HAARLEMSCH Eerste Blad. No. 47 144 van WOENSDAG 13 Juni 1900. Nieuwsberichten. Uitgave van DE ERVEN LOOSJES, Gedempte Oudegracht 88. Tweeëntwintigste jaargang. TELEPHOONNCMMER TELEPHONISCHE VERBINDING met AMSTERDAM. ABONNEMENTSPRIJS Per drie maanden—,25. franco p. post—,40. Afzonderlijke nommers 3 centen per stuk. Priju per Advertentie van 1—5 regel» 10.25, elke regel meer 5 cents, groote letters naar plaatsruimte. VERSCHIJNT: Dinsdag- en Vrijdagavond. Advertmtièn wordm aangerrwmm tot DINSDAG en VRIJDAG des middags ten 12 ure, die alsdan zoo mogelijk nog worden geplaatst. Eerste Kamer. Bij voortzetting van de beraadslaging over cte Ongevallenwet iu de zitting van Donderdag konstateerde de heer Melvil van Lynden, dat de Reg. de haar toe gestoken reddingsplank het indienen eener novelle ter tegemoetkoming aan de bezwaren, heeft afgewezen. Daar door moet de Kamer het ontwerp naar eigen mérites beoordeelen en dan heeft Spreker, al juicht hg het grondbeginsel toe, zeer groote bezwaren. Zoo behoort z. i. de kontraktueele verhouding tus- schen werkgevers en werklieden geregeld te worden in het arbeidskontrakt dat zeker thuis hoort in een wetboek van arbeid waarop van antirevolutio naire zijde voortdurendis aangedron gen. Ook Spreker meent met een beroep op Engelsche to estanden, dat eene regeling op privaatrechterlgken grondslag de daarbij betrokkenen be vredigen kan, want zgn bezwaar geldt vooral de absolute regeling door den Staat buiten de werkgevers met dit ge volg, dat verzekering van ongelukken een tak van Staatsbestuur wordt, der halve op den duurbezwarend voordeindus trie en onbegrijpelijk voor het volk en lei dende tot ontevredenheid bij deuitvoering. Bovendien, al zet deze wet half den voet op socialistisch terrein, zij geeft niet aan ieder gelijk recht op Staatsverzekering en het is begrijpelijk dat men dat on recht vindt. Wegens de vernietiging van het partikulier initiatief, en om den zwaren druk op denijverheid kan Spreker niet vóór stemmen. De heer Geertsema zou ook, nu de wensch naar een novelle is afgewezen, moeten tegenstemmen op grond van den onnoodigen dwang aan de industrie opgelegd en welke voert naar Staatssocialisme. Spreker bestreed de leer van het pozitief optreden van den Staat en diens bemoeiing met het verzekeringswezen, vooral naar een Staatsdwangstelsel waarvan dit ontwerp z.i. getuigt. Daarom beval hij nogmaals on dringend aan het middel om den dwang, het monopolizeerend karakter weg te nemen door den werkgevers vrijheid van verzekeringsplicht te geven, behoudens storting eener waarborgsom bij de Ned. Bank, een stelsel, dat ook de Min. van Waterstaat aannemelijk had verklaard. Bleef zijn wensch onverhoord dan zou Spreker tegenstemmen, omdat hij van een onveranderde regeling in de toekomst moeielijkheden voorziet. De heer van Wijk, hoewel niet tegen overheids dwang, meende dat deze in tegenstelling met de sociale wetten van Houten en Ruys niet wordt toegepast in goede richting en in dit ontwerp een autokra- tisch karakter aanneemt met vernieti ging van het partikulier initiatief en met schepping van ongelijkheid tusschen werklieden onderling. Zoolang de onwil of onmacht van het partikulier initiatief niet is gebleken, kan Spr. met dezen sprong in 't duister niet mede gaan. De heer Rahusen beaamde volkomen de bezwaren van den heer van Boneval Faure en was ook van oordeel, dat de verhouding tusschen werkgever en werk man zuiver burgerrechterlijk is te rege len door uitbreiding van het beginsel van art. 1401 e.v. van het Burg. Wet boek (waarover allen het eens zijn), in dien zin, dat de werkman, ook al is er geen schuld, zeker is van zijn rechten van een aktie tot schadeloosstelling zelfs op de volle 100 pet. dus meer dan de Reg. wil, die den werkman met 30 pet. benadeelt. Daaraan wenschte Spreker te verbinden voorrang voor den werk man op de goederen bij den werkgever wanneer deze in deconfiture komt. Ook zou hij den werkgever willen verplich ten het risico bjj een door de Reg. aan te wijzen assurantie-maatschappij te ver zekeren. Spreker weigerde echter zijne stem aan een vicieus stelsel als dit ont werp te geven, omdat het strijdt tegen de roeping van den Staat die orde moet houden, geen beroep uitoefenen, hoewel de Reg. nu reeds visch verkoopt. Afwij king hiervan leidt tot Staatssocialisme. Met de leer„de Staat alles, het indi vidu niets" doodt men het individu en verzwakt men de Regeering. Verder ontwikkelde Spr. dat dit optreden van den Staat nadeelig moet zijn voor den werkgever, den werkman en de maat schappij, waardoor de opkomende ver zekeringsindustrie vernietigd en de ambtenaarskring uitgebreid wordt. Daar om meende hij aan de Reg. te moeten advizeeren eene privaatrechterlijke rege ling te beproeven. De heer van Zinnicq Bergmann bestreed den publiekrechtei lijken grondslag der wet vooral uit een rechtskundig oogpunt. Hij twijfelde niet of de Min. van Waterstaat zal bg ver werping van het ontwerp eene betere regeling voorstellen. De heer van Asch van Wijck verwachtte daarentegen eerder eene goede regeling bij aanneming dan II bij verwerping der wet. Hij hoopt, dat na haar invoering daaruit zal worden verwijderd wat ook hg verwerpelijk acht ten opzichte van de partikuliere verze kering. Ook zou z.i. een novelle in gewenschten zin in de Tweede Kamer wel eene meerderheid vinden. Na de pauze bekrachtigde de Kamer de wetsontwerpen betreffende de in stallatie van het rechtsgebouw te 's Gra- venhage, pensioenvergelding voor tijde lijke diensten en aanleg van een drink waterleiding te Soerabaja. Hieromtrent beloofde de Min. van Kol. restitutie van kosten aan het konsortium voor de waterleiding te zullen overwegen. Bij de Gewerenwet weigerde de heer Bergsma zijne stem aan deze uitbreiding der oorlogsmiddelen te geven, uit protest tegen de macht boven het recht, maar de heer Melvil van Lynden verlangde juist dit middel tot handhaving van het recht. De Min. van Oorlog sluit zich daarbij aan. De aanvrage werd goedgekeurd met 41 tegen 3 stemmen, die van de heeren Fennema, Alberda van Ekestein en Bergsma. Mede werd aangenomen het ontwerp tot onteigening voor den spoor weg JoureLemmer. De Kamer hervatte de behandeling van de Ongevallenwet. De heer Roëll verdedigde verzekeringsplicht met behulp van Staatsinstelling en betwijfelde of uitbreiding van het civiele recht zou baten. Spreker zag in het Regeerings- stelsel dit voordeel, dat het elk jaar de za ken afsluit en dus ruimte laat voorverbete ring van fouten. Hoewel Spreker was voor het hoofdbeginsel, sloot lig zich niettemin bij den wensch aan om meer invloed toe te kennen aan het partiku lier initiatief, ofschoon het ontbreken daarvan de wet niet onmogelijk maakt. Maar hg nam akte van de verklaring der Regeering, dat de kosten van de nijverheid 2 pet. zullen bedragen, en hoopte dus, dat zij niet zal aarzelen daarop terug te komen, indien die kosten vermeerderen. De heer van Lier motiveerde zijne stem vóór het ont werp, waarin hem vooral de objektieve regeling door de Rgksbank toelacht, omdat deze absolute zekerheid waarborgt aan den werkman. De heer Alberda van Ekenstein betoogde, dat de Reg. terecht ingezien heeft het partikulier iniatief tegemoet te moeten komen, en bracht haar hulde voor dit nuttige voorstel. De heer Vlielander Hein ver klaarde zich tegen het ontwerp, omdat ook hij meent dat de zaak veilig pri vaatrechtelijk te regelen is, en de publiekrechtelijke voorziening zal leiden tot bescherming van den werkgever tegen den werkman, b.v. bg werksta king en abrupte kontraktbreuk. De werkman wordt niet belet te procedeeren. De heer Breebaart bestreed het ontwerp als leggende ongemotiveerde dwang op de werkgevers. Z. i. moest de Staat de administratiekosten betalen. In de zitting van Vrijdag was de Min. van Justitie het eerst aan't woord tot verdediging van het wetsontwerp. Hij stelde voorop, dat èn de Tweede Kamer èn de volksovertuiging alleen eene pu bliekrechtelijke regeling der zaak mo gelijk acht, getuigen o.a. de politieke programma's voor verplichte verzekering. Onmogelijk kan de Min. dus inwilligen den eisch naar eene burgerrechtelijke regeling, die de Tweede Kamer zeker zou afwijzen. De oppozitie doet denken aan de stemmen van 1848 tegen elke sociale politiek gericht. De Min. is over tuigd, dat eene publiekrechtelijke rege ling veel ellende voorkomen en pacifi- katie brengen zal tusschen werkgever en werkman. In dezen tijd van kon- kurrentie met snel verkeer en groot kapitalistiesch bedrijfstaat de werkman hulpeloos tegenover den werkgever, een toestand die niet burgerrechtelijk te regelen is. Wat betreft de grenzen van privaat en publiek recht, ze wisse len met tijden en behoeften, en de Grondwet verbiedt in geen opzicht de grenzen van het publiek recht te veranderen, en indien de Grondwet het wel verbood, zou ze niet zgn een nationale kracht, maar een nationale rem. Tegenover de meening, dat te ver gedreven Staatsmacht voert tot Staatssocialisme, stelde de Min., dat individualisme leidt tot Staatsanarchis- me. Verder bestreed de Min. de ver schillende middelen, in het debat aan bevolen tot regeling van de rechtsvor dering, ingevolge art. 1401 Burg. Wetb., met een uitvoerig betoog, dat al die denkbeelden zijn ten nadeele van den werkgever, maar vooral van den werkman, speciaal wat het voeren van een proces betreft. Hij toonde dit vooral aan ten opzichte van het schep pen van een previlege op het kapitaal en verplichte assurantie, en ontkende tegenover den heer Vlielander Hein, dat bij het ontwerp de algemeene kas ten dienste van den werkman wordt gesteld. De Min. is overtuigd, dat de juridiesche preferentie voor privaatrech telijke regeling gekocht zou worden door veel ellende, en dat zg, die wegens een betwistbare juridiesche konstructie dezer wet haar verwerpen, daardoor j een zeer slechte dienst zullen bewgzen aan de zaak. De Min. van Waterstaat enz. konstateerde met genoegen, hoe i in Nederland en in omringende landen algemeen de noodzakelijkheid van een regeling der ongevallen verzekering is j erkend, ook door de Staatscommissie voor de enquête: hoe het aantal onge vallen, waarvoor de wet zal werken, bedraagt 5000 per jaar, waarvan 1800 met blgvende gevolgen, 200 met doo- delijken afloop of totale ongeschiktheid. Het is gebleken, dat van 130 000 werk lieden 23% verzekerd zgn tegen onge vallen, en men mag aannemen, dat niet verzekering gelijk staat met niet verzorging, terwgl de verzekerden lang niet voldoende zijn verzekerd. Het verzekerd bedrag is vaak te gering, en de verzekerde som komt vaak in handen van den werkgever, die de premie betaald heeft. Regeling der zaak is dus dringend noodzakelijk, die voorziet in een groot maatschappelijk kwaad, tot wegneming waarvan het kabinet Roëll het initiatief nam, zeker geen socialistiesch en centraliseerend ministe rie. De noodzakelijkheid eener publiek rechtelijke regeling verdedigde ook de minister zijnerzijds op practische gron den. Zoo was het Zwitsersche referendum niet bepaald gericht tegen ongevallen verzekering, doch tegen gelijktijdige ongevallen en ziekteverzekering. De be kendheid der reg. door tusschenkomst van de arbeids-inspecteurs, met de industrieeele toestanden, maakte het hooren van de Kamers van Koophandel en werkgevers onnoodig, maar dit ver zekerde de min. dat ingrgpen van den wetgever overbodig zou zijn, als de toestanden overal zoo gunstig waren als in Twenthe, met name te Enschedé. Met den Min. van Justitie bracht hij een eeresalut aan de Twenthsche indus- trieelen. Bij de toelichting der technische bepalingen betoogde de Min. dat belang hebbenden door appel gevrijwaard zijn, tegen bureaukratiemacht van het ver- zekeringsbankbestuur, en dat op de goedkoopste wgze verzekerd wordt. Het kostenpercentage op 2 pet. kan gehand haafd blijven en de regeling heeft dit voordeel, dat zij ten allen tijde kan aangevuld worden in den geest van de amendemeuten der Tweede Kamer. De Min. hield ook vol, dat de industrie niet ondragelijk belast wordt. Op de vraag van den Geertsema of de Reg. een novelle wil beloven, die zelfverzekering toelaat, antwoordde de Min., dat, nu de verzoenende poging der Reg. door de andere Kamer is afgewezen en nadat hg het am. de Beaufort niet onaanne melijk had verklaard voor de Reg. stellig geen aanleiding kan zijn om het initiatief te nemen tot indiening eener novelle. Ter bevrediging van beide partijen ligt het nemen aan het initiatief op den weg der Tweede Kamer zelf, en zelfs de belofte om tot een voorstel uit dat initia tief voorkomende mede te werken acht hij inkonstitutioneel. Ten slotte zeide de Min. dat afstemming tengevolge zou hebben niet een uieuwe wet, maar een strijd tusschen beide takken der volks vertegenwoordiging over publiek- en privaatrecht, met het gevolg, dat de werkman geen recht krijgt. De Min. van Fin. na verdediging van den vorm waarin aan ondernemers bij deze regeling lasten worden opgelegd, verklaarde naar aanleiding der politieke beteekenis van de beslissing in deze niets te zeggen van hetgeen de Reg, plan heeft te doen, maar wel, wat zg niet zal doen, namelijk dat indiening eener novelle op. privaatrech-

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlemsch Advertentieblad | 1900 | | pagina 1