DE LEGENDE
De vennootschap van Konijn en
Olifant en wat er van werd.
u
VAN
EEN SPROOKJE UIT ZUID-AFRIKA
Naar het Engelsch
VAN
HENRY M. STANLEY.
Toen wij in 1876 naar de Albert
Edward Nyanza gingen, voegden Sa-
badu en Bujomba en anderen van
ons Waganda-escorte zich bjj ons
nvondvuur; en bemerkende welk ge
not men er kon smaken, gaven zij
gereedelijk gehoor aan de uitnoodiging
om er hun deel aan toe te brengen.
Bovendien was Sabadu ongeëvenaard
in de kunst van vertellen, welbespraakt
en luimig, terwijl zijn nabootsen van
de karakters, die hij beschreef, iedere
belangstelling levendig hield. Aan het
Konijn gaf hij natuurlijk een klein,
dun stemmetje, aan den Olifant een
zwaren bas, aan den Buffel een hol-
bulkend geluid. Viel hij den Leeuw
aan, dan waren de aderen vreeselijk
gezwollen als hij de poging waagde;
maar bootste hij den hond na, dan
verwachtte men bijna een kleinen
jachthond naar 't vuur te zien loopen,
zoo volmaakt gelijkend was zijn geblaf.
Allen waren het eens, dat, toen
Sabadu zjjne vertelling begon, zijne
manieren, zelfs de wijze waarop hij
ging zitten en zijn gelaat vertrok,
de houding van zijn hoofd, alles den
meester in zijn vak deed kennen. De
volgende geschiedenis is van hem
„In Willimesi, Uganda, ontmoetten
zekeren dag een Konijn en een Olifant
elkaar, ieder van een anderen kant
komende. Zij bleven staan om elkan
der te groeten, wat over het weer
en den oogst te praten, en van ge
dachten te wisselen over den staat
van den handel. Eindelijk stelde het
Konijn voor, dat de Olifant een ven
nootschap met hem zou aangaan, om
een kleine handelsreis met hem te
maken naar de schaapherders van
Watusi, „omdat", zeide hij, „ik hoor
dat daar eenige goede kansen zijn
om zaken onder hen te doen. Ik hoor
dat laken daar heel schaarsch is, en
ik denk dat wij daar een goeden koop
kunnen sluiten." De Olifant was vol
strekt niet afkeerig en nam het
voorstel van zijn kleinen vriend aan
en eenige balen uitgezochte goede
ren werden voor den tocht gereed
gemaakt. Zij begaven zich in de be9-
te verstandhouding op weg en Konijn,
die heel wat ondervinding had opge
daan, vermaakte den Olifant uitste
kend.
Na korten tijd kwamen beide
vrienden aan een rivier en stapte de
Olifant, die van water hield, erin om
haar te doorwaden, doch bleef staan
toen hij Konijn hoorde uitroepen
„Zeg, Olifant, gij gaat er toch
stellig niet over zonder mij Zijn wij
geen makkers?"
„Natuurlijk zijn wij makkers, maar
ik kwam niet overeen om u of uw
pak te dragen. Waarom stapt gij er
niet regelrecht in Het water is niet
diep; het bedekt ter nauwernood
mijne voeten.""
Maar, domme kerel, kunt ge niet
zien dat hetgeen ter nauwernood uwe
voeten bedekt, meer dan genoeg is
om mij te verdrinkenen bovendien
als mijn pels nat wordt, krjjg ik de
koorts en hoe kan ik dan ooit mijn
pak naar de overzij krijgen
„„Wel, dat kan ik niet helpen. Gij
waart het die voorsteldet de reis te
doen, en ik dacht dat oen verstandi
ge knaap als gij toch zou hebben
geweten, dat rivieren ons pad zouden
snijden en dat gij dan weten zoudt
wat te doen. Als gij niet reizen kunt,
dan zeg ik u vaarwel; ik kan hier
niet den heelen dag blijven staan.""
En de Olifant waadde door naar
de overzijde.
„Norsche schavuit," mompelde Ko
nijn. „Nu goed, groote vriend, ik zal
het je te eeniger tijd wel betaald
zetten."
Niet ver af vond Konijn een balk,
en na zijn pak er op geladen te heb
ben, roeide hij zich over en bereikte
veilig den anderen oevermaar ont
dekte tot zijne smart dat zijn baal
nat en beschadigd was.
Konijn veegde het water zoo goed
mogelijk af en hervatte de reis met
den Olifant, die onverschillig had
toegekeken naar de pogingen van
zijn vriend om de rivier over testeken.
Gelukkig voor Konijn, levorde het
verdere gedeeite van de reis niet
zulko inoeielijkheden op en kwamen
zij op behoorlijken tijd onder de
schaapherders van Watusi aan.
Nu was Olifant in den handel niet
bij Konijn te vergelijken, want hij
kon niet zoo prettig praten als Ko
nijn en was in't geheel niet gezellig.
Konijn begaf zich onder de vrouwen
en lachte en schertste met haar e#
zeide zoo vele grappige dingen, dat zij
pleizier in hem hadden en toen ten
slotte de handelszaak voorzichtig
werd aangeroerd, was de vrouw van
een opperhoofd zoo vriendelijk tegen
hem, dat zij hem een machtig fraaie
koe in ruil gaf voor zijne kleine baal
laken. Olifant ging zijnerzijds onder
de mannen en vertelde hun eenvoudig
dat hij gekomen was om vee te koo-
pen tegen laken.
De Watusi- herders, dien geen zin
hadden in zijn voorkomen noch in
manieren, zeiden dat zij geen vee te
verkoopen hadden, maar hem wel
een éénjarigen vaars voor zijn baal
wilden geven, als hij nu eenmaal
graag wat hebben wou. Ofschoon de
baal van Olifant zeer groot was en
van heel wat meer waarde dan die
van Konijn, was hij evenwel, daar
hij zoo norech en leeljjk was, ten
slotte verplicht met den kleinen vaars
tevreden te zijn.
Zoodra zij de Watusiërs verlaten
hadden om hunnen terugtocht te be
ginnen, zeide Olifant tegen Konijn
„Luister eens, als wij iemand op den
weg ontmoeten en wij gevraagd wor
den wiens vee dat is, zult gij mij zeer
verplichten met te zeggen dat het
van mij iswant ik zou niet gaarne
willen dat de menschen dachten dat
ik niet zoo'n goed handelsman was
als gij. Zij zullen ook bang zijn ze
aan te raken als zij weten dat zij mij
toebehooren terwijl, als zij vernemen
dat zij van u zijn, iedereen zal vindon
dat hij er even goed recht op heeit
als gij en dat gij toch uw eigendom
niet durft verdedigen."
„„Heel goed,"" antwoordde Konijn,
„„ik begrijp u.""
Na een poosje, terwijl Konijn en
Olifant hun vee voortdreven, ontmoet
ten zij vele lieden die van de markt
kwamen en stilstonden en hen be
wonderend zeiden „O, wat een fraaie
koe is dat 1 Aan wien behoort zij
„„Zij behoort mij"" antwoordde
het kleine stemmetje van Konijn.
„„De kleine behoort aan Olifant.""
„Waarlijk heel fraai. Dat is eCn
goede koe," antwoordde het volk en
ging verder.
Boos en verstoord zijnde liep Oli
fant toornig naar het Konijn. „Waar
om autwoorddet gij niet zooals ik u
gezegd heb Denk er nu om dat gij
doet volgens onze afspraak den eersten
keer dat wij weer vreemdelingen
tegenkomen."
„Heel goed,"" antwoordde Konijn,
„„ik zal mijn best doen er om te
denken,""
Weldra kwamen zij een ander ge
zelschap tegen, dat op weg naar huis
met vogels en palmwijn, naderbij ge
komen zeide„O, dat is een fraai
dier, en van 't eerste kaliber. Van
wien is het
„„Van mij,"" antwoordde Konijn
snel, „„en die kleine schurftige Vaars
behoort aan Olifant.""
Dit antwoord maakte Olifant woe
dend, die zeide: „Wat ben je toch
een koppige kleine gek. Heb je niet
gehoord dat ik je verzocht heb te
zeggen dat het van mij was Denk
er nu aan dat je den volgenden keer
aldus zegt of ik laat je aan je lot
over om zelf je huis te vinden om
dat ik weet dat ge een afschuwelijke
kleine bloodaard zijt."
„Heel goed, ik zal het den vol
genden keer doen,"" hernam Konijn
met een zwakke stem.
Niet lang daarna ontmoetten zij
een andere menigte, die staan bleef
toon zij zich tegenover hen bevond,
en het volk zeide: „Waarlijk, dat
is een buitengemeen prachtige koe.
Aan wien behoort zij
„„Aan mij. Ik kocht haar van de
Watusiërs"" antwoordde Konijn. Nu
werd Olifant zoo toornig dat hij van
Konijn wegliep en zijn kleine Vaars
langs een anderen weg voerde en aan
Leeuw, Hyena, Buffel en Luipaard,
die hij tegen kwam, vertelde wat
een schoone vette koe door den bloo
den kleinen Konijn langs den weg
gevoerd werd. Hij deed dit uit louter
spijt, hopende dat een van hen in de
verzoeking mocht komen het met ge
weld van Konijn af te nemen.
Maar Konijn was verstandig en
had de kwaadwilligheid in Olifants
gelaat gelezen, toen hij wegging, en
hij was zeker dat hij hem eene of
andere onvriendelijke poets zon bak
ken en daar de avond begon te
vallen en zijn huis nog ver af was,
en hij wist dat er vele vagebonden
op den loer lagen om arme reizigers
te bestelen, bedacht hij dat als zijn
vernuft hem in den steek liet, hij in
groot gevaar zou verkeeren.
En het duurde zoo waar niet lang
of er kwam een groote, snoevende
leeuw van den kant van den weg
ou roep uit„Hallo, ben jij daar
Waar ga je heen met die Koe Kom
spreek op
„O, zijt gij daar Leeuw Ik brong
haar naar Mugassa (een godheid) die
een feest aan al zijne vrienden gaat
geven, en hij heeft mij bijzonder op
gedragen u uit te noodigen er aan
deel te nemen, wanneer ik u mocht
ontmoeten.""
„He? Wat? Naar Mugassa? O,
ik ben er trotsch op u te hebben
ontmoet, Konijn. Daar ik niets an
ders aan de hand heb zal ik u ver
gezellen, omdat ieder het als een eer
beschouwt Muhassa te bezoeken."
Zij gingen een weinig verder toen
er een forsche Buffel opkwam, die
woest brulde »Sta stil, Konijn zeide
hij «Waar brengt go die koe heen
„•Ik breng hem naar Mugassa,
weet ge. Hoe zou een knaap als ik
den moed hebben zoo ver van huis
te gaan, ale het niet was dat ik in
dienst ben van Mugassa. Ik heb ook
last u te zeggen, Buffel, dat als gij
lust hebt 't feest bij te wonen, het
welk Mugassa gaat aanleggen, hij u
gaarne onder zijne gasten zal zien.""
O, dat is waarlijk goed nieuws. Ik
zal nu meekomen, Konijn, en ik ben
heel blij u te hebben ontmoet. Hoe
vaart gij, Leeuw
Op een kleinen afstand ontmoette
het gezelschap een kolossalen, nor-
scben Olifant, die in 't midden van
den weg stond en verzocht te weten
waar die koe heen ging, en dat op
een toon, die een spoedig antwoord
eischte.
„Kom, Olifant, ga uit den weg.
Deze koe wordt aan MugaBsa gebracht
die boos op u zal zijn als ik opgehou
den word. Hebt gij niet van 't feest
gehoord, dat hij geven gaat Maar
zeg, daar gij een van de gasten zijt,
kondt ge mij wel helpen om deze
koe voort te drijven en mij wat op
uw rug laten zitten, want ik beu
schrikkelijk moe.
„„Wel dat is prachtig,"" zeide de
Olifant. „„Ik zal gaarne met Mugassa
feestvieren, en kom, ga op mijn
rug. Ik zal u met genoegen dragen.
„„En Konijn,"" fluisterde Olifant,
terwijl hij hem met zijn snuit op
lichtte, „„vergeet niet een goed woord
voor mij bij Mugassa te doen.""
Weldra ontmoette men een Luipard
en toen een Hyena; maar daar zij
zulk een machtig gevolg achter de
koe zagen, wendden zij groote be
leefdheid voor en werden uitgenoodigd
zich bij Konijns gezelschap naar Mu-
gassa's feest te voegen.
Het was geheel donker toen zij aan
Konijns dorp aankwamen. Aan 't hek
stonden twee honden, die Konijns
slaapkameraden waren en zij blaften
woedendmaar de stem van hun
vriendje hoorende kwamen zij naar
buiten en verwelkomden Konijn. Het
gezelschop maakte halt, en Konijn
fluisterde, nadat hij den grond bereikt
had, de Honden toe hoe de zaken
stonden, en do Honden kwispelden
goedkeurend met hunne staarten en
blaften van de pret toen zij Konijns
slimheid vernamen. Het eischte wei
nig tyd om de Honden aan de weet
te schikken wat er van hen verlangd
werd, en één hunner rende naar het
dorp en kwam na een poosje terug
met eene voorgewende boodschap
van den grooten Mugassa.
„Mijne vrienden, hoort ge wat
Mugassa zegt riep koniju met eene
gewichtige stem.
„De Honden moeten matten leggen
binnen in het dorp bij het hek, en
de Koe moet geslacht worden, en het
vleesch smakelijk toebereid op de
matten worden uitgelegd. En als dut
gedaan is, zal Mugassa zelf komen
en ieder zijn deel geven. Hij zegt,
dat gij allen zeer welkom zijt.
„Luistert nu naar mij voor ik naar
Mugassa ga en ik zal u wijzen hoe
gij allen kunt helpen om 't feest te
verhaasten, want ik ben verzekerd
dat gij allen verlangend zijt te be
ginnen.
„Gij, Hyena, moet de Koe doodeu,
en het vleesch toebereiden en de
Honden zullen het naar binnen dra
gen en op de matten uitspreiden
maar denk er om, als er een brok
aangeraakt is voor Mugassa het be
veelt, zijn wij allen verloren.
„Gij, Olifant, neem deze bronzen
bijl van Mugassa en hak flink wat
hout voor 't groote vuur.
„Gij, Buffel, moet heengaan en
hout zoeken met een zachten bast
dat goed brandt en breng het den
Olifant.
„Luipaard, ga gij naar de banaan-
bosschen en zie of er ook een blad
valt en houdt het in 't oog, opdat
wij een behoorlijken schotel voor
Mugassa mogen hebben
„Leeuw, beste vriend, ga gij en
vul dezen pot aan de bron en breng
water opdat Mugassa zijne handen
moge wasscheu."
Nadat hij deze bevelen had gege
ven, ging hij wat in het dorp kuie
ren, maar schoot een eind weegs ge
komen terzijde uit, ging door eene
zijdeur, kwam het dorp uit en kroop
tegen een mierenhoop op. Een bos
gras stond op den top en van deze
schuilplaats uit had hij een gezicht
op 't hek en op allen, die er nabij
mochten komen.
Wurdt veroolyd).
Gedrukt bjj DE ERVEN LOOSJES, te Haarlem.