeve, die kunstig verborgen was onder bladeren en gras, waaraan niemand dan dezulken, die, als ik, ondervinding hebben van hunne arg listige manieren, kon ontsnappen. Ik durf wedden, dat gij allen op gelijk soortige wijze vervolgd zijt en groot onrecht hebt te wreken. Ik wacht om te hooren wat gij zult voorstellen. Broeder Rhinoceros, gij zijt mij 't naast in grootheid en krachtspreek." „Wel, broeder Olifant en mijne vrienden, de woorden die wij hebben gehoord zijn waar. Het menschenkind is van alle schepselen, die ik ken, het baldadigst in zijne beleedigingen te gen ons, viervoetige stammen. Er gaat geen dag voorbij, of ik hoor den een of anderen lijder kermen en klagen. Niet lang geleden wandelt er een neef kalmpjes door een bosch niet ver vandaar, en raakt zijn voet ver ward in een klimplant, die dwars i over het pad lag, en bijna onmiddellijk daarna wordt er van boven af een harde en puntige staak gedreven in het gewricht tusschen nek en rug- gegraat, hetgeen hem natuurlijk onmiddelijk doodde. Ik ben door een wonderlijk goed fortuin tot nu toe ontsnapt, maar het kan morgen mijn lot zijn om in eene of andere gemeene hinderlaag te vallen. Waar om mij dunkt, dat het goed zou wezen wat wij ook besluiten, het te doen. Ik stel voor dat wij vroeg in den morgen, voor er een schijntje van de zon te zien is, op het roof nest aanvallen en het totaal verwoes ten. Ik ben zoo vol haat tegen hen dat ik de helft der schavuiten wel zou kunnen van kant maken, vóór zij goed bij hun zinnen waren. Maar heeft één van ulieden een beter plan dan geef ik mijne ooren om er naar te luisteren, mijn hart om het goed te keuren en mijne krachten en woede om het te doen, zonder verdere praatjes. Ik heb gezegd."" „Nu, vriend Leeuw," zeide de Olifant, zich plechtig tot hem wen- i dende, „nu is het uwe beurt en zeg vrijuit wat gij met uw verstand in deze zaak beraamt. Wij kennen allen uwen moed en niemand twijfelt dat uw geest dien niet evenaart." „Voorwaar, vriend Olifant en gij overigen, de zaak waarvoor wij zijn saamgekomen om te overleggen is dringend. De kinderen der menschen zijn sluw en hunne arglistigheid is boven mate. De viervoetige stammen hebben reden tot beklag tegenover mij en de mijnen. Evenwel kan nie mand mij of mijne familie beschul digen van ongepast voordeel te hebben getrokken van hen, die wij van zins zijn te treffen. Wij waarschuwen altijd luide, zooals gij allen weet en treffen daarna; want deden wij dit niet, dan zouden weinigen, zelfs van de sterksten aan onze wraak ontsnappen. Maar die boosaardihe tweebeenige dieren zijn met net, voetangel, vallende staak, put of valstrik onuitputtelijk in hunne boosaardig heid, en men is niet veilig in de vlakte, in 't struikgewas, of op klip- achtigen bodem tegen hunne streken. Voor hetgeen ik en mijn soort daar doen, bestaat een goede reden namelijk om onszelven en onze jongen van vleesch te voorzien, maar het gaat mijn verstand te boven wat het menschenkind wil van al wat hij vernielt. Zelfs ons gebeente zooals bp voorbeeld uwe lange tanden, o Olifant ze dragen ze weg, zelfs de mgnen. Ik heb knapen uit het menschengeslacht gezien met de tan den mgner zuster om hun nek ben gelend, en mgn huid schijnt zoo kostbaar te zgn, dat de koning van het dorp het over zijne vuile zwarte lendenen draagt. Uw stam, o Olifant, heeft geen reden zich over mg te beklagen, en gij, Rhinoceros, het zou een tol aan uw geheugen zgn om mg van iets tegen uwe familie te be schuldigen. Broeder Luipaard zal mg en de mijnen voor onschuldig tegen over hem houden zoo ook mijn neef Hyena. Vriend Buffel en onze familie hebben soms een scherpen twist, maar ik zweer dat er geen kwaad willigheid achter steekt. Maar wat het menschenkind betreft, myne vrien den, het is ons aller gemeenschappe-1 lgke vijand het is óf ons vleeBch óf ons bont, óf onze huid, óf onze tanden, die hg verlangt, en zijne geheele gedachte is puur op verwoes ting gevestigd. Wanneer gij mg wildet volgen, zou ik er roem op dra gen, u juist nu tegen de gemeente aan te voeren en ik geef u mijn woord, dat weinigen aan poot en klauw zouden ontsnappen. Evenwel, daar ons dool is allen te verdelgen, zoodat niemand mag ontsnappen, stem ik mgn vriend Rhinoceros toe, dat bet donkerste gedeelte van den nacht 't beste is. Daarom, geloof mg dat ik zoo tot wraak geneigd ben en mg zoo leeg gevoel, dat niet min der dan de helft van hen mgn dorst naar hun bloed kan stillen. Ik heb geëindigd."" „Nu, vriend Luipaard, moogt gy het voorbeeld van uw neef volgen, en wy zulleD dankbaar zgn voor uwen raad", zeide de Olifant. Luipaard kwispelde eens haastig met zijne staart, likte zijn bek en sprak „„Met al wat gg gezegd hebt, mgne vrienden en mgn neef, stem ik van harte in en kan er getuigen voor by- brengen. De haat van menschenkind tegen ons is onbegrensd, 't Is boven dien opmerkelijk, zoo koelbloedig en zonder hartstocht dat schepsel is. Wg hebben onze eigene twisten in de bossschen zooals gg allen weet en zg zgn scherp en hevig zoolang zy duren, maar daar is geen voor bedachtheid of kwaadwilligheid in 't geen wg elkander aandoenmaar de Mensch, dien wg nog al eene hoo- ge afkomst zouden willen geven, ver volgt ieder van ons, indien 't moge- lgk is, alsof zgn bestaan puur van doodslaan afhangt, ofschoon ik toch opmerk, dat hg overvloed van vruch ten heeft, hetgeen voldoende moest wezen voor een redelgk wezen, dat tot het apengeslacht behoort. Daar om, aangezien ik menige ernstige reden heb tot weerwraak op hem voor zgne tallooze beleedigingen van mg en mijn geslacht, woonde ik met vreugde deze vergadering byik wil dan ook zoo ver gaan als iemand uwer en nog verder indien ik kan om iets van deze wraak te koelen op hem en zgn geslacht. Ik stel mg voor, dat 't holste van den nacht het beste is voor ons plan. Terwgl het menschenvolk ligt te droomeu, dat zg ons slachten, stem ik dat wg hunne droomen tot werkeigkheid ma ken tegen hen zeiven. De Olifant, de Rhinoceros en de Buffel zijn sterk, i laat ieder zgn stam aanvoeren tot den aaqyal en hunne nesten omver werpen en plattrappen. Wg met onze families zullen een cardou vormen en iedereen slachten, die ontsnapt. Dat zgn mgne woorden."" „Nu, vriend Buffel, wat zegt gg?" vroeg de Olifant. »Gy zgt een trouw vriend en een dapper vyand. Wg kunnen slechts met eerbied luisteren naar iemand zooals gg." „„Ach, vriend Olifant en gg Stam hoofden, elk gevoel van vijandelyk- heid tegen de lage en hatelijke men schenkinderen hier uitgedrukt, vindt weerklank in mgn binnenste Is hier iemand onrecht aangedaan, vergroot dan dat onrecht tienmaal om den in- nigen haat te kunnen begrijpen, dien ik den gewetenlooze verwoesters van mgne kennissen en verwanten toe draag. Vraag mg niet hoe ik hen zou willen verslaan; mgne woede is zoo groot, dat ik niet in staat ben plannen te maken. Maak gij de plan nen en laat de wyze waarop aan mg over. Alles waar ik nu over kan den ken, is het genot dat ik zal smaken, wanneer mijne hoornen gewarmd zgn in de lichamen van de lage en verra derlijke schepsels, die mijne vrouw, broeder, zuster en kind hebben ver moord, behalve een onnoemelyk aan tal mijner familieleden door lans en lijn, speer en strik, zwaard en stok, listen en lagen. Ik wil mgne kudde in 't midden dier boosaardige gemeen te leiden met een vreugde, die mgn haat slechts kan evenaren. Dat is al wat ik te zeggen heb."" „Nu, mgn goede vriend Hyena. Gij zgt de eenige overgeblevene, wiens gevoelens nog onbekend zgn. Spreek en laat ons uwe wgsheid in deze zaak hooren. De Hyena lachte valsch en zeide „jMijne lieve vrienden en neven, De nacht schikt mij het best, want dan ben ik in mgn element. Ik kan getuigen dat ik eene groote familie heb, die altyd honger heeft. Het zal voor hen eene zaak van vreugde zgn van uwe goede plannen te hooren. Lang is die gewichtige maatregel uit gesteld om ons rechtvaardig te wre ken op hen, die in koude wreedheid vertroffen hebben wat geslachten van het viervoetig ras der wreedaardigste soort hebben gedaan. Vogel en dier van de kleinste tot het grootste zgn de slachtoffers geworden van 's men schen trek naar verdelgen, 't Is waar, mgn soort is aan den mensch veel verschuldigd voor beenderen en uit schot, maar wat wg hebben gegeten, is geweldig tegen zynen zin ge weest; en wij zgn er hun dus geen dank voor schuldig. De jongsten uit de menschenmaatschappg zullen sap pige brokken zgn voor mgn stam, zoodra het sein tot den aanval gege ven is. Van ganscher harte zeg ik: laat het van nacht zijn. Ik heb ge zegd." Toen sprak de Olifant: „Vrienden, machtigste Stamhoofden van het woud, laat het van nacht zgn zooals gg zegt. Een ieder ga zgne troepen verzamelen, en laat den aanval op de volgende wijze geschieden. Halfweg tusschen dageraad en middernacht zal ik mgn troep van den kant van Uganda aanvoeren. De Rhinoceros zal den zgne geleiden van de zyde van Katonga. De buffel zal zgn stam opstellen langs den kant tegen over Onyoro. Achter mgne troep zal de Hyena en zgne familie volgen om allen af te maken, die slechts ge kneusd zgn door onze zware hoeven. Laa) Luipaard zgne knapen en fami lie in de achterhoede van Rhinoce ros troep plaatsen. De Leeuw en zgn groote stam zgn noodig in de achter hoede van den Buffel en de zgnen, want die zgn in staat in hunne woede de slimme tweevoeters over 't hoofd te zien. Ons doel is om de karwei grondig te verrichten. Hoe spoediger wij nu scheiden, des te geschikter zal ieder zgn om zgne lang uitgestel de wraak volkomen te koelen." Het was geruimen tyd na midder nacht, toen de viervoetige troepen vergaderd waren rondom het veroor deelde dorp, en op den schellen trom petklank van Koning Olifant geleid den de vorschillende hoofden ieder zijn troepen tot den aanval. De oli fanten rukten zonder weerstand te vinden voort en trapten de met daken voorziene kooien plat, en maakten ze gelijk met den grond. De Rhino ceros en zgne bende drongen op met de neuzen laag bg den grond, en schudden de menschennesten om zoo als wg een ledigen eiermand zouden doende buffels brulden eenstemmig, en hunne oogen sluitende, wierpen zg zich op de hutten en doorstaken alles wat onder 't hereik hunner horens kwam. Toen brulden, grom den, lachten de woeste vleeschetende dieren, één opgewondenheid bij het uitzicht van het bloedig feest, terwijl zij de verminkte slachtoffers aan stuk ken reten. Ach, arm dorp, arm volk Wordt vervolgd). Gedrukt bg DE ERVEN LOOSJES, te Haarlem.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlemsch Advertentieblad | 1900 | | pagina 6