Een Engelsche Idylle.
Love ami Mr. LEWISHAM.
3)
Dit pad gaat regelrecht naar Imme-
ring", zei mijnheer Lewisham.
„Maar om vier uur, je weet wel
Hij keek op zijn horloge en zijn
wenkbrauwen trokken samen't was
al kwartier óver vieren
„Zeker al dicht bij vieren?" vroeg zij.
En op eens stonden ze tegenover mekaar
met 't vooruitzicht van de scheiding.
Lewisham zelf had ook om vier uur
„dienst", maar dat leek hem toe een
zaak te zjjn zonder eenig belang. „Is
het noodig, bepaald noodig, dat u naar
huis gaat? vroeg hjj. „Ik heb ik heb
met u te spreken!"
„Heb je dat dan niet aldoor gedaan
„Neen, dat is 't niet! En boven
dien neen
Zij stond recht tegenover iiern, oog
in oog. „'t Is maar, dat ik beloofd heb
tegen vier uur thuis te zullen zijn",
sprak zij. „Mevrouw Frobisher krijgt
thee visite."
„En nooit zullen wij misschien meer
de gelegenheid, hebben, mekaar weer
te zien 1
„Welnu?"
Lewisham voelde plotseling dat hjj
bleek werd.
„Verlaat me nog niet!" smeekte hij
na eenig stilzwijgen en met iets wan
hopigs in z'n stem. „Verlaat me nietI
Blijf nog een oogenblik, een klein oogen
blikje maar!.. U zoudtu zoudt
onderweg kunnen verdwalen!"
Hij zweeg opnieuw.
»Ik heb er zoo van gedroomd met
u te spreken!" ging hjj weer verder.
„De eerste maal al, toen ik u had
gezien In 't eerst duifde ik niet
Ik wist niet, of u me zou laten spreken
En nu. op 't zelfde oogenblik dat mijn
geluk begint, gaat u heen!"
„Neen", sprak zij daarop, met de
punt van haar voet een boogje trekkend,
„neen, ik ga nog niet heen!"
Lewisham had moeite genoeg om niet
in een jubelkreet los te barsten. „Willen
we dan samen tot Immering doorwan
delen?" stelde hij voor. En toen ze
voortliepen langs het smalle pad met
aan weerskanten het natte gi as, vertelde
hij vol eenvoud en oprechtheid, hoezeer
hij op haar gezelschap gesteld was. „Ik
zou dit genoegen niet willen ruilen
voor al de schatten van de wereld," zei
hij. „En niets, niets kan 't me schelen,
dat ik mijn dienst verzuimO, je weet
niet, hoe weinig 't mij kan schelen,
wat er verder met me gebeurt, nu mij
ons middagje hebben I"
„En voor mjjn persoontje kan 't mjj
ook heel weinig schelen", verklaarde zij.
„Ik ben je dankbaar, dat je gekomen
bentriep hij in een opwelling van
erkentelijkheid uit. „O,z .odankbaar I"
Hij greep de hand van 't meisje en
hield die in de zijne. Zoo liepen ze voort,
hand in hand, tot aan 't begin van het
dorp. Hun heldhaftig besluit alles op
te offeren aan die wandeling had bij
beiden een zonderling gevoel aan kame
raadschap verwekt. „Ik kan u niet miss
Henderson noemen!" zei hjj, „u moet
mij uw voornaam zeggen"„Ethel"
„Ethel", herhaalde hij en zag haar aan
en haar aanziende raapte hij al zjjn
moed bijeen. „Ethel, dat's een lieve
naam. Maar geen enkele naam is lief
genoeg voor u, mijn lieveling
Te Immering gaan de jongelui een
winkel binnen, waar een bejaarde
dame, die hen „mijne kinderen"
noemt, hun tegen een ongelooflijk
lagen prijs aan heerlijke thee en heer
lijk gebak helpt. En dan gaan ze weer
bloemen plukken, en hoewel de avond
al begint te dalen, is 't langs den
langsten weg, dat zij naar Whortley
terugkeeren. Zjj wandelen voort,
geheel vervuld van de ontdekking
hunner wederzijdsche liefde en daarbij
toch ook zoo vol van de schuchter
heid der jeugd, dat zelfs niet een
enkele maal het woordje „liefde" hun
over de lippen komt. Maar onder
't praten en naar mate het duisterder
werd om hen heen, werd het gesprek
toch vertrouwelijker en do stem van
het hart minder onderdrukt. En toen
ze kwamen aan de eerste lanen van
Whortley waren de hoornen als inkt
zoo zwart en keek de maan reeds
met bleek gezicht boven de toppen
uit, terwijl Ethels oogen schitterden
als een paar sterretjes. Zij had nog
altijd de bloemen in handen, die hij
voor haar geplukt, de takjes, die
hij voor haar verzameld had. In de
verte hoorden zij 't fanfare corps van
Whortley dat dien avond voor
't eerst van 't jaar in de open lucht
was gekomen een sleepende, sen
timenteels melodie spelen. „Ik houd
zooveel van muziekzei Ethel. „Ik
ook!" stemde mijnheer Lewisham
onmiddellijk in Zij gingen de lanen
door en passeerden zoodoende ook het
schoolgebouw, waar zij, door de ver
lichte ruiten heen, mijnheer den
principaal voor de klasse van zijn
kweekeling zagen staan. Eindelijk dicht
bij 't huis van de Frobishers namen
ze van elkander afscheid.
Zoo eindigde de eerste liefdesdag
van mijnheer Lewisham
Ziedaar vrijwel de geheele inhoud
der voorrede van den nieuwen roman
van II. G. Wells. Ü3 volgende hoofd
stukken bevatten misschien meer
verscheidenheid en zijn misschien ook
interessanter. Ze vertellen ons, hoe
de Liefde is voortgegaan met de
verschillende, op elkander volgende
schema's van mijnheer Lewisham in
de war te sturen. Ze vertoonen ons
den jongen man te Londen geïnstal
leerd, want mijnheer de principaal
heeft natuurlijk den dag, volgend op
de wandeling naar Immering-Com-
mon, hem z'n congé gegeven ze
laten ons zien, hoe hij in het South
Kensingtons-Institute z'n wetenschap
pelijke studiën voortzet met een ijver,
die hem, behalve de achting van leer
meesters en kameraden, ook de teedere
bewondering verschaft van een vrou
welijke student met een brilletje ze
toonen ons, hoe hij met gemakkelijken
en vasten tred voorschrijdt op den
nieuwen weg, door hem ingeslagen
tot op den dag, dat een onweder-
staanbare aandrift hem er toe brengt,
voor de zooveelste maal al zijne fraaie
toekomst-plannen op te offeren om
te gaan trouwen met Ethel, zijn eerste
vriendinnetje, na lange scheiding
toevallig weergevonden. En dan volgt
een eenvoudige, levendige, treffende
schildering van hoop en teleurstel
lingen, van zoete droomen en droevige
werkelijkheid in het leven van een
jong arm menschenpaar in een van
Londens goedkoopste wijken, een
tafereel zoo aandoenlijk en vol waar
heid, dat dit op zich zelf al voldoende
ware om De liefde en Mr. Lewisham
te rangschikken onder de mooiste bio-
graphische romans, die de Engelsche
letterkunde sedort David Copperfield
Marten Cliuzzlewit heeft voortge
bracht. Maar er zit in de hoofdstukken
van do voorrede, die ik heb aangehaald
of beter gezegd, in den oorspron-
kelijken tekst van die hoofdstukken
een zeer bizondere charme van
jeugdige frischheid; de stijl zelfs is
lente-achtig, zooals de gevoelens en
de landschappen dat zijnen als,
gedreven door een gemeenschappelijk
gevoel, de jonge man er den brui
van geeft om op school voor zijn
klasse te gaan staan, en het jonge
meisje willens en wetens de theevisite
van mevrouw Frobisher verzuimt,
dan heeft de lezer daar 'n pleizier
van, alsof hij nooit te voren nog de
geschiedenis van een eerste liefde
gelezen had.
Misschien zal menigeen, die de
vroegere werken kent van H. G.
Wells, zich moeilijk kunnen voor
stellen, dat de schrijver van deze
bevallige idylle, ook de auteur is van
De machine om den tijd te onderzoehen,
van De] Oorlog der werelden en van
andere phantastisch-wetenschappelijke
boeken, waaraan 't is toe te schrijven,
dat men hem den Engelschen Jules
Verne is gaan noemen. Want evenmin
als in 't begin van De liefde van Mr.
Leivisham komt in den heelen roman
iets wetenschappelijks voor, tenzij
dan wellicht in een der vele schema's
van den jongen studiosus, als hij 't
zich zelf heeft beloofd, dat hij professor
worden moet in de natuurlijke his
torie. Dit werk van Wells is allerminst
phantastisch te heeten, daar hij inte
gendeel de realistische nauwgezetheid
van alles wat hij schildert en schetst
en ook de zielsontleding zóó ver drijft,
dat men onder 't lezen veeleer den
indruk verkrijgt van te doen te hebben
met eon autobiographic dan met een
roman. Geen enkel maal krijgt b. v.
mijnheer Lewisham 't in z'n hoofd
om op te stijgen naar de maan; al
wat we van hem te zion en te weten
krijgen, is zijn klein leventje, laag bij
den grond steeds, zijn lief en leed,
zijn droomen, zijn strijd tegen 't geld
gebrek en ja ook dit de
haspelerijen met zijn jonge vrouw,
die hij natuurlijk na elke woorden
wisseling dadelijk moet afzoenen. Het
eenige wat men, des gewild, een beetje
vreemd zou kunnen vinden, is, dat
hij op zekeren avond eono spiritis
tische séance gaat bijwonenmaar
dat doet hij eigenlijk toch om de
fraude te ontdekken van het medium,
een man, die overigens een soort van
wijsgeer blijkt te zijn, onuitputtelijk
in diepzinnige bespiegelingen over de
schoonheid en het nut van den dier-
mensch. Geen zweem in dit alles van
de gewone manier van doen van den
„Engelschen Jules Verne"en 't zou
niet zoo erg te verwonderen zijn, als
de landgenooten van den auteur 't
hem kwalijk namen, dat hij zoo eens
klaps veranderd schijnt te zijn van
richting, om zich aan ons te vertoonen
onder een geheel onverwacht licht.
De waarheid is nochtans, dat, al
mag Wells veranderd zijn van schrijf
wijze, hij geenszins veranderd is van
geest en van talent. Want zijn
Machine om den tijd te onderzoeken
zijn Oorlog der werelden, zijn Verhalen
van tijd en ruimte, al die weten
schappelijke phantasieën verschillen
van de Vijf weken in een luchtballon
of van Doctor Ox veel meer dan men
bij eene oppervlakkige beschouwing
geneigd zou zijn te zeggen.
In de vroegere werken van Wells
kan men, zonder al te groote inspan
ning, reeds iets ontdekken van den
fijn-gevoeligen humorist, die nu de
schrijver is geworden van De liefde
en Mr. Lewisham.
In wat vroeger van dien auteur
verschenen is, diende ook het weten
schappelijke, goed beschouwd, als
voorwendsel, om te geraken tot een
doel van louter moreelen aard. In
de Machine om den tijd te onderzoe
ken b.v., de beroemdste van al zyn
romans, was 't klaarblijkelijk de be
doeling van Wells, ons te laten zien,
hoe waarschijnlijk het monschdom
in de toekomst wezen zou. Zijn held
gebruikt slechts een wonderbaarlijke
machine om ons met hem te ver
plaatsen naar toekomstige eeuwen,
waar hij ons getuige doet zijn van
de verbastering van ons geslacht,
als gevolg van te ver gedreven civi
lisatie. En dan hebben wij weer een
trek, die Wells kennelijk onderscheidt
van de andere z.g. wetenschappelijke
romanciers. De „Engelsche Jules
Verne" bepaalt zich in z'n taferee-
len van de menschheid der toekomst
niet tot het scheppen en voorstellen
van het uiterlijke leven, hij doet
niet alleen zijn best, om de gedach
ten en gevoelens duidelijk te maken
van de menschen, die na ons zullen
geboren worden, maar hij laat ook
nooit na, ons te doen beseffen, hoe
die gedachten en gevoelens nog el
lendiger zullen zijn dan de onze en
dat alles als logisch gevolg van den
z.g. vooruitgang, waarop wij zoo
trots zijn.
De romanschrijver heeft 't mee-
rendeel zijner werken gewijd aan
spot met den vooruitgang, aan 't
bijeen brengen van bewijzen voor de
gevaren, die gelegen zijn in eene
beschaving, alleen op de wetenschap
gegrond. Hij heeft en waarlijk niet
zonder vernuft beproefd om uit
onzen tegenwoordigen zedelijken toe
stand af te leiden, hoe de zedelijke
toestand onzer nakomelingen wezen
zal, als 't menschdom hardnekkig
blijft voortgaan in de noodlottige
richting, thans gevolgd.
Nu eens, zooals in zijn Machine
om den tijd te onderzoeken, geeft hij
ons menschen te zien, verweekt door
't materieel welzijn of uitgeteerd
door de abnormalo ontwikkeling van
het intellect, dan weder zooals in
Verhalen van tijd en ruimte vertoont
hij ons andere menschen, verdierlijkt
door zelfzucht, door 't vergeten van
alle illusiën, door 't verlies van alle
geloof, en eindelijk ook biedt hij ons
in het Eiland van doctor Moreau een
aangrijpend voorbeeld aan, van der
menschen onmacht tegenover de
natuur.
Onder 't wetenschappelijk apparaat
ligt in al zijn romans een scherpe
satire op de wetenschap zelve. En
de satire heeft het hoogste woord
in zijn Oorlog der werelden, een ver
haal, waarin de auteur blijkbaar
alleen de aarde laat bestormen door
de bewoners van de planeet Mars
om eene nieuwe gelegenheid te heb
ben, aan onze oogen het schouwspel
te vertoonen van onze zwakheid en
onze onkunde.
Zoo heeft dan in waarheid de lite
raire arbeid van Wells nooit iets
gemeen gehad met de werken van
Jules Verne.
In zijn Buitengewone Reizen doet
de phantasie veeleer denken aan die
waarmede Gullivers Reizen gesohre-
ven zijn, en men zou haast zeggen,
dat Wells bij het samenstellen van
die verhalen, rechtstreeks door den
auteur van Gulliver was geïnspi
reerd. Maar zoo de ironie van Swift
zelfs het wezen der menscheljjke
natuur tot mikpunt heeft, is de
ironie van Wells tegelijkertijd mis
schien minder uitgestrekt en meer
ingrijpend. Zij doelt vooral op ons
tegenwoordig levensbegrip, dat, ons
voortdrijvend naar een ideaal van
onbereikbaar geluk, ons meer en
meer verwijdert van de natuurlijke
bronnen voor 't levensheil. Wells is
voor alle dingen moralist. Evenals
zyn wetenschappelijke phantasie be
hoort ook zijne ironie tot de dingen,
die slechts de oppervlakte raken. Als
hij zoo ijverig den spot drijft met onze
kennis en onzen vooruitgang, is 't, om
dat hij, zoowel door natuurlijk gezond
verstand geleid, als ten gevolge van
ernstige overpeinzingen, ver boven
alle gevaarlijke hersenschimmen den
eenvoud stelt van het hart, de goed
heid en de liefde.
Denkelijk heeft hij zelf, zooals in
zijn boek de kweekeling Lewis
ham, op twintigjarigen leeftijd eene
eerbiedige vereering voor Carlyle
gehad. Zijn moraal heeft in elk ge
val veel overeenkomst met die van
den grooten dichter, en niet alleen
zijn phantasie is 't, die levendig do
herinnering opwekt van Sartor
Resartus.
Wordt vervolgd).
Gedrukt bjj DE ERVEN LOOSJES te Haarlem.