DE LEGENDE
De Geit, de Leenw en de Slang.
De Olifant en de Leenw.
VAN
EEN SPROOKJE UIT ZUID-AFRIKA
Narr hst Engelsch
YA.K
HENRY M. STANLEY.
2)
De vrouw luisterde naar al de
woorden van de Geit en bewaarde
ze in haar geheugen. Toen ontdeed
zij den Leeuw van zijn bonte vel en
bracht het naar het dorp, ,waar zij
de lieden verbaasde met al wat
haar overkomen was. Van dien dag
af tot nu toe is het Geitengeslacht
bij den mensch gableven en het volk
is dankbaar aan de Slang voor hare
gaven; want, als de Slang haar niet
bevolen had hun gezelschap te zoo
ken, zou de Geit voor eeuwig wild
gebleven zijn even als haar broeder
de antilope.
„Goed gedaan, Baruti," riep Chow-
pereh. »Dat is een heel mooi verhaal
en heel waarschijnlijk een waar ver
haal ook. Wallahi! daar zit toch wel
wat verstand in die heidenen en ik
had gedacht, dot hunne hoofden zoo
stomp waren." Het is onnoodig te
zeggen, dat men in de gevoelens van
Chowpereh algemeen deelde, en Baruti
het nieuwe kleed ontving dat hij zoo
goed had verdiend.
Aan de Opper Congo kampeerende
in 1877, kwan Chakanja bij ons aan
't vuur op 't oogenblik, dat het ver
tellen zou beginnen, Onmiddelijk
werd hij belegerd met dringende aan
zoeken om een verhaal. Evenals een
zanger, die altijd zegt dat hij ver
koudon is voor hij zijne vrienden een
lied ten beste geeft, behoefde Cha
kanja meer dan een enkel verzoek
maar ten slotte, na betuigd te hebben,
dat hij zich nooit iets kon herinneren
wilde hij ons wel vergasten op de
legende van den Olifant en den Leeuw.
„Nu," zeide hij met een diepen zucht,
„als het dan moet, dan moet het. Gij
moet weten dat wij Wagaada's dol veel
van drie dingen houden een lieve
vrouw, een prettige boerderij en goed
nieuws of een levendige geschiedenis.
Ik heb heel wat geschiedenissen in
mijn leven gehoord, maar kan ze in
tegenstelling van Kada, nietonthouden.
Alle menschenhoofden zijn niet het
zelfde, evenmin als alle menschen-
harten. Doch ik zal het er nu maar
voor houden dat een kleine vertelling
beter is dan niets. Het komt tot mij
terug als een droom, dat verhaal van
den Olifant en den Leeuw. Ik hoorde
het voor 't eerst, toen ik op bezoek
was bij Gabunga; maar wie kan het
vertellen zooals hij? Wanneer jelui
dus vindt, dat de vertelling niet mooi
is, dan is het mijnen schuldmaar
valt mij nu niet hard, want dan zou
ik meenen morgen te moeten afkeu
ren, als het uwe beurt zal zijn het
gezelschap te amuseeren.
Nu ooren open! Een kolossale
en knorrige olifant liep en dwaalde
in het woud. Zijn buik was slap uit
gebrek aan krachtige wortelen en
sappig riet, maar zijn hoofd was vol
van booze gedachten als een paarde-
vlieg vol is van bloed. Terwijl hij
zoo dezen en genen weg uitkeek
werd hij een jongen leeuw gewaar,
die aan den voet van een boom lag
te slapen. Hij bekeek hem een poosje
en kwam op den inval, daar hij toch
in eene booze luim was, dat hij den
leeuw wel kon dooden; en bijgevolg
stoof hij vooruit en nam hem tusschen
zijne slagtanden. Toen lichtte hij het
lichaam met zijn snuit op, zwaaide
het rond en smeet het tegen den
boom en drukte het daarna met de
knieën plat, totdat het zoo vormloos
was als een gekneusde banaanbol.
Toen lachte hij en zeide: „Ha, ha!
Ziedaar een bewijs dat ik sterk beu.
Ik heb een leeuw gedood en do weu-
schen zullen grootscbe dingen van mij
vertellen en zich over mijne kraoht
verwonderen."
Daar kwam een broeder olifant aan
en groette hem.
„Zie,.' zeide de eerste olifant, „wat
ik gedaan heb. Ik heb hem gedood.
Ik lichtte hem hoog op, en zie, hij
ligt daar als een verrotte banaan.
Vindt ge niet dat ik erg sterk ben?
Kom wees nu eens openhartig en zeg
of ik geen krediet bij je heb om 't
geen ik gedaan heb."
Olifant numero 2 hernam: Is
waar dat gij sterk zijt, doch het was
maar een jonge leeuw. Er zijn andere
van zijn soort en ik heb er wel ge
zien, die je heel wat moeite zouden
geven.t.'"
„Ho, ho," lachte de eerste olifant.
„Loop heen, dommerik. Je kunt het
heele geslacht hier brengen en ik zal
je toonen wat ik kan. J a, en je moe
der er bij."
„Wat? Mijn eigen moeder ook?""
„Ja. Ga maar heen en haal haar
als je zin hebt."
„Wel. wel,"" zei No. 2. „je
bent ver heen, dat is zeker. Vaarwel""
No. 2 zette zijn wandeltocht voort,
bij zich zelf besloten om, als hij eene
gelegenheid had, iemand op hem af
te zenden, die de kracht van den
snoever zou beproeven. No 1 riep
hem nog na toen hij wegging
„Daar ga je al. Adjuus."
Een poosje later ontmoette olifant
No. 2 een volwassen leeuw en leeuwin,
prachtige dieren die de ouders bleken
te zijn van het gedoode jong.
Na een gezellig praatje met hen
zeide hij
Wanneer gij dit pad volgt, waar
langs ik gekomen ben, zult gij een
soort wild tegenkomen dat dringend
noodig gedood moet worden, llij heeft
daar juist uw welp verscheurd."
Onderweg ging Olifant No. 1, na
heel verwaand tegen zichzelf gegrin
nikt te hebben, naar den vijver om
te baden en zich wat te verkoelen.
Bij eiken stap kon men hem hooren
zeggen: „Ha, ha, ha! zieik heb een
leeuw gedood
Terwijl hij in den vijver was, het
water ais een stortbad over zijn rug
heenspuitende, keek hjj plotseling op
en zag aan den waterkant een ieeuw
en leeuwin, die hem met donkere
blikken aankeken
„Wel, wat moet jelui?" vroeg hjj.
„Waarom staan jelui zoo naar mij te
kijken?"
«Zijt gij de schurk, die ons kind
gedood hebt?"" vroegen zij.
„Misschien wel," antwoordde hij:
„Waarom wilt ge 't weten?"
„Omdat wij hem zoeken. Indien
gij het zijt, die dat hebt gedaan, zult
ge 't zelfde aan ons moeten doen
voor wjj deze plek verlateu.""
„Ho, ho," lachtte de olifant luidde.
„Welaan, luistert! Ik was het, dio
uw welp doodde. Komt nu, ik was
het, hoort gij? En wanneer jelui hier
nu niet allemachtig gauw van daan
gaat, zal ik je allebei moeten helpen
zoo ik hem gedaan heb."
De leeuwen brulden het uit in
hunne woede en sloegen vervaarlijk
met hunne staarten.
»Ho, ho," lachte de Olifant vroo-
lijk. „Dat is prachtig. Zonder twijfel
loop ik gauw weg, ze maken me zoo
bang" en hij danste rondom den vij
ver en bespotte hen. Toen slurpte
hij een groote massa water op en
blies het als een stortbui over hen
uit.
De leeuwen verroerden zich niet,
doch bleven hem maar strak aansta
ren, overleggende hoe zij hunnen
aanval zouden doen.
Bespeurende dat zij stijfkoppig
waren, wierp hij nog een stroom
water over de leeuwen en ging naar
het diepste gedeelte vau den vjjver.
totdat men niets vau hem kou zieu
dun de punt van zjjn snuit. Toen hij
weer boven kwam, stonden de leeu
wen nog steeds op de wacht en
hadden zich niet verroerd.
„Ho, ho!" trompette hij, „nog altijd
daar? Wacht een beetje, ik kom bij
je. Hij naderde den wal, maar toen
hij dicht genoeg bij was sprong heer
leeuw in de lucht en kwam op den
olifantsrug neer en scheurde woedend
aan zijne nekspieren en beet hem
diep in den schouder. De olifant trok
zich snel terug in het diepst van den
vijver en dompelde zich en zijnen
vijand onder, tot de leeuw genood
zaakt was zijn rug te verlaten en
naar wal bogon te zwemmen. Niet
zoodra had de olifant zich verlicht
gevoeld, of hij rees naar de opper
vlakte en volgde haastig den leeuw
en greep hom met zijn snuit. On
danks zijn tegenspartelen werd hij
naar beneden gedrukt, onder zijn
knieën gesleept, en in den modder
vertredenen in korten tijd was heer
leeuw dood.
De olifant lachte triomfantelijk en
riep: „Ho, ho! ben ik sterk, Ma
Leeuw Zaagt gij ooit te voren mijns
gelijke? Twee van u, Jong Leeuw
en Pa Leeuw zijn nu doodKom,
Ma Leeuw zoudt ge nu ook niet eens
probeeren, alleen maar om te zien
of gij ook gelukkiger zijt? Kom aan,
oude vrouw maar één keertje
De leeuwin antwoordde woedend,
terwijl zij zich van den vijver terug
trok. „Blijf waar zijt. Ik ga mijn
broeder zoeken en zal binnen kort
terug zijn.""
De Olifant trompette zjjne verach
ting voor haar en hare familie uit,
de karkas van haren heer beet pak
kende, wierp hij het haar achterna,
en verklaarde zich bereid te wachten
waar hjj was, om van de heele leeu
wenfamilie moes te maken.
In weinig tijds had de leeuwin
haar broeder gevonden, een kolossalen
knaap vol vechtlust. Terwijl zij samen
naar den vijver liepen, overlegden
zij wat de beste manier zou wezen
om bij den olifant te komen. Toen
sprong de leeuwin naar den kant
van den vijver. De olifant ging een
beetje achteruit in dieper water.
Hierop sloop de leeuwin langs den
vijver en nam den schijn aan alsof
zij het water lepte. De Olifant ging
op haar af! De leeuw wachtte zijn
kans en sprong eindelijk met een groot
gebrul op diens schouders en begon
aan den zelfden plek te scheuren
waar vader leeuw bezig was geweest.
De olifant ging snel in diep water,
zooals hij te voren had gedaan en
dompelde zich onder, maar de leeuw
hield zijne greep vast en beet al dieper.
Toen zonk de olifant neer, tot er
niets van hem te zien was als de punt
van zijne snuit; de leeuw liet daarna
om niet te stikken, zijn greep los en
zwom met kracht naar den wal. De
olifant rees op, en juist toen de leeuw
aan land zou stappen, greep hij hem
en dreef één zijner slagtanden door
het lichaam van zijn tegenstander.
Terwijl hij echter hiermee bezig was,
sprong de leeuwin hem op den nek
en beet en scheurde hem zoo woedend,
dat hij dood viel en in zijn val den
stervenden leeuw verpletterde.Spoedig
na het einde van dit vreeselijk gevecht
kwam Olifant No. 2 op en zag de
leeuwin, die haar muil en klauwen
lag te likken.
„Heila," zeide hij, ,'t komt mij
voor dat hier kortelings een heel
gevecht is geweest. Drie leeuwen
dood en hier ligt een van mijn soort
te verstijven
„,Ja,"" antwoordde de leeuwin
somber. „die schurk van een olifant
doodde mijn welp toen de kleine vent
in 't bosch lag te slapen. Daarop
doodde hij mijn man en mijn broeder
en ik doodde hem maar ik vind niet,
dat de olifant er veel bij gewonnen
heeft door met ons te vechten. Ik
had niet veel moeite om hem te
dooden. Wanneer ge soms vrienden
van hem tegenkomt moogt gij ze
wel waarschuwen om de leeuwin met
rust te laten, of zij mocht eens in
verzoeking komen korte metten met
ze te maken.""
Ofschoon Olifant No. 2 over 't
algemeen zeer geduldig was, verveelde
hem dit toch en hij gaf haar plotse
ling een schop met zijn achterpoot,
die haar een heel. eind weg deed
spartelen, en vroeg
«Hoe smaakt je dat, Ma Leeuw?"
„Wat bedoel je daarmee."" vroeg
de verwoede leeuwin.
„O, dat ik een hekel heb om zóó'n
gebluf aan te hooren."
„„Wil je soms ook vechten?""
vroeg zij.
„Wij moesten nooit praten om iets
onmogelijks te doen, Ma Leeuw,"
antwoordde hij. «Ik heb vele jaren,
door deze boschsen gereisd en nog
nooit gevochten. Ik vind dat, als
iemand op zijne eigene zaken let,
hij zelden in moeielijkheid komt, en
indien ik eens iemand ontmoet, die
sterker is dan ik, groet ik hem vrien
delijk en ga voorbij, en ik zou u raden
hetzelfde te doen, Ma Leeuw."
„„Gij zijt onbeschoft, Olifant. Gij
zoudt wel doen eens aan uw stommeu
broeder te denken, die daar vlak
onder uw neus ligt, vóór gij met uwe
brutaliteit iemand hindert, die hem
versloeg.""
„Wel, praatjes vullen geen gaatjes.
De handen aan den ploeg. Zie hier,
Ma Leeuw, al praatte ik den geheeleu
dag tegen je, zou je toch nooit wijs
worden. Ik zal je den rug toekeeren.
Wanneer ge wilt bijten, zult ge spoe
dig zien hoe zwak ge zijt."
De leeuwin nog meer vertoornd
over de minachting van den olifant,
sprong op zijne schouders en klemde
zich aan hem vastdaarop stoof deze
naar een dikken boom en zijne schou
ders hier tegenaan drukkende, perste
hij den adem uit haar lichaam en zij
staakte hare worsteling. Toen hij
ophiéld met drukken viel het lichaam
op den grond en hij bukte er met
de knieën op en kneedde het, tot
dat elk been gebroken was.
Terwijl de olifant zoo over hot aas
stond te peinzen en bedacht wat al
leed bluffers kon overkomen, passeer
de er een mensch die een speer droeg
en ziende dat de olifant zijne tegen
woordigheid niet opmerkte, dacht hij
wat een groot fortuin hem te beurt viel.
Wat prachtige slagtanden heeft
hij," zeide hij. Ik zal er rijk door
worden en slaven en vee koopen, en
met deze zal ik eene vrouw en eene
boerderij krijgen." Dit zeggende
kwam hij zachtjes nader en toen hij
dichtbij genoeg was, wierp hij zijne
speer op een plek achter den schou
der in den olifant.
Deze keerde zich in een oogwenk
om, en zijn vijand ziende snelde hij
hem achterna haalde hem in en kneus
de hem, totdat hij binuen weinig
oogenblikken een verminkt lijk was.
Wordt vervolgt.)
Gedrukt b« DE ERVEN LOOSJES, te Haarlem.