BOUTJE,
WACHTEN,
DOOK
J. EIGENHUIS.
14)
En de oude man slofte zoo hard
weg, als hij kon, terwijl het achter
lijf nog harder op en neer hotste
dan anders.
Zijn goedige gelaatstrekken glom
men van blijdschap en Jaan riep
hem toe:
„Zoo Balthus, hai-je ewonne met
domeneeë
„Néén, néén, maar ik ben arg in
main schik."
„Zoo, nou, dat ben je nogal ge
regeld."
„Verbeel-je, 'k heb een ouwe kennis
ezien."
„Balthus," riep Jaan eensklaps
vol hartstocht uit, „je heb Boutje
ezien. Weer is ie?"
Zij dacht haast elk uur aan haar
man, en de onhandige aankondiging
van den ouden knecht deed haar
alles raden..
Balthus krabte met zijn pink onder
de pet, en zette een bedenkelijk
gezicht, vreezend, dat de verrassing
te groot zou zijn.
„Weer is ie, Balthus, weer is ie?
Zwaig nou niet!"
„Hier!" juichte Boutje de keukon
insnellend en, zijne vrouw om den
hals vallend, kuste hij haar hartstoch
telijk, terwijl hun tranen ineenvloeiden.
Balthus liet den onderlip slap neer-
hnngen, en in de diepe groeven naast
de oogen scholen twee dikke droppen
weg. Toen draaide hij zich om en
met een beverige stem groette hij
„Nacht baas, nacht vrouw 1" zijn
slaapstede in den stal zoekend.
„Jaan, ken je me vergewe?"
Zij kuste hem den mond dicht en
voerde hem naar de wieg, het
groendamasten kleed optippend.
Daar lag het kind rustig te slapen,
het pafwangetje als een rozig heu
veltje over het kleine mopneusje en
lippensnuitje.
Zij bukten zich beiden voorover
lang naar het wicht starend.
Boutje sloeg de armen om haar
hals en fluisterde:
„Dat most moeder kenne zien!"
[Slot).
DOOK
HÉLENE SWARTH.
1)
Als ik je weerzie, moet je in 't
wit zijn, hoor! dat staat je zoo mooi.
Die woorden klonken Daisy nog
in de ooren, de laatste die zij van
zijn lippen had gehoord, de laatste
die verstaanbaar hadden geklonken,
niet versmoord door de heeschheid
der heftige emotie, door de onder
drukte snikken der afscheidssmart.
Hij was ver weg en voor langen,
langen tijd.
Over drie jaar zou hij haar komen
halen, als 't kon, eerder, maar daarop
moest zij maar niet rekenen.
Zij was nog zoo jong, elk jaar
scheen haar een eeuwigheid.
Ondanks zijn eigen leed, had hij
de kracht gevonden om haar moed
in te spreken. Zij had beloofd zich
goed te houden, niet te treuren, bezig
en opgeruimd te zijn. Dan zou de
tijd wel omgaan eer zij 't wist.
Zoolang zij nog zijn stem had
gehoord, zijn hand gevoeld, zjjn oogen
gezien, had zij zich opgewonden en
haar kracht overschat. Maar toon h i
weg was, waarlijk weg, met eiken
polsslag verder van haar, toen voelde
zij eerst haar verlatenheid.
De eerste dagen lag ze op een
canapee te schreien, zich overgevend
aan de opgekropte scheidenspijn.
Toen kwam ze weer in de huiska
mer en nam haar gewone meisjes
bezigheden weer op Zij zag wat bleek,
zij was wat stil en afgetrokken, maar
anders gewoon, zacht en vriendelijk,
als voorheen.
Zij was een teer blank meisje,
„een fjjn poppetje", zei haar vader
Zonder ziekelijk te zijn, was ze altijd
zwak van gestel en heel fijngevoelig
geweest.
Zij was niet weekelijk opgevoed,
niet bedorven. Ze was een kind van
een groot gezin noch de oudste
noch de jongste. Ze had minder
praats dan de anderen en werd, omdat
zij zoo stil en bescheiden was, nogal
eenB over het hoofd gezien. Nooit
klaagde zij daarover, zij was er van
jongs af aan gewend, op de voor
treffelijkheden van haar zusters te
worden gewezen. Johanna was zoo
vlug en handig met de naald en
tooverde japonnen en hoedjes met
weinig geld en in korten tijd. Truida
kon uitstekend bakken en braden,
strijken en stijven, rekken en duimen.
Haar hulp bij inmaak- en schoon
maaktijd was onmisbaar voor de
huismoeder.
Daisy moest toch ook iets doen
toen zij van school kwam. Moeder
en de oudste zusters namen haar
beurtelings in de leer. Zij deed gedwee
haar best, maar zij bracht het niet
ver in de respectieve specialiteiten
van Truida en Johanna, dio 't al
gauw opgaven om „dat onhandig,
onoplettend schaap" te vormen tot
model-huishoudster.
Om zich toch eenigszins nuttig te
maken, nam ze het kopjeswasschen,
het kousen mazen en het voorthelpen
der jongere zusjes en broertjes met
hun schoolwerk op zich.
Zij hield veel van lezen, vooral
romans en verzen, zij mijmerde gaarne
en wandelde liefst alleen.
Het verwonderde dus niemand dat
Daisy zich wat afzonderde, toen
Edmund naar Indië was.
Eiken avond maakte ze een streepje
op het almanakje, dat in haar werk
mandje lag, met een zucht van ver
lichting, dat er weer een dag om
was.
Dan, in de stilte van haar kamertje
ging ze op den rand van haar bed
zitten, de glanzige zilverblonde haren
los om het blank aandachtig kopje,
om heel intens en innig aan hem te
denken, in de hoop van hem te
droomen.
Die hoop werd telkens teleurge
steld. Zij dacht te veel, te uitsluitend
aan hem den heelen dag om hem in
haar droomen te zien.
Zij had vier portretten van hem,
die zij geen van allen gelijkend vond
Maar nu hij zoover weg was, stegen
zo in waarde in haar oogen en kregen
ze liefdeblikken, gefluisterde zoete
woordjes en teedere kusjes, alsof ze
geen starre doode photografieën wa
ren, die de eigenaardige bekoring van
den beminden man niet konden weer
geven.
Zij zocht ook troost in brieven
aan den afwezige. Zij schreef dage
lijks haar stemming, zelfbespiegelend,
als in een dagboek.
Twijfel of flie eentonige serie ge
voelsuitingen hem wel interesseeren
zou op den duur kwam niet in haar
op. Zij beoordeelde zijn liefde naar
de hare, ondanks haar romaDslezen
nog te onervaren om het onderscheid
tusschen mannen- en vrouwenliefde
te kunnen begrijpen.
Haar ouders hadden eerst wat
bezwaren tegen het engagement ge
had. Hoe zou Daisy het aangrijpend
Indisch klimaat verdragen
Maar Daisy beweerde dat zij 't heer
lijk zou vinden, dien blauwen zonni-
gen hemel, inplaats van dit grjjze
mistige klimaat, waar 't altijd zoo
lang winter was.
Romans interesseerden haar niet
meer, nu zij haar eigen roman had.
Liefst las zij nu over Indië, om zich
al zooveel mogelijk in het Beloofde
Land van haar huwelijksleven te ver
plaatsen.
Maar toen het eerste jaar om was,
voelde zij haar kracht van wachten
uitgeput.
Zij vermagerde, zij werd gauw moe,
zij kon haast niet eten, zij lag heele
nachten wakker.
Als ze even insliep, werd zij plot
seling wakker geschud door een hef-
tigen zenuwschok, of zij droomde zoo
zwaar en zoo baDg, dat ze 's morgens
afgemat op stond en den dag lusteloos
doorsleepte.
Zij werd schrikachtig en prikkel
baar en barstte bij de minste aanlei
ding in schreien uit.
Toen ze een poosje had voortge
sukkeld, werd de dokter ontboden.
Hij schreef haar staal voor en veel
beweging in de open lucht.
De staalpillen kon zij niet verdra
gen om veel te wandelen was zij
te zwak.
Kom, meisje, moed houden
niet zoo het kopje laten hangenzei
de dokter, met een goedig klopje op
haar schouder.
Aan haar moeder vroeg hij of het
kind een groot verdriet had.
Ze vergaat als van heimwee,
zei hijkomt haar aanstaande man
haar gauw halen?
Over twee jaar pas, jammerde
de moeder, ja, ik ben er altijd tegen
geweest, maar het kind was er niet
van af te brengen. Moet ik dan
doodgaan riep ze wanhopig als haar
vader of ik probeerde het haar uit
het hoofd te praten. Mijn man is zoo
goedig, hij kan geen tranen zien.
We mogen Daisy niet ongelukkig
maken, hield hij vol, en ze is toch
meerderjarig, als het bepaalde ter
mijn om is: dan doet ze toch wat ze
goed vindt. Kom, zei ik wel, dan is
ze dien jongen al lang vergeten. Maar
hij zei: Neen, vrouw, dan ken
je haar niet.
Talmend met het toeknoopen van
zijn handschoenen, had de dokter
staan luisteren, maar nu brak hij
brusk het langdradig verhaal af.
Ja, mevrouw, nu moet ik weg;
de volgende week kom ik weer eens
kijken, u moet Daisy maar wat
opfleuren.
Toen het dokterskoetsje wegreed,
ging de moeder het geval bespreken
met Johanna en Truida.
Och, mama, zei Truida bedaard,
maak u toch niet zoo ongerust over
Daisy. Hoe minder notitie er van
genomen wordt, hoe beter, wat
zeg jij, Jo?
Zeker, zei Johanna beslist, ter
wijl zij de naaimachine even snel en
regelmatig voort liet snorren, alsof
mama met een weerpraatje was bin
nengekomen, als geen mensch er op
let, zal die aanstellerij wel gouw ver
velen.
1 enk je dan dat het maar
kuren zijn vroeg de moeder met een
zucht van verlichting, beurtelings Jo
en Truida aankijkend, als altijd steu
nend op haar verstandige practische
dochters.
Truida haalde even de schouders
op met een spottend trekje om de
mondhoeken. Johanna, al voortma
kend, om toch geen minuut te verliezen,
zei, met haar droge harde stem
Poseeren, mama, om zich inte
ressant te maken. Wij zijn nooit ziek,
waarom Daisy wel omdat ze zich
niet weet bezig te honden, omdat ze
al haar tijd zit te verknoeien met
mal gemijmer en gedweep. Er zit
geen greintje gezond verstand in dat
kind. Hoe ze zoo sentimenteel komt
begrijp ik niet, wij zijn toch geen
J van allen zoo.
Goddank neen, zei Truida, 't
zou er mooi uitzien 1
Ja maar, Daisy is geëngageerd,
zie je, zei de moeder wijfelend, en
dat lange wachten als ze maar
niet de tering krijgt.
Kom, kom, zoo diep zal het
wel niet zitten, zei truida, de tering,
als een ouderwetsche romanheldin,
neen, mama, dat is uit de mode.
Ja, zei de moeder, ik ben zes
jaar geëngageerd geweest, maar ik
wist mij te schikken naar de onstan-
dighedeu en, zie je, Daisy is zoo
vreemd, ik kan nooit wijs uit haar
worden.
Nu, ik wel, zei Johanna 't is
een mal spook, voilé, toutEn zij
brak met een nijdigen knap den
stijfgespannen draad af, terwijl de
machine even zweeg.
Daisy kreeg, na dit onderhoud,
een nog onaangenamer leven dan te
voren. Met blikken en allussies gaf
haar heele familie haar te kennen
dat ze geen geloof sloeg aan haar ziek-
zijn.
Daisy ging langzaam achteruit. De
dokter schreef elke week een ander
recept.
Och! dokter, zei ze eens mis
troostig, uw medicijnen geven niets.
Ik verkwijn van verdriet. Zou ik het
noch uithouden al dien tijd? zou ik
nog ooit.hem.weerzien
Zij werd vuurrood en barstte in
tranen uit. Zij was haast niet tot
bedaren te brengen.
Eiken keer wou zij den dokter
iets vragen, maar een sterk gevoel
van schaamte weerhield haar.
Eindelijk vatte zij moed. Met haar
mager koortsig, heet handje hield
zij hem vast bij zijn mouw, toen hjj
opstond om heen te gaan en, hem
smeekend aanziend met haar groote,
treurige oogen, die telkens grooter
schenen te worden in haar smal,
klein, wit gezichtje, zei ze wat ze
al zoo lang op het hart had.
Dat moest je vader liever doen,
zei hij eerst.
Hij bemoeide zich niet gaarne met
zaken buiten zijn praktijk. Daisy
had hem verzocht aan Edmund to
schrijven om, coüte que coute, over
te komen het leven van zijn lijdend
bruidje hing er van af. Uit mede
lijden met het arme meisje liet de
dokter er zich toe overhalen.
Daisy begon wat op te leven, in
een vleugje van beterschap.
Zie je wel, zeiden de zusters
tegen elkaar, als 't nu toch een ern
stige ziekte was, zou ze immers niet
zoo gauw bijkomen.
Bespottelijk, dat ze Edmund laat
overkomen, alsof zoo'n reis geen geld
kostte!
En alsof hij zoo ineens weg
kon
Een scherp rood blosje van opge
wondenheid kleurde Daisy's ingeval
len wangen, vroolpke vonkjes schit
terden in haar groote oogende
slopende zenuwkoorts gaf haar een
verradelijken schijn van nieuwe kracht
en gezondheid. Haar moeder, die
toch eindelijk ongerust over het zieke
meisje was geworden, geloofde nu
weer aan beterschap.
Gehoorzaam slikte Daisy al de
eieren, glaasjes kina-wijn en kopjes
vleeschextract die haar waren voor
geschreven, hoewel haar alles tegen
stond, en maakte, hoewel ze onderweg
meende neer te zinken, haar dage-
lijksch wandelingetje met mama.
Wordt vervolgd).
Gedrukt bij DE ERVEN LOOSJES. te Haarlem.