BRIEVEN. EEN VERJAARDAG. DOOR HÉLÈNE SWARTH. 2) 't Was of zij tien jaar ouder was gewordenwitte haren glinsterden tusschen het goudbruine haar, vio lette schaduwen lagen diep onder de ingezonken oogen, haar trekken waren scherp van magerheid en het eertijds zoo gladde voorhoofd was diep van rimpels doorgroefd. Toen greep haar de angst der ver latenheid aan. O GodDie koude leego toe komst, die nog zoo eindeloos lang kon zijn I Wat had hij haar vaak in zijn armen genomen, zijn lief schuw vogeltje, zijn teergevoelig kind, haar onder kussen toegefluisterd Ik laat je nooit, nooit meer los En toch had hij haar losgelaten en uit het warme nestje van zijn liefde was zij gevallen in het koude leven, gekneusd en vleugellam. Zij wist dat zij nooit vergeten zou. En er was geen trouwe borst om aan uit te weenen, een teedere stem om haar moed en troost in te spreken. Zij had niets en niemand. Haar moeder had zij niet gekend, zij woonde met haar vader, die 't altijd druk had en nooit naar haar omkeek. Yriendinnen had zij niet; zij was heel alleen. En nooit, nooit meer zou hij be schermend den arm om haar heen slaan, en haar aanzien met zijn lieve melancolie-oogen en iiaar be loven alles voor haar te zijnmoe der en broeder, zoowel als minnaar en echtgenoot. Was 't eigenlijk niet onnatuurlijk dat zij niet weende? zij voelde zich zoo vreemd, zoo koud, alsof er iets in haar was doodgegaan. Was dat haar liefde of haar illusie Zij haalde licht de schouders op en pookte in het vuur. Zij wist het niet en wat kwam het er op aan Yoor haar starenden blik zag ze hem heengaaD, al ver en verder, zonder om te zien, en al klein en kleiner worden in een vaag nevelig verschiet, om nooit tot haar weer te keeren, nooit weer. Toen hoorde ze den huissleutel knarsen in de voordeur, 't Was haar vader die tehuis kwam. De tafel werd gedekt, de vader warmde zijn handen, er werd gegeten en vroeg thee gedronkentoen ging hij weer uit. Aan zijn dochter had hij niets bizonders gezien; bleek en stil was ze altijd, sins haar engagement ver broken was. Nu, 't was ook niet pleizierig voor haar, maar enfin, 't best was haar maar te laten betijen, ze zou vanzelf wel weer bijdraaien en wat conversabeler worden met tertijd. Toen ze weer alleen was, liep ze een paar keer doelloos de kamer door, alsof ze iets zocht. Toen schoof ze weer het lage diepe fauteuiltje bij den haard, sloeg de handen voor het gezicht en barste in tranen uit. Zij weende hevig en lang, in het volle besef van haar ongeluk. Zij had haar hart weggeven, aan een man of aan een illusiebeeld, om 't even; zij had het nu eenmaal gegeven en 't was nu gebroken voorgoed. Toen ze zich moe had geweend, stond ze op en nam uit een laadje van haar kleine, met bibelots en portretjes beladen schrijftafel, het zwart gccacheteerd pakje dat haar brieven bevatte, las ze over, en gooide ze in 't vuur, zooals de ande ren, in een vernielingswoede, tot snippers verscheurd en dan in de vlammen, éen voor éen. Neen, waarom zou zij ze ook be waren, die teedere naïve liefdebrieven die voel meer warmte uitstraalden dan de zijnen Had zij aan de erinnering niet genoeg? Zij moest maar niet opblijven, 't zou laat worden, had haar vader gezegd Zij had hoofdpijn van het schrei en gekregen, zij ging maar liever naar bed. Zij was zoo uitgeput van den smartelijken dag dat zij dadelijk insliep Laar in den nacht schrikte zij wakker met een schok en angstig, in de duisternis, kleunde zij van berouw, bij de erinnering aan wat zij gedaan had. Zij zat overeind en wrong de handen, haar snikken smorend om haar vader niet wakker te maken. 't Was haar alsof zij iets liefs had vermoord. Maar dat had z ij immers niet gedaan; dat was hij, die een jaar van haar leven had verbrand. En dat verbranden van zijn brieven had hij haar immers opgelegd. Zij had hem eenvoudig gehoorzaamd, zooals men den laatsten wil van een stervende doet. En haar brieven die had zij de zijnen nageworpen in het vuur. Haar hoofd brandde en klopte; als lavadruppels stroomden de heete tranen lang haar gloeiende wangen. En zoo weende zij zich in slaap. DOOR HÉLÈNE SWARTH. 1) Madeleine zat met haar naaiwerk, in de bedompte kamer, bij het eenig venster, dat uitzag op den blader- loozen tuin. Glimmend zwart tegen het effen lage luchtgrijs, stonden de magere boomon te rillen in den killen Novemberdag. Kale dabliastruiken en uitgebloeide asters stonden nog langs de smalle paadjes, omzoomd met stijven maagdenpalm, maar het bloembed in het midden van het ovale grasperk was niets meer dan een onoogelyke hoop zwarte klei. Van de geteerde schutting siepelde in t dunne straaltjes de stage najaarsre gen af. Eentonig, op den grijzen schoor steenmantel, tikte de ouderwetsche zwarte pendule tusschen de zwarte kandelaars. Stemmig in 't zwart, zat Madeleine, het blonde hoofd gebogen over haar werk, alsof zij met hart en. ziel op ging in het naaien van de donkere winterjapon. Zij was jarig vandaag, maar al lang was haar verjaardag geen feest dag meer. Geen mensch verheugde zich in haar bestaan, zij zelve wel het aller minst. Toch werd zij niet geheel verge ten lichtblauw tusschen de marine blauwe stof, lag een dun hoopje briefkaarten, met banale gelukwen- schen van tantes en nichten. En bij den gewonen morgenkus, had haar moeder haar wat geld heel veel kon zij niet missen in de hand gestopt, om zelve een cadeautje te koopen. Tegen den middag scheurde het effen luchtgrijs aan fllarden en tusschen de wolken werd de hemel bleek blauw. 't Klaart wat op, zei Madeleine na de koffie, terwijl haar moeder de kopjes waschte, ik ga wat wandelen, gaat u mee? Na het verwachte weigerend ant woord, pookte ze in den lauwen kachel, tot het rookerig turfvuur doorbrandde en ging toen traag de kamer uit. In haar langen grijzen mantel, een eenvoudig zwart hoedje op het kleine blonde hoofd, wandelde zij langzaam den langen landweg op, eentonig tusschen de omgeploegde zwartbruine akkers en de vochtige blauwgroene weiden. De grond was doorweekt; hier en daar lagen plassen, als stukken van een gebroken spiegel, die de log drijvende wolken weerkaatsten. Heel aan 't eind van den weg, bij een boschje waar nog wat gele bla deren aan de zwarte takken hingen, stak het witgepleisterd kerkje zijn stompen toren tegen het flauwe lucht- blauw op Madeleine ging het kleine verlaten dorpskerkhof binnen. Een zwarte bond stond bij het roestig hek en blafte haar nijdig aan, met booze vonkeloogen. Kippen scharrelden ka kelend tusschen de graven. Zij ging rechtstreeks naar een welbekend graf, aan alle vier de hoeken van het laag ijzeren hekje met kransen van gekleurd metaal versierd. Het eenvoudig monument bestond uit een steenen kruis met een bron zen medaillon en den naam van den jonggestorven schrijver Fabrice van Elzen. Zij liet de vingertoppen glijden over het mooie fijne proviel en dacht eD dacht. Eens, lang geleden, had Fabrice haar liefgehad. Zij waren toen nog heel jong allebei; 'twas maar een kortstondige idyle geweest, kinder spel, zooals hun moeders lachend zeiden En toch en toch Toen de trouwelooze knaap haar had verlaten, wist zij maar al te wel dat zij hem nooit vergeten zou. Dat was nu tien jaar geleden, geleden. Vreugdeloos en armzalig had zij haar leven voortgesleept, sinds dien tijd. Haar vader was doodzij leefde met haar moeder van een mager pensioentje. Zij hadden moeite om er mee rond te komengeld voor ge noegen was er niet. Haar moeder was een bekrompen zieltje en het tobben en sloven had haar vroeg oud gemaakt. Madeleine had zoo graag, na den dood van haar vader, de zorgen van haar moeder verlicht. Maar wat kon zij doen? Toen zij een betrekking wilde zoeken, al bloedde heimelijk haar trots, had haar moeder, met tranen en gejammer haar van haar voornemen afgebracht. Lessen kon zij niet geven; op school had zij niet veel geleerd en er was geen gelegenheid om voor examens te studeeren. Talenten had zij niet, zij speelde middelmatig piano en teeken- de een beetje maar niet naar de natuur. Zij legde zich met ijver op talen toe, die ze op school maar zoo half had geleerd. Toen schreef ze aaD uitgevers om vertaalwerk, maar met een weigering werd zij afgescheept. Elke uitgever had zijn vaste vertalers, de concu- rentie was te groot, zij kon er niet tegen op. Ontmoedigd boog zij het hoofd en liet de handen in den schoot zinken en verdiepte zich weer treurig in de erinnering aan de weinige blijde dagen van liefde en hoop, die Fabrice haar eens gegeven en weer ontnomen had. Eens, na lang weenen, kreeg ze een inval, een inspiratie. Het dunne bloed stroomde haar vroolijk door de aderen en kleurde haar bleek ge zichtje met rozegloed. Als ze eens probeerde zelve wat te schrijven! Haar schoolkameraden plachten immers haar opstellen zoo poëtisch te vinden en zij schreef gaarne brie ven! omdat ze 't goed deed. Zy had dus wel stijl, aan fantasie ontbrak het haar ook niet. 't Zou zoo heel moeielijk niet zijn, een novelletje te bedenken. Dat was een heerlyk planzij zou er mama niets van vertellen, eer het verhaal ge schreven was. Neen, en dan nog niet. Ais zy haar triomfantelijk den brief kon toonen, waarin de redacteur van 't een of ander tydschrift haar plaatsing en honorarium toezegde, eerst dan Hoe was zy niet eerder op het denkbeeld gekomen? Zy zette zich dadelijk aan het werk. Zij voelde zich heel opgewekt en een dag of zes schreef zy met koort- sigen ijver, zonder zich den tijd te gunnen haar werk over te lezen, 't Was of ze een schatkamertje in haar hoofd had. Zy kon haast niet slapen van opwinding, haar hoofd gloeide van de ongewone inspanning en 't was of er een hamertje klopte in haar nek. Aan de maaltyden brandde haar prettig geheim haar op de lippen en at zy nog minder dan gewoonlyk. Soms, onder 't aankleeden, knikte zy zichzelve in den spiegel met een hoopvol lachje toe. Zij vond dat ze er nu veel aardiger uitzag dan toen zy neerzat in neerslachtigheid. Er was wat kleur op haar smalie witte wangen, wat glans in haar groote gryze oogen, wat leven in haar stille trekken gekomen. Toen haar verhaaltje af was, moest zij het genot dat het haar had ver schaft met zenuwhoofdpyn boeten. Zy ging op bed liggen, maar zy kon geen rust vinden en, het zieke hoofd steunend met de hand, kreunend van de pijn die haar vermoeide hersens doorsneed, las zy haar novelle over. 't Was een bittere teleurstelling Er deugde geen woord vanDe stijl was onbeholpen slordig, de per senen onmogelyke schepsels. Zij dacht er niet aan om het te verbeteren of om te werken, 't Was een prul en zij snikte er over van sqijt en ergernis. Hoe was zy zoo ydel, zoo verblind geweest 1 En in drift verscheurde zy het werk, waarvan zy zich zooveel had voorgesteld. Goed dat zy haar moeder nog niet verblyd had met haar ongegronde hoop 't Was haar eerste en laatste po ging om schryfster te worden. Zij werd weer bleek en lusteloos, nog lusteloozer dan voorheen. De onverwachte doodstijding van Fabrice, de geniale, al bekende jonge schryver dien zij nooit had weerge zien, schudde haar voor een poos wakker uit haar doffe apathie. Zy weende onstuimig by zyn graf, en de oude liefdedroom, waarvan haar niets overbleef dan wat verwelkte bouquetjes, leefde op in haar ziel, geïdealiseerd door het goudwaas vau de erinnering. Ook die emotie was nu voorby. Waarom dan, op haar verjaardag, naar zijn graf? Wordt vervolgd). Gedrukt bij DE ERVEN LOOSJES te Haarlem.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlemsch Advertentieblad | 1900 | | pagina 5