Van Vrijen tot Trouwen
DOOR
J. EIGENHUIS.
5)
En Ant troost niet, maar wacht
af en de jongeling, in de zucht om
iemand deelgenoot van zijn leed te
maken, vertelt haar in de korte rust-
poozen telkens wat, zoodat de meid,
voor ze den wagen afgeladen heeft,
van alles op de hoogte is.
„Arme tobberd," klaagt zo, als En
gel weer wegrijdt, ieder zijn deel;
eerst ik, omdat ik zoo mal was aan
een rijken boerenzoon te denken; nou
jp, omdat je niet deftig genoeg bent
voor dat jutfertje. Maar een mcnsch
krijgt, wat je krijgen moet," en het
geloof aan dat fatalisme kraait ze
met haar valsche stem zorgeloos uit
„Wat ken de koning daar an doen
Aan de schafttafel ziet moeder, die
door Ant reeds van alles op de hoogte
is, haar jongen met de vochtige,
grgze oogjes weemoedig aan cn vader
verbaast zich over haar zenuwachtig
trillende onderlip en de droomerige
onverschilligheid in Engels blik en
houding. Maar Hein en Ant laten
zich door niets affeiden van het smak
kend verorberen der dunne, smake-
lgke boterhammetjes.
„Wat pruil je toch, jongen gromt
de boer eindelgk, als de knecht en
de meid opgestaan zijn, denkend aan
de mogelijkheid, dat zijn zoon nieuwe
prullen verlangde, waaraan nog al
geld hing.
Engel smakte zijn stoel aan den
kant en vloog de kamer uit.
„Zoo'n lummel!" schreeuwde de
vader, maar moeder bracht hem alles
aan het verstand en, in het veilige
bewustzijn van door knecht noch meid
gezien te worden, pakte de boer zijn
breede, bolle eegade om den hals en
zoo zuchten ze samen over het leed
van hun eenig kind, tot ze zich be
schaamd oprichtten en zich, zonder
elkaar aan te zien, naar hun bezig
heden begaven.
Op het land zoekt baas Vinke zijn
zoon op met het vaste voornemen,
hem een heele rg opbeurende bijbel
teksten voor te houden, maar hg gaat
spreken over de zware schooven en
het mooie weer en waagt alleen een
bemoedigend: „'t Heeft zoo moeten
loopen, jongen, maar 't is een gek
geval."
Bij het middagmaal weet hij niet
anders te doen, dan dezelfde macht
spreuk te herhalen en moeder fluis
tert met trillende onderlip: «Zoois
het wel, zoo is het wel!"
Maar na afloop van het werk, als
Engel kortaf zegt: „'k Ga nog even
buurten," kunnen de ouders zich in
Ants bgzgn niet langer bedwingen
en vader staart met vochtige oogen
treurig voor zich uit, achterover in
zgn leunstoel hangend met de armen
slap naar beneden. „Moeder, moeder,
die arme jongen klaagt hij en zijn
vrouw schokt onder kleine snikjes stil
op met haar zwaar lichaam, terwijl
de meid eerst zacht zenuwachtig snui
vend en eindelgk in schuddende, wilde
schokken huilend instemt tot de boer
knorrig uitvalt: „Malle meid, bedaar
toch met je lawaai!"
Engel vindt Jaap van Someren
juist bezig met het schoonmaken van
zijn kar en vermoedt, dat er weer
een nieuwe expeditie op til is.
„Nou ben ik even ver als jij, Jaap,"
zegt hij met een kordaten glimlach,
pogend zich onverschillig te veinzen.
„Hé"? informeert Jaap laconiek,kalm
een wiel ronddraaiend onder de fijne
gieterstraaltjes.
„Ja, 't is af met Anna." En Engel
moet zich omkeeren en de kar aan
dachtig inspecteeren, om zich goed te
houden.
„Zoo?" grinnikt Jaap. „Nou dat had
ik er wel in voorziende Rombouts
kijken veel te hoog. Die moeten een
heertje hebben."
En zich naar de pomp begevend,
om den gieter te vullen, lijmt hg, zgn
pruim knauwend: „Zoo, zoo? Ja, we
bennen veel te boers voor die dame
tjes, man!"
Maar Engel is den dam al af en
Jaap grinnikt, „Zoo'n stakker! Dat
rrekt bij zich nog anEn nou weet
hg niet, waar hij het zoeken moet."
Engel voelde een nijdigen wrok in
zich groeien om dat stille, saaie leed
vermaak, tegelijk met een pijnlijken
haat tegen Anna, die hij hoe langer
hoe schuldiger vond. Maar telkens
vlamde zgn liefde met een sterk ver
langen naar haar vroolgke gezichtje
weer heftig op en bij de gedachte, dat
alles nu voorbg was, voelde hij zich
onverschillig voor alles om bem heen.
Hg wou nergens meer om denken en,
de handen in den zak, de pet achter
op het hoofd, klotste hij met een
brutale houding het kroegje aan den
dgk binnen Een paar boerenjongens,
de sigaar tot de helft in één der
mondhoeken, staakten even hun bil
jartspel en knipoogden tegen de vrouw
in het buffetdat was nooit vertoond,
de zoon van den „fijnen ouderling"
Yinke in de herberg
Om elf uur zaten baas Vinke en
zgn vrouw nog tegenover elkander in
stille verslagenheid, gefolterd door de
gedachte aan de ruwe woorden en
het botte dronkemansgezicht van hun
jongen, die ze zooeven met zachte
woorden naar zijn bed hadden gehol
pen.
„Wentel al uw bekommernissen op
Mg, spreekt de Heere," zuchtte de
boer en terwgl hg eerbiedig knielend
voor zijn biezen leuningstoel het ge
wone avondgebed sprak, prevelden
zijn lippen zalvende woorden, maar
treurde zijn hart om den eenigen
zoon, die in een walgelgken kroeg-
stank als een dier zonder bewustzgn
zijn woning was binnengestommeld.
Weer staat de tilburry op het
breede rijpad voor de ramen der
woonkamer, bespannen met het zwarte
merriepaard, dat den glanzenden kop
onderzoekend op zij wendt en met de
diepe, gitten oogen langs de ooglappen
gluurt, of zgn meester haast instapt.
De zeurige Hein klopt het dier droo-
merig op den molligen nek, dat de
keel kwabberig trilt en houdt het bg
de teugels tegen, met de grove hand,
tot Engel goed en wel plaats genomen
heeft. Dan, mot een wilden ruk, trekt
het paard aan en de wielen snorren
over de schelpen, dat ze vergruizeld
in het rond knetteren.
„Je zou niet zeggen, dat de kar
nauwelgks een jaar oud is," mompelt
Hein, naar binnen sloffend met loome
passen en de 'handen als groote uit
puilende bobbels in den zak „maar
Engel doet er ook nooit wat an. En
het mooie nikkelwerk van het tuig
lijkt wel zwart.
„De avondboterham wordt onder
zwggend smakken verorberd en nu
en dan suist een benauwde zucht door
het klein mondje van de dikke boerin,
als een windstroompje uit een ge
zwollen blaasbalg waarop onverhoeds
gedrukt wordt.
Baas Vinke grinnikt geen enkele
grap en de plooien om zgn mondhoe
ken rimpelen zich beurtelings droevig
of streng. Toen hg de tilbury voor
de ramen zag verschgnen, keerde hg
met een schok den rug van zijn
leuningstoel naar het raam en op de
groet van zgn zoon, die zich op den
zolder had aangekleed voor de kermis
in Zevenhuizen, had lig niet eens
geantwoord en was moeders snikkend
„Dag, Engel," hem door de ziel
gegaan.
Stil schuift hg zgn kopje naar Ant
toe, die het aanstonds weer vol
schenkt en met groote slokken koffie
moet hij de happen van zgn boterham,
die grooter in zgn keel schijnen te
worden, doorspoelon.
Hij denkt treurig terug aan de
dagen van vredig geluk, toen zgn
vrouw en Engel hem allerlei mooie
dingen afbedelden, om den knaap op
een kranige manier uit vrgen te
lal en gaanaan dat aardige ding, dat
in den sleurtoon van zijn huis zoo'n
jolige tint wist te brengen, als ze te
gast was; aan Engels lustelooze on
verschilligheid en de verkeerde vrien
den, die hij in de herberg leerde
kennenaan het meisje, waarmede
zijn jongen nu zou kermishouden en
dat niet eens tot „de gemeente" be
hoorde en meer van pretmaken hield
dan van huishouden
Zgn jongen een kroeglooper, zgn
jongen kermishouden
En het verdriet van den vroom-
godsdienstigen vader groeit tot ver
bittering bg de gedachte aan den
smaad voor „de gemeente!" Een zoon
van een ouderling naar die vreeselijke
plaats van gevloekte gdelheid!
Maar het was de schuld van zgn
vrinden, maar het was de schuld van
die meid, die hem nu door kroegen
en spullen en danszalen zou slepen
En zijn leuningstoel wild van de
tafel schuivend barstte hg plotseling
uit, de woorden tusschen de tanden
uitknarsend„'k Zag hem liever naar
het kerkhof dragen
De paarse, bolle wangen van de
boerin worden bleek en dikke tranen
rollen over de roodachtige oogleden.
De handen op het hijgende lijf ge
vouwen, moet ze zich geweld doen
om niet te schreeuwen van smart bg
het visioen, dat die woedeud-snerpende
woorden voor haar geest oproepen
verliezen haar joDgen, haar eenigen
jongen
Ant en Hein prevelen hun dank
gebed en verlaten de kamer.
„Vader, je weet niet, watje zeit,"
snikt de moeder en opziend schrikt
ze van de doffe verslagenheid, waar
mee hg wezeloos voor zich zit te
staren.
Maar het is haar jongen en ze
wil hem niet verliezen
En door haar tranen blikkert uit
de kleine, grgze oogjes een straaltje
van vast vertrouwen
IV.
Opgewonden en met kloppend hart
ritselde Anna de woonkamer door,
waar vader en moeder al te bed
lagen, naar het opkamertje. Teuntje
draaide het hoofd droomerig op haar
kussen om, half gewekt uit haar
eersten slaap door haar zusters ze
nuwachtige drukte.
„Het Engel je afgezoend?" infor
meert Teuntje, met de oogen half
dicht en te slaapdronken, om naar
het antwoord te luisteren.
„Engel? Ik heb nou genoeg van
hem en ik heb hem den bons gege
ven. Wat zou hg zich wel verbeel
den, dat ik me door een vrger liet
ringelooren? Al komt hg morgen op
zgn knieën naar me toe, het is nou
voor goed uit."
En met drift de spelden uit de
zware haarwrong rukkend, ontwart
ze den glanzenden strengel, er wild
met de kam doorhalend, dat de gol
vende lokken om het verhitte ge
zichtje neervalten als een zgden Bluier.
En met fonkelende oogen prevelt ze
door, in een snellen woordenvloed
al haar grieven luchtend, onderwijl
met trillende vingers het haar in
een breede vlecht strengelend, waar
omheen weerbarstige, uitpuilende
krulletjes als weelderig zgdespinsel
donzig opbollen. Teuntje is weer
diep in de rust, zonder besef van do
heftige aandoeningen, die haar zus
ter de wangen doen gloeien. Als
Anna in haar nachtjapon zich voor
de kleine tafel zet en een kistje
opent waar haar kleinoodiën in
diep geheim wegschuilen tuurt
ze op het portret van Engel en vindt
hem met zgn regelmatig, krachtvol
gelaat wel een knappeu jongen, „maar
al was hg de laatste...."
„Zou hg mogelijk weer terugko
men?" vraagt ze zich zelf af. „Wat
had hij zich ook zoo kinderachtig
aan te stellen 1 Allemaal jaloersch-
heid op op den commensaal. Nou,
die zou wel hooger kijken dan naar
haar. Anders een vroolgke mijnheer
en wat had hij een aardig, zwart
snorretje en blanke tanden
En de kaars uitblazend, stommelt
ze op den tast naar de bedstee, zich
naast Tenntje neervlijend, die in haar
gezonden slaap zich van niets be
wust wordt. Maar het duurde lang,
eer ze de oogen kan sluiten, ver
vuld van gedachten aan het knappe,
levendige gezicht van den „commen
saal" en aan de zonden van Engel.
En als ze eindelgk insluimert, droomt
ze van een zijde-zachten knevel, die
een kus op haar lippen drukt en
van een groot huis in de stad en
van een stevigen jongen met wit
haar, die haar met tranen in de
oogen nastaart, wat van zoo'n grooten
kerel heel mal lijkt
Eonige dagen later liet mijnheer
Van Altes Anna een portret zien van
een aardig jong dametje, waarvan lig
vertelt, dat hij in stilte mee geënga
geerd was. Het meisje verbleekte en
sedert scheen de „commensaal" geen
gelegenheid te laten voorbggaan, om
tegon haar over Engel te spreken.
„Engel was wel wat bleu, maar
toch zoo'n echt goeie jongen."
„Engel was wel wat boersch, maar
een ferme kerel, waar de heele zaak
van zijn vader op dreef."
„Engel scheen nu wat loszinnig te
worden: Teuntje had hem verteld,
dat de jongen een kroeglooper werd
uit baloorigheid."
En telkens maakte Anna, dat ze
wegkwam en dan zuchtte ze in alle
eenzaamheid om dien goeien lummel
van een jongen. Hg moest toch wel
veel van haar houden. En die arme
vrouw Vinke. Wat zou die een ver
driet hebbenze was zoo dol op haar
jongen
1 En ze was altgd zoo lief
voor haar geweest, die hartelgke,
dikke vrouw Vinke! Wat hadden ze
samen een dwaze lachbui gehad op
dien middag!
Maar waarom was Engel dan ook
niet weerom gekomen
Teuntje had hom in het dorp op
do kermis gezien met trui Ronner!
Dan wou ze hem toch ook niot
meer hebben. Als hij zoo weinig om
haar gaf, dat lig dadelgk naar een
ander ging.
En 's avonds in bed moest Teuntje
alles nauwkeurig opbiechten ,waar ze
Engel met Trui had gezien en hoe
laat, en of Trui er aardig uitzag
enMaar Teuntje was al lang
weer in de rust en Anna droomde
van een roezemoezige kermisdrukte,
waar Trui aan Engels arm rondhoste
en haar lachend uittartte.
IVorit vervolgd.)
WINKELHUIZEN PASSAGE (ZANDVOOBT) - VILLA'S.
Gedrukt bjj DE ERVEN LOOSJES, te Haarlem.