hélène swarth.
LOU.
DOOR
2)
Met wijd open oogen staarde Con
stance in het groen van waaierpal-
men en reuzevarens, waartusschen
bloeiende azeleas witte en roode
bouqetten vormden, in het poëtisseo-
rend electrisch licht, dat, als blauw
witte maneschijn zacht gedempt de
donkere boschjes en de lichte kiezel
paadjes bescheen.
Kom liever morgen eens bij
mij, zei ze, in het gevoel der heilig
schennis, die zij hier, zoo dicht bij
een balzaal, in het wit satijn van
haar baltoilet, met de wufte vriendin
in haar wereldsche stemming, zou
spreken over de groote onvergetelijke
smart van haar levende dood van
haar kind.
O morgen kan ik onmogelijk
en overmorgen evenmin Laat eens
zien Donderdag? neen, den hee-
len dag bezeto je weet niet
hoe druk ik het hebzoo pas
in stad en niet voor langmaar
Vrijdag, als 't je schikt
Goed, kom dan wat vroeg
wil je?
Heel graag, zoo vroeg mogelijk,
maar reken niet op mij vóór half
vierik kan heusch niet eer-
der
Vrijdag! nog zoo lang wachten!
Neen, Constance kón nietDe
overweldigende behoefte om baar
groote smart uit te klagen over
stemde de schaamte van haar ziel,
die nog weerstreefde om zich te
geven aan die vervreemde koudhar-
tige vriendin.
En onwillekeurig bijna, recht voor
zich uitstarend, als verrees daar het
bleeke beeldje van haar lieve, kleine
doode, begon zij
Ze heette Louise, maar we
noemden haar Lou ze was mooi
als een engeltje uit den hemel
en haar stemmetje klonk als muziek
zoo zoet, zoo roerend en haar oogen
waren zoo klaar als een blauwe
Meidag en toch zoo diep, zoo diep
als de zee.
Ze is maar twee jaar geworden.
en nu is 't al twee jaar geleden en
't is nog altijd of het gisteren is
gebeurd.
Ze hield even op, groote tranen
rolden, glinsterend als haar diamanten
uit haar wijdopen oogen, langs haar
waswitte wangen, onbewust.
Mary schoof nader en wischte de
tranen zachtjes af, met vriendelijk
sussende woorden
Maak je nu maar niet van
streek, Stany, laten we liever over
wat anders praten, je raakt heelemaal
uit de feestelijke stemming!
Dacht je dan dat ik ooit in
een feestelijke stemming was? zei
Constance.
Ik meende neem me niet
kwalijk dat je je er verstandig
overheen had gezet. Je gaat immers
weer uit en waarom zou je 't doen
als je er geen pleizier in had?
Waarom? Louis dwingt er mij
Je man denkt misschien dat je
lang genoeg hebt getreurd, dat af
leiding je goed doet. En, beste Sta
ny, dat moet je me toegevener is
een tijd voor alles en ook het groot
ste leed slijt uit op den duur. Met
tehuis kniezen krijg je kind niet te
rug. Je moet niet overdreven zijn
neem het leven wat luchtiger op,
zooals ik, make the best ofitl
Constanne werd koud. Zij richtte
het hoofd op en schoof wat verder op
de de bank. Een camelia Jviel aan haar
voetenzij raapte de bloem op en
plukte haar stuk. Een voor een vie:
len de witte blaadjes haar iu den
schoot.
Weet je nog wel. babbelde Jlary
vroolijk, toen wij madeliefjes stuk
plukten, op onze wandeling buiten?
II m'aime un peu... beaucoup ten-
drementpassionnémentpas du
toutWat waren we jong en
naïef. Oii sont les neiges d'antan
Constance bleef zwijgen.
De kilte der teleurstelling trilde
in lange golvingen tot in het diepst
van haar wezen. Zij lette op haar
eigen gevoel met de aandacht der
eenzamen, die, waar zij zich ook
bevinden, altyd alleen zijn, inschpn
slechts luisterend naar haar vriendin.
Nu worden de jonge meisjes
niet meer zoo ouderwotsch-sentimen-
teel opgevoed. Passionnément is ver
raderlijk Mijn man heeft zoo
van tijd tot tijd een caprice voor mij
en overigens is hij heel lief, met al
égards die zijn vrouw toekomen, maar
ook heel lief voor anderen. O dat trek
ik mij niet aan, dat is nu eenmaal
1 zoo in de wereld. Neem een voorbeeld
aan mij, Stany, en ieer in 't onver
mijdelijk berusten.
Ik heb je niet verteld, zei Con
stance koel, dat Louis mij ontrouw
was.
Neen, dat heb" je niet, en een
ondeugend lachje deed Mary's oogen
en tanden schitteren, maar dat maak
je me niet wijs, dat je huwelijk je
is meegevallen Als je man de held
van je meisjesdroomen was, dan zou
je zoo niet blijven treuren over je
baby. Maar een man is nu eenmaal
geen héros de roman Que veux-tu
ma chère il faut en prendre son
parti.
Een bloos steeg Constance naar
de wangen. Waarom kweste Mary
haar zoo in de wonde plekjes van
haar hart! 't Was of zij 't opzette
lijk deed.
Zou jij je kleine Thilly dan met
betreuren, als je haar verloor vroeg
ze, al begrijpend het hemelsbreed
onderscheid tusschen de rol die Thily
in het leven van Mary en de rol
die kleine Lou in haar eigen leven
had gespeeld: Thily op de kin
derkamer, wandelend met de bonne
alleen door haar moeder gezien, lief
en zoet en mooi aangekleed, een
half uurtje achtereen op zijn hoogst
een of tweemaal per dag Lou altijd
in de armen of op den schoot of aan
de voeten van haar moeder, gebaad,
gekleed, gezoogd, te slapen gelegd
door Constance.
Eer Mary kon antwoorden, kwamen
twee paren den wintertuin binnen,
prettig pratend, luchtig lachend. Een
der heeren kwam Mary halen voor
den volgenden dans, terwijl het ander
paar, hij met donkere oogen vol zin
nelijk vuur, zij nog heel jong, heel
blond, met blijde blauwe oogen, coquet
het geamineerd gezichtje opheffend
tot haar cavalier, in het labyrinth
van laantjes verdween, om te flirten.
Die man was Louis.
Het andere meisje kwam Constance
aanspreken.
Hé mevrouwtje danst u metr
een beetje moe? Ik begrijp niet hoe
iemand moe kan worden van dansen 1
Ik geloof dat niets ter wereld kan
halen bg een walsIk zou mij wel
kunnen doodwalsen!
't Werd laat eer Louis genoeg had
van het bal, eer Constance, met een
zucht van verlichting, in een hoek
van het rijtuig gedoken, zich voelde
wegdragen ver van de warme arti-
ficieele atmosfeer, in den ernstigen
zwarten nacht.
En, evenals eiken keer dat haar
man haar mee sleepte naar die ge
hate feesten, waar hg zich zoo uit
stekend amuseerde, was t haar alsof
zij, bij het tehuis komen, weer haar
kindje, de eenige schat, de eenige
troost van haar treurig huwelijksleven,
hijgend en rood van benauwdheid,
worstelend met den meedoogenloozen
dood, die zijn klemmende klauwen
al geslagen had om het teedere melk
witte keeltje.
En diezelfde pijn sloeg een ijzeren
band om haar slapen, wroette in haar
borst, boorde in haar hart, brandde
in haar ingewanden. En dat voort
durend zelfverwijt, dat haar, in den
eersten tijd bijna krankzinnig had
hemaakt, zoodat ze in het water had
willen springen, omdat zij dio mar
teling niet langer dragen kon, die
zelfaanklacht: Was ik tehuis
gebleven, dan was mijn zoete Lou
misschien nog te redden geweest!
begon weer te ruischen in haar hoofd
en te hameren in haar keel.
Haar moeder, haar man, de dokter,
de pleegzuster, die een poos bij haar
was geweest, hadden haar wel, elk
op zijn eigen manier, die dwaze
idee fixe uit het hoofd willen praten.
En eigenlijk was 't ook niet haar
schuld geweest: zij had willen tehuis
blijven, toen Lou wat hangerig en
onlustig was, maar Louis had haar
uitgelachen om haar overdreven
moederangst en haar gedwongen
naar het bal te gaan, waar hij lust
in had omdat er weer een mooi
naïef jong meisje was, dat zich door
hem het hoofdje op hol liet breDgen,
omdat hij verwend als hij was, met
zijn nieuwe speelpop verkoos te spe
len, al moest hij er ook voor
trappen op het hart van zijn vrouw.
Ja, maar zij had moeten zeggen
Ik wil nietflink volhouden, hem
alleen laten gaan desnoods, waken
waken bij het bedreigde wiegje van
haar kind! Wat had zij met haar
toegeven gewonnen De trouw
van haar man? Een bitter lachje
vertrok haar bleeke lippen, terwijl
ze een steelschen blik wierp op Louis,
die, in zijn hoekje, het gelaat van
haar afgewend, door de bewasemde
ruit van het portier zat te kijken,
neuriënd een walsmelodie, die pas
in de mode was.
Hij sprak nooit meer over de
verloren lieveling. Haar melancolie
verveelde hem, hij had al lang troost
gevonden en noemde haar een ,mal
spook" omdat zij bleef treuren over
het kind, dat hij al lang vergeten
had. En onder het naar huis rijden
nam Constance zich voor, als Mary
Vrijdag kwam, maar liever in 't ge
heel niet te spreken over haar arme
lieve doode Lou.
DOORBOORDE 006EN.
DOOR
HÉLÈNE SWARTH.
1)
't Was een tenger klein meisje
met een aureool van krullend goud
haar, een peinzend voorhoofd, blauwe
droomoogen en een fijnen trotschen
mond.
Onder geleide der spitsneuzige
geelbleeke gouvernante, verrichtte
ze, als een vervelende plicht, met
haar oudere zusters, de dagelijksche
eentonige wandeling.
't Was een heel ernstig kind, dat
zweeg en dacht en zelden speelde.
Haar zusters vonden haar saai, de
gouvernante vond haar vreemd. Nu
had ze iets opgeraapt van den vuilen
trottoir, die bruin glom van Decem-
berslijk, iets dat zij met aandacht
beschouwde, verzonken in verwonderd
gepeins.
Lucie! vermaande de gouver
nante.
Maar Lucie hoorde niet. Zij hield
in haar netgeschoeid handje haar
bezoedelde vondst: een photografie,
het portret van een mooie jonge
vrouw, de oogen doorboord.
Lucieklonk het ten tweeden
male afkeurend, is dat nu een manier
van doen voor een fatsoenlijke jonge
dame? Gooi dadelijk dat portret weer
neer! Welk net meisje raapt iets op
vaD de straat?
Gewend aan passieve gehoorzaam
heid, liet Lucie het vrouwenportretje
vallen en zwijgend volgde zij de babbe
lende zusjes en do ontstemde gouver
nante.
't Was ook eens gebeurd dat zij
een weggeworpen bouquetje had
opgeraapt, uit medelijden met de
bloemen, die zeker waren verloren
en die zij veel te mooi vond om
vertrapt te worden in het slijk, door
de laarzen der voorbijgangers.
Aldoor moest Lucie denken aan
het lieve teedere vrouwekopje, dat
zij zoo gaarne van een dergelijk
deerlijk lot had gered. Duidelijk
zag zij de fijne trekken, den zachien
lieflachenden mond en, wat zich
blijvend indrukte in haar week kin
dergemoed, de oogen', wreed met naal
den doorboord.
Waarom nu werd het haar opeens
zoo vreemd, zoo bang te moede, het
rijke welbewaakte kind? Helder, in
de fijnkoude winterlucht, straalde de
roodgouden zon. Zeker en hard in
het klare licht, stonden de hooge
huizenrijen, vast en scherp afgetee-
kend stonden de zwarte boomen tegen
het flauwe hemelblauw en veilig,
onder goed geleide, warm in haar
winterkleedij van fluweel en van
bont, hoe kon het meisje kwaad
genaken En toch zag zij, vaag, in
een wazige toekomst, de voorschaduw
van het lot dat haar beidde.
En innerlijke koude beving haar
hart en rilde door haar teedere
leden en huiverde in haar krullend
haar.
Zij was maar een kind van tien
jaar, rein als een kleine witte lelie,
onwetend van het wreede spel, dat
liefde heet en toch zooveel gelijkt
op haat.
En toch beefde haar een scheme
ring voor de oogen en in haar
vreemden angst, waarvan zij zelve
niets begreep, zocht ze onwillekeurig
naar steun en greep den arm der
gouvernante.
O kind 1 nooit, nooit zult gij 't ver
geten, dat vrouweportret gevonden
op straat, dat portret met doorboorde
oogen
En eens zult gij 't leeren begrijpen,
dat al te vroege voorgevoel, wanneer
ook üw beeld zal zijn uitgeworpen
uit het hart dat gij liefhad, wanneer
ook üw oogen doorboord zullen zijn
O diep, diep doorstoken met naal
den van smart, die groote blauwe
geloovige droomoogen, zóó diep dat
ze altoos moeten weenen over het
wreede passiespel, dat liefde heet en
toch zooveel gelijkt op haat!
Gedrukt bij DE ERVEN LOOSJES te Haarlem.