DE LEGENDE De Olifant en de Leenw. Koning Cumbi cn zijne verlorene Dochter. VAN EEN SPROOKJE UIT ZUID-AFR1KA Naar het Engehch VAK HENRY M. STANLEY. 3) Spoedig daarop naderde eene vrouw en toen zij vier leeuwen, één olifant en haar man dood zag liggen, hief lij hare handen in verbazing op en riep uit. „Hoe is dat alles gebeurd?" Toen de olifant hare stem hoorde kwam hij hevig bloedend achter een boom vandaan, terwijl een speer in zijne zijde trilde. Hem ziende keerde de vrouw zich om ten einde te vluchten, maar do olifant riep haar toe: „Neen, vlucht niet, vrouw, want ik kan u geen kwaad doen. De gelukkige dagen in de bosschen zijn voor alle geslachten over. De herinnering aan dit tooneel zal nooit vergeten worden. De dieren zullen voortaan in gedurigen oorlog met elkander wezen. De leeuwen zullen den olifanten niet meer begroeten, de buffels zullen schuw zijn, de rinoce- ossen zullen afgezonderd leven, en de mensch, wanneer hij in den lommer komt, xal aan niets anders dan aan zijne angsten denken en een vijand meenen te zien in elke schaduw. Ik ben zwaar gewond, want uw man is mij op zijde geslopen en heeft zijn speer in mij gedreven en ik zal spoedig sterven." Toen de vrouw deze woorden had gehoord, haastte zij zich naar huis, en al de dorpelingen, oud en jong, spoedden zich naar het woud bij den vijver, waar zij vier leeuwen, twee olifanten, en één van hun soort stil en levenloos zagen liggen. De woorden van deifolifant zijn gebleken waar te zijn, want niemand gaat tegenwoordig in de stille en verlatene wouden, of hij heeft een gevoel of er iets in rondwaart; en hij denkt aan kabouters en schrikt van elk geluid. Uit de schaduwen, die met de zon veranderen, schijnen ge daanten sluipen en geesten te glijden, en wij zijn als in eene koorts van wege de afschuwelijke zinsbegooche lingen. Wij ademen snel en vreezeu te spreken, want de kleinste trilling in de stilte zou onze zenuwen schok ken. Ik spreek de waarheid, want wanneer ik tegen den nacht in het woud ben, zweven er voor mijne oogen eene menigte verschrikkelijke dingen, die ik nooit bij daglicht zie. De flikkering van een glimworm is een geest, het gekwaak van een kikvorsch wordt een vreeselijk gebrul, het plotseling gepiep van een vogel beteekent moord, en ik loop weg. Neen, neen, geen bosschen voor mij, wanneer ik alleen ben. En Chakanja rees overeind en ging naar zijn eigen kwartier, plechtig zijn hoofd schuddende. Maar wij allen lachten om Chakanja, en dachten, hoe vreeselijk verschrikt hij zou zijn als iemand plotseling achter een donker struikgewas te voorschijn kwam en „Boel" tegen hom riep. i) Wij waren als naar gewoonte rond om het vuur vergaderd, toen Safeni, onze wijze kwartiermeester, uitliep: „Zegt, jongens, vindt jelui ook niet dat het voor een keer wel eens aar dig ,zou wezen eone legende te hoo- ren waar van mannen en vrouwen in voorkomt? Ik stel voor dat oen van jelui, die ons vermaakt hebbeu met verhalen van leeuwen en luip aarden, zijn geheugen eens moest doorzoeken en het gezelschap eene mooie geschiedenis vertellen over een of anderen zoon van Adam. Kom Katembo, hebben de Manyemaas geen legenden?" „Zeker hebben wijmaar mijno ooren zijne tot hiertoe zoo open ge weest, dat mijne tong bijna haar ge bruik vergeten was, en ik vrees dat na de zoetvloeiende en aangename verhalen van Kadu, gij mij niet erg welbespraakt zult vinden. Evenwel als gij hooren wilt, zal ik de legende geven van Gumbi, een onzer Konin gen uit overoude tijdon, en van zijne dochter,"" „Spreek, spreek Katembo," riep het gezelschap, „laat ons van avond een Manyema-legende hooren." Op deze algemeene uitnoodiging schraapte Katembo zijne keel, bracht de zolen zijner voeten dichter bij het vuur on sprak onder eerbiedige stilte als volgt: In oudo tijden geloofde men dat wanneer een Koningsdochter het ongeluk had schuldig te zijn aan fouten, zij voor do helft er van zou lyden en haar vader voor de overigen worden gestraft. Nu had Koning Gumbi kortelings'!) tien vrouwen getrouwd, en op eens kwam dat oude geloof der vaderen omtrent moeielijkheden met dochters in zijn hoofdtoen vaardigde hjj een bevel uit, waaraan men op straffe des doods moest gehoorzamen, dat wnnneer hem vrouwelijke kinderen zouden geboren worden, zij in de Lualaba geworpen en verdronken zouden worden; want zeide hij: „de dooden komen in geen verzoeking ora te dwalen en ik loop er niet in." Om de verwijten zijner vronwen te ontgaan, ter oorzake van het wreed bevel, meende do Koning cons een poosje weg te moeten gaanen bij nam een groot gevolg met zich en ging andere steden van zijn land bezoeken. Weinig dagen na zijn ver trek werden hem vijf zonen en vijf dochteren geboren. Met vier van do vrouwelijke kinderen werd dadelijk gehandeld overeenkomstig 's Konings bevel, maar met de vijfde dochter niet; deze was zoo schoon en had zulke groote oogen en hare kleur was zoo teer, als een rijpen banaan, dat de eerste der kamervrouwen aarzel de. Toen nu de moeder zoo sterk voor haar kind pleitte, besloot deze, dat het kindje gered zou wordenzoodra nu de moeder in staat was op te staan, werd zij 's nachts heimelijk door haar weggevoerd. In den morgen bevond de Konin gin zich in een donker bosch en be gon, daar zij alleen was, tegen zich zelve te praten, zooals menschen ge woonlijk doen, en toen kwam er een grijze papegaai met een roode staart naar haar toevliegen en zeide: „Wat zegt gij tegen uzelf, o Miami Zij antwoordde en zeide: „„O schoone, kleine papegaai, ik denk er over wat ik toch zal doen om het leven van mijn kindje te redden. Zeg mij, hoe ik haar kan redden, want Gumbi wil al zijn vrouwelijke kinderen verder ven?"" De papegaai antwoordde„Het spijt mij erg voor u, maar ik weet het niet. Vraag hot den volgenden papegaai dien gij ziet," en hij vloog weg. Een tweede nog schooner papegaai kwam naar haar toevliegen, vroolijk fluitende en krassende en de Koningin verhief hare stem en riep: „Ach kleine papegaai, hou eens even op vertel mij hoe ik het leven van mijn kind kan reddenwant die wreede Gumbi, hanr vader, wil het dooden." „„Ach, meesteres, ik mag het niet zeggen, maar daar komt er een ach ter mij die het weet, vraag hem," en hij vloog ook heen naar zijne da- gelijkscke sluiphoeken. Toen kwam er een derde papegaai naar haar toevliegen en hij deed het bosch weer galmen van zijn vroolijk gefluit, en Miami riep weder »0, blijf kleine papegaai, en zeg mij hoe ik mijn lief kind kan redden, want Gumbi, haar vader zweert dat hij het zal dooden!" „„Geef het aan mij,"" zeide pape gaai, „„maar laat mij eerst een klei nen banaanstongel en twee stukken suikerriet bij haar steken en dan zal ik haar veilig bij hare grootmoeder brengen."" De papegaai onthief de Koningin van haar kind en vloog door de lucht; en had binnenkort de kleine prinses haar banaanstengel en twee stukken suikerriet in den schoot van groot mama gelegd, die voor de deur van hare woning zat, en zeideDit pak bevat een geschenk van uwe dochter, de vrouw van Gumbi. Zij verzoekt u or goed op te passen en het aan niemand buiten uw eigen gezin te laten zien, opdat het niet gedood moge worden door den Koning. En om dezen dag te onthouden, verzoekt zij u den bananstengel aan het eene einde van uw tuin te plaatsen, en aan hot andere de twee stukken sui kerriet, want gij kunt beide noodig krijgen." „„Uwe woorden zjjn goed en ver standig,"" antwoordde grootje, terwijl zij het kind in ontvangst nam. Toen de oude vrouw het pak open maakte, ontdekte zij een kind van het vrouwelijk geslacht, buitengewoon lief en mollig, en zoo geel als een rijpe banaan, met groote zwarte oogenen zulke lachjes op haar helder gezicht je, dat grootmoeders van liefde er voor gloeide. Vele jaargetijden kwamen en gingen. Geen vreemdeling kwam in don omtrek met lastige vragen. De banaan groeide tot een boschjo en ieder uitspruitsel teekende den doorgang van een jaar getijde, en het suikerriet gedijde ook verbazend, terwijl jaar aan jaar voorbij ging en het kind tot meisje werd. Toon de prinses tot een schoone maagd was opgegroeid, was de groot moeder zoo oud geworden dat de ge beurtenissen van lang geleden haar zoovele droomen toeschenen, maar zij aanbad nog steeds haar kleinkind, kookte voor haar, bediende haar, weefde nieuwe grasmatten voor haar bed en fraaie grasgewaden voor hare kleeding en wiesch eiken avond vóór zij slapen ging hare sierlijke voetjes. Op een dag, voordat haro ooren geheel gesloten waren door ouderdom en hare ledematen te zwak waren geworden om haar to dragen, kwam de papegaai, die haar het kind ge bracht had en zette zich op een tak naast de deur neder, en riep na zijn groet gepiept en gefloten te heb ben: „De tijd is gekomen. Gumbi's dochter moet vertrekken en haar va- ner opzoeken. Voorzie haar van een kleine trom, leer haar een lied zin gen', terwijl zij er op slaat en zend haar weg." Toen kocht grootje een kleine trom voor haar en leerde haar een lied en onderwees haar in alles en voorzag een nieuwe kano van voed sel van de bananen uit het boscbje en van het plantsoen suikerriet en maakte kussens van graslaken zak ken, opgevuld met vlas van zijde wol om op te rusten. Toen alles ge reed was omhelsde zjj hare klein dochter en zond haar met vele tra nen weg stroomafwaarts met vier vrouwelijke bedienden. Grootje stond langen tijd aan den oever der rivier de kano na te oogen, die met den stroom verdweentoen keerde zij zich om en ging binnenhuis, en ne derzittende sloot zij hare oogen en begon na te denken over het heer lijk leven, dat zij had gehad terwijl zij Miami's kind bediende; en terwijl zij dat deed was zij zoo vergenoegd dat zij lachte; en lachende sliep zij in en werd nimmer weer wakker. Maar terwijl de prinses de rivier afzakte en hare oogen bette, die pjjn deden van 't schreien, begon zij na te denken over al wat grootje haar geleerd had en met een welluidende stem begon zij te zingen, terwijl zjj haar kleine trom sloeg: „Luistert naar myu lied. Luistert, jong en oud. Ik ben Gnmbi's kind Opgegroeid in 't woud Nu ziet ge mij weerom. En 't romm'leu van mijn trom, Zegt Gumbi dat ik kom. Dat ik kom, kom, kom." Het geluid van haren trom trok de aandacht van eenige visschers die met hunne netten bezig waren en by het zien van de vreemde kano, die met slechts vjjf vrouwen aan boord de rivier afdreef, kwamen zjj naderby en toen zjj de schoono prin ses zagen en hare bevallige, lenige figuur gekleed in gewaden van fjjn graslinnen, waren zij geneigd zich van haar meester te maken. Maar zjj zong al weder: Ik ben Gumbi's kird, Maakt ruim baat. Ik moet raar huis, raar hu's, Laat mij gaan, laat mij g-tan!" Toen worden de visschers bang en deden haar geen kwaad. Maar een die begeerig was om 't eerst het nieuws aan den Koning te brengen cn er gunstbetoon en eone belooning voor te krjjgen, spoedde zich weg om hem te vertellen, dat zjjne doch ter gekomen was om hem te zoeken. Het nieuws bracht koning Gumbi in een staat van verbazing, want daar hy zooveel moeite genomen had om alle vrouwelyke kinderen te verder ven, kon hy niet begrijpen hoe hy de vader van een dochter kon zjjn. Toen zond hij een vluggen en vertrouw den slaaf om onderzoek in te stellen en deze spoedig teruggekeerd verze kerde hem dat het meisje, dat tot kwam, zyne eigene wezenljjke doch ter was. Daarop zond hy een man, die, met hem opgegroeid, alles wist wat aan zyn hof voorgevallen was; en ook deze keerde terug on bevestigde wat de slaaf gezegd. Hierop besloot hij zelf te gaan en toen hy haar ontmoete, vroeg hy „Wie zyt gij, kind?" En zy antwoordde; „„ik ben de eenige dochter van Gumbi."" „En wie is Gumbi?" „„Hy is de koning van dit land,"" antwoordde zy. „Wel, ik bon zelf Gumbi en hoe kunt gij mjjne dochter zyn?" vroeg hij. ,,Ik ben het kind van uwe vrouw Miami, en nadat ik geboren was ver borg zy mij, opdat ik niet in de ri vier geworpen zou worden. Ik heb by grootmama gewoond, die mjj op gekweekt heeft, en aan het aantal bananenstengels in haar tuin kunt gjj het aantal jaargetjjden zien welke sedert myne geboorte verloopen zyn. Eens op een dag zeide zy my, dat de tjjd gekomen was en zond my weg om mijnen vader te zoekenen ik scheepte mij in de kano met vier dienstboden en de rivier bracht my aan dit land." „Wel zeide Gumbi, „als ik thuis kom zal ik Miami ondervragen, en spoedig de waarheid uwer geschie denis ontdekkenmaar zeg mij onder wijl, wat moet ik voor u doen?', Wordt vervolgt.) Gedrukt bjj DE ERVEN LOOSJES, t« Haarlem,

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlemsch Advertentieblad | 1900 | | pagina 6