EEN BESLUIT. DOOR HÉLÈNE SWARTH. 1) In de lichte schaduw der vroolijk wit en rood gestreepte marquise, zat ze aan het rieten tafelje op de veran da, peinzend, de elleboog op de knieën en de kin gesteund door de rechter hand. De andere hand lag in haar schoot en speelde zenuwachtig met een brief, helwit vlekje op het dof zwart van haar rouwjapon. Op het tafeltje stond een werk mandje, half open en een begonnen handwerk lag daarnaast, glanzend van kleurige zijde en schitterend van goud draad Een groote flacon van geslepen kristal vol eau-de-cologne brak een lichtstraal in vroolijke vonken. Op een opengeslagen bock lag een roode Japansche waaier, en in een rose vaasje geurden roode rozen, omringd van zachtgetinte heliotrope en stilbe- scheiden resida. Zoover haar blik strekte, kon zij nog alles het hare noemende heerlijke oude hoornen, die den tuin zoo rustig en koel maakten en de vogels uitlok ten tot het bouwen van hun nestjes, in het voorjaar, het fluweelig wél on derhouden grasveld, de mooie bloem bedden, de kronkelende kiezelpaadjes, 1 de breede statige oprijlaao. En als zij ja antwoordde op den brief die in haar schoot lag, dan bleef dit alles waaraan zij zoo hechtte het hare. Maar was haar antwoord weige rend, dan Ja, dan moest ze alles verlaten, zich verminderen, bekrompen leven met haar kind, dat in weelde was opgevoed. liet ruim comfortabel huis, waar zij zulke gelukkige jaren had door- 1 leefd, de uitgestrekte tuin waar elk zitje, elk pandje haar lief was, alles zou verkocht of verhuurd moeten worden, en heel zuinig, heel- klein zou zij zich moeten inrichten, terwille van Willy's opvoeding. En Willy was zoo verwend, haar eenig kind, haar lieve jongen Hoe zou hij het vinden F hoe zou hij er zich iD schikken F Zou 't hem niet erg afvallen F Zou hij zich niet ver nederd voelen en mokken en onge lukkig zijn F En toch, het moest Ja, als zij dit aanzoek niet aan nam. En zij kon het niet aannemenzij hield niet van Herman, zij zou nooit van hem houden, al was hij nog zoo lief voor haar. Maar Willie. Daar kwam hij aandraven op zijn eigen paardje, dat bruin glansde in het stralengewemel, siepelend door het groen van de oprijlaan. De zwarte wachthond richtte zich op uit zijn loome houding, rammelde met zij ket ting en sloeg aan, opgewonden kwis pelstaartend zoodra hij zijn jongen meester herkende. De pauw, die sta tig heen en weer stapte bij het huis en zijn veeloogigen staart liet slepen over het grint, rekte den slanken blauwgroen-satijnen hals uit en krijsch- te doordringend scherp, zooals hij deed bij elk bezoek. Trots en moederliefde veranderden opeens de uitdrukking van haar ge zicht. Haar lippen en haar oogen lachten den mooien slanken jongen al in de verte vriendelijk toe. Haar Willyzag hij er niet uit jj als een prins dat zachte haar, die fijne trekken, die donkere oogen die trotsche mond, die fiere zelfbe wuste houding! Wat begon hij al te gelijken op zijn vader, al was hij maar even dertien jaar! En moest dat weeldekind zich nu leeren wennen aan bekrimping, aan armoede bijna? Zou hij afstand moeten doen van zijn paardje, het lieve trouwe dier waaraan hij zoo was gehecht F Zou hij liet huis moeten verlaten waar hij geboren was en opgevoed F Neen, neen, dat leed kon ze haar jongen toch niet aandoen! Dat was al te hard! hij zou het niet kunnen dragen. Had zij nog maar wat tijd om er over te denkenMaar Herman wacht te al zoo lang eu ook aan zijn lijden moest nu een eind komen. Zij mocht dien man, die haar zóo liefhad, die 't zoo goed met haar en haar Willy meende, niet langer in onzekerheid laten En zij had al zoo lang het voor en tegen gewogen, zij had alYooveel eenzame dagen en slapelooze nachten met denken, aldoor denken over het zelfde, doorgebracht dat ze eindelijk een dof suf gevoel had in haar hoofd, alsof zij niet meer denken kón. Na zooveel angst en tranen en handenwringen, was zij passief ge worden. Instinctief liet zij de indruk ken van buiten op zich inwerken, te zwak, te moe voor reactie. En zoo had zij den zonnigen Zondag morgen vermijinerd, vaag soezend over dat éeno tcch, maar nog altijd besluiteloos. Dat weeë gevoel van niet recht weten wat men doen moet maakte haar zóo lusteloos, zóo af, dat ze eigelijk maar verlangde naar een toevallig heftig overslaan van de eene of an dere schaal van de balance, om van dat ellendig geslinger bevrijd te zijn Raad vragen baatte niets in dit geval. Sprak ze er over met haar vriendinnen, dan wist zij meestal zelve wel listig het discours zóo te weu- den dat zij juist den verlangden raad kreeg. Buitendien hechtte zij weinig waarde aan het oordeel van de op pervlakkige onbeduidende mondai- netjes, die zij bij "gebrek aan wat beters, den banalen eerenaam van vriendinnen gaf. Haar familie was mild mot ongevraagden raad, altijd denzelfdonin haar eigen en vooral in Willy's voordeel, moest zij tot het tweede huwelijk besluiten, dat haar een onbezorgd leven en haar zoon een schitterende carrière beloofde. Wat moest zij doen F Was het waar dat van twee plich ten de moeilijkste de ware is, dan. Ja, met haar weekelijke natuur was 't wel de gemakkelijkste plicht, de aangeboden hand van een man die haar liefhad aan te nemen en dan maar verder] alles te laten gaan zooals het ging. Willy had zijn paardje naar, stal gebracht en kwam nu even een praat maken met zijn moeder. Zjj nam zijn hoofd tusschen haar handen, streek hem het golvend goudbruin haar uit de oogen en kuste hem innig op voor hoofd en wang. Prettig gereden, mijn jongen F ben je niet moe F heb je geen dorst F Dadelijk ging ze zelve wat drin ken voor hem haleneen glas limo nade dat ze al in de eetkamer had klaargezet. Terwijl Willy vertelde van zijn rit en zij hem bewonderend in de mooie donkere oogen keek viel 't haar in als een inspiratie dat hij be slissen moest voor haar. En zij begon hem te polsen over Herman, of Willy van hem hield. Ja, Willy mocht hem wel lijden, tenminste hij had niets tegen hem. Of Willy 't erg naar zou vinden als de villa verkocht werd en hij zijn rijpaardje moest missen F Willy zette groote oogen op. Moest dat dan F vroeg hij onwillig, waren zij zóó arm F Toen zei ze alles, langzamerhand vergetend, in haar behoefte om zich uit te spreken, dat Willy nog maar een kind was, een jongetje van der tien jaar. En toen zij uitgesproken had, zei Willy, trotsch op het vertrouwen van zijn moeder: U moet hem natuurlijk nemen, mama ik zou maar dadelijk dien brief gaan schrijven. Toen huppelde hij neurieënd de steenen treden van de veranda af, zonder om te zien naar zijn moeder, als was 't een afgedane zaak. Zij bleef een poosje heel stil zitten. Het weeë gevoel had zich geconcen treerd in hartepijn. Zij leed onder het egoïsme van haar zoon; zij had een jeugdige edel moedige opwelling van belangeloos heid van hem verwacht. Eén woord van hem had haar den moed gegeven tot handelen, en dat éene woord had hij niet gesproken. Dan moest ze ook maar dien brief gaan schrijven. Zij stond op, ging naar binnen, naar het elegant boudoirtje waar haar schrijftafeltje stond. Boven de kleinen, vollen schrijf tafel hing een groot, geschilderd, ge lijkend portret van haar man. Zij nam den gouden penhouder dien hij haar eens gegeven had, een velletje zwaar, geparfumeerd post papier en doopte met plechtige lang zaamheid de pen in den schelpvor- migon inktkoker vol violetten inkt. Maar eer zij een woord had ge schreven, ontmoetten haar oogen de donkere, sprekende oogen van het portret. Die oogen keken haar aan, smar telijk, doordringend, vol liefde en teeder verwijt. Zij kon er haar blik niet afwen den, zij moest in die portret oogen blijven staren, als gehypnotiseerd, tot de pen uit haar vingers viel, het papier bespottend met inkt, en de tranen haar uit de oogen welden, haar wangen bedauwend met warme drup pels, één voor één. O WillemWilly 1 snikte zij, 't is voor ons kind, voor je eigen zoon, liefste! kijk mij zoo niet aan! ik kan niet anders, 't is immers mijn plicht Maar de stille, donkere oogen ble ven haar aanstaren, smartelijk, door dringend, vol gewonde liefde en tee der verwijt. Zij verborg het hoofd in de han den als een verschrikt kind, met de ellebogen op het popperig schrijfta feltje, strijdend haar groote zielen- strijd in de nuffige nietigheid van het mooi opgesierd boudoir. Ons kind wil het, onze jongen van wien jij toch ook zooveel hield, onze Willy, die zooveel op je lijkt het eenig wezen waarvoor ik nog leef. Dan bedekte zij de even bevrijde oogen, die smeekend opkeken naar het portret, weer met de beide handen en streed en streed. Het Noodlot wil het, het Nood lot, niet ik. Toen zij na deze woorden opkeek, meende ze een glimlach van ironie en verachting om de geschilderde lippen te zien. Zij sprong op van het vergulde satijnen stoeltje, wierp zich op de knieën, het bleeke gezicht, de kramp achtig gevouwen handen opgeheven naar het portret. Je weet toch wel dat ik jou nooit zal vergeten, al trouw ik met een ander, terwille van ons kind. De geschilderde lippen bleven iro nisch glimlachen, onder de zware bruine snor. Zij stond op verscheurde het inkt- bemorste velletje, en gooide de witte snippers nijdig in de vergulde snip- permand. Een bescheiden tikje aan de deur en de witte gesteven ruche van het meidenmutsje werd even zicht baar, om te roepen voor de lunch. Willy had eetlust gekrengen van de rit; hij at met smaak en schonk zich ongemerkt meer dan één glas bordeaux in. Yan de slecht verborgen aandoe ning zijner moeder nam hij geen notitie. Hij had een hekel aan roode oogen en bedrukte gezichten, maar nu zag hij niet eens dat zijn moeder had geweend en dat zij haast niet at. Na de koffie ging hij met vriend jes uit. Zij bleef weer alleen. Zij ging even naar het boudoir, niet om er te zitten, maar om papier te halen. Zou zij nou in de blauwe salon schrijven; daar was het rustig en koel; geen visite zou haar sto ren zij had al „niet thuis" gegeven voor wie ook kwam. Neen, niet opkijken naar dat por tret Schuchter, met neergeslagen oogen, naderde zij de schrijftafel, nam het papier en sloop weg. In den blauwen salon installeerde zij zich aan een tafeltje met schrijf gerei. Haar wangen branden als van schaamte; zij moest er den pijnlijken gloed afkoelen met de vlakke hand, eer zij beginnen kon. Eerst een kladje! anders gaat het heelemaal niet Zij zat er voor als een schoolkind voor een moeielijk opstel, knoeiend, zuchtend, met een sterk verlangen om de vervelende taak in den steek te laten en weg te loopen, naar buiteu, waar het nu zoo lekker koel zou zijn onder de bloeiende linden. Maar zij dwong zich om te blijven zitten, om dien beslissenden brief te schrijven. Toen zij eindelijk een briefje klaar had, moest zij 't bij het overlezen verscheuren. Zij kon toch Herman niet zóo dui delijk !aten merken dat zij niet van hem hield, dat ze hem enkel nam om zijn geld. Was het niet beter hem alleen maar te schrijven dat zij hem afwachtte voor een dicisief onderhoud, morgen, tegen drie uur F Dat was waar ook, dat kon best. Ylug schreef ze een paar regels met weifelend schrift, onderteekende on duidelijk, adresseerde het briefje. Nu zelf naar de post, dat was meteen een wandelingetje. En zulk een beslissende brief liet zij liever zelve in de bus glijden. Zij ging naar haar kamer, zette een groote hoed op, nam een parasol, trok haastig éen handschoen aan, zich geen tijd gunnend voor den anderen. De brief brandde in haar bloote hand. Wat was dat in het boudoir F Een geluid als van vleugelgeklep en van gebroken glas. Zij schrikte zóó dat zij brief en handschoen liet glippen en naar adem snakte, de hand op het fel bonzend hart. Maar zij moest toch gaan zien wat er gebeurde. Zij opende de onder een Perzisch portiére verscholen tusschendeur, en trad schoorvoetend binnen. Een van Willy's duiven was naar binnen gevlogen en had met een forschen wiekslag de kristallen vaas omgeworpen, die op het schrijftafel tje stonden, vol frissche rozen, onder het portret van haar man. De duif, verschrikt door den klank van het brekend kristal, was wegge- fladderd. Zij kon zijn wit satijnen vleugels nog zien wegdrijven in de lichtblauwe zomerlucht. Wordt vervolgd). Gedrukt bjj DE ERYEN LOOSJES, te Haarlem. W

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlemsch Advertentieblad | 1901 | | pagina 6