OM HET GELUK DOOR ELIZE KNUTTEL—FABIUS. 11) Toen Paul dien avond naar het station liep, gevoelde hij zich goed en kalm gestemd en deed hij zich zelve de belofte, te zullen trachten in Emmy alles te vinden en zich hare groote liefde waard te maken. Maar met zijne moeder zou het nu niet meer tot eene toenadering komen, Emmy maakte dit onmogelijk. In dat onherroepelijke was iets, dat hem pijn deed. Den volgenden morgen was zijne goede stemming reeds weder ten deele geweken. Hij was ontwaakt met het vage bewustzijn, dat er iets met hem gebeurd was en langzamer hand begonnen zijne gedachten zich te regelen, 't Was al laat in den ochtend toen hij nog op zijn bed lag te soezenin eens stond hij haastig op en kleedde zich driftig aan met de gebaren van iemand, die iets van zich af wil zetten. Maar de twijfelingen, die in zijne ziel waren opgerezen, lieten zich niet meer bezwereneene zonderlinge beklemdheid maakte zich soms zelfs in Emmy's bijzijn van hem meester, als de vraag zich aan hem opdrong of hij geen afstand zou moeten doen van zijn droom van een geluk, mooier en schitterender dan iets, dat ooit in zijn leven geweest was, iets onge kends, dat hij zich moest verwerven in eene worsteling, die over zijn wantrouwenden angst zou zegevieren. Hij wilde zich dwingen in de ver- eeniging met Emmy een verwezenlijkt ideaal te zien, maar bij wist dat dit niet ging zonder zelfbedrog. En daarbij werd steeds kwellender het bewustzijn dat zijne moeder voor hem verloren was juist nu, nu intimiteit met haar, als onbereikbaar dubbel begeerenswaard scheen. XI. „Dus u gelooft wel dat wij er met de noodige veranderingen iets van zullen kunnen maken?" vroeg Paul gespannen. Hij zat te Rotterdam op de kamer van den tooneel-directeur, wien hij eenige weken geleden zijn drama had aangeboden en rolde zenuwachtig zijn manuscript op de tafel in en uit. „Ja," zeide de aangesprokene langzaam en nadenkend, ,'t is er eigen lijk zoo mee gelegen't is de vraag of het publiek om het vele mooie dat er in is, de zonderlingheden zal vergeven, 't Is eene proefneming, die wij wel kunnen wagen, dat wel, maar 't blijft een stout stuk. Jammer, die jacht naar vreemde effekten sommige gedeelten zijn zoo mooi!" Paul glimlachte. „Die gedeelten tel ik juist het minste. In wat u de vreemde effekten noemt is iets nieuws, iets getourmen teerds, dat mijns inziens het publiek juist zal pakken. Het wil gecompli ceerde aandoeningen; onze tijd voelt niet eenvoudig groot, als een har monisch geheel, maar met duizend vezelen van subtiliteit," „Nu," zeide de directeur nog maar half overtuigd, „ik hoop hartelijk dat 't zal gaan maar er zijn dingen in waarover wij nog eens bedaard moeten sprekenik wilde u wel eenige coupures voorstellen. Ook komen sommige versregels mij wat hortend voor. Wacht," vervolgde hij levendiger, „kunt u niet nog even blijvenzoo aanstonds komt juist juffrouw Forster zelve en u weet dat zij de hoofdrol zou vervullen. Als wij haar eens vroegen een paar verzen te zeggen, juist degenen die ik bedoel, dan zult u het beste kun nen oordeelen hoe zij klinken. Kunt u even wachten? Zij zou om dezen tijd hier zijn." Paul knikte toestemmend. Na eenige minuten ging de kamer deur open en trad eene jonge dame binnen, die aan Paul als juffrouw Mathilde Forster, de dochter van een overleden kolonel van het Indische leger, werd voorgesteld. Hij had haar wel eens zien acteeren, maar nu maakte zij een geheel anderen in druk. Hij wist zich niet dadelijk rekenschap van dien indruk te geven zij was zoo eigenaardig; over haar wezen lag iets mats en onverschilligs, dat irriteerend werkte en tevens belangstelling opwekte. Het Indische type verried zich meest in den fijnen bouw der ledematen, de passieve uitdrukking van het gelaat, de zwarte oogen en het donkere haar, dat in een zwaren wrong losjes onder een klein matelothoedje was gevat. Hare bewegingen waren langzaam, indolent gracieus. Haar toilet was eene ver- eeniging van elegantie en slordigheid. „Hoe zou zij wezen zonder dat stempel van onverschilligheid dacht Paul, terwijl hij haar oplettend be schouwde. Zg merkte dit niet op, maar ging loom op een lagen stoel zitten, met slap nederhangende armenzij scheen vervelend te vinden, dat een vreemde juist bij den directeur was, nu zjj hem wilde spreken en liet dit op onbeleefde wijze merken. Toen de directeur haar zijn verzoek voordroeg leefde zij op. Zij bladerde even in het manuscript, dacht een oogenblik na, stond toen op en begon, het pa pier in de eene hand houdend, terwijl de andere op de leuning van haren stoel lag, voor te dragen. Alle on verschilligheid scheen van haar afge gleden, er was gloed in haar oog en bedwongen gevoel in hare diepe, melodieuse stem. Paul was betooverd, hij raakte niet verzadigd van op die wijze zijn eigen gedicht te hooren voordragen. Toen zij even ophield smeekte hij haar nog voort te gaan, hij genoot van naar haar te luisteren en van haar aan te staren, wat was zij nu mooi! „Is 't nu genoeg?" vroeg zij eensklaps op geheel anderen toon, „u moet sommige regels nog wat vloeiender zien te maken," voegde zij er koud uit de hoogte bij en legde bedaard, maar beslis het manuscript neder, waarna zij in hare achtelooze houding terug viel, het gelaat weder een ondoordringbaar masker. 't Was Paul of hij een visioen had gezien, dat snel verdwenen was. „O Juffrouw Forster," zeide hij op gewonden, „ik ben u zoo dankbaar. Een banaal complimentje kan ik u niet maken, daartoe is mijne stem ming te te „Te veel in den zevenden hemel," vulde Mathilde aan met lichten spot, „nu, 't hoeft ook niet; ik geniet zelve van het voordragen van iets moois, en verder kan het mij niet schelen. „Maar ik heb een verzoek aan u, waarmede ik haast niet voor den dag durf komen." ging Paul een weinig verlegen voort. „Ik zou zoo graag eens bij u komen, om u nog eenige andere gedeelten te hooren lezen, 't hort hier en daar en door uwe voordracht kan ik eerst recht weten wat er aan hapert, mag ik „Och ja, kom gerust." „En wanneer schikt het u 't beste „Nu, kom maar wanneer u wilt. Als 't mij niet schikt of als ik geen II zin heb, zal ik het u wel zeggen." „Dat is dus afgesproken." Paul begreep daf langer blijven onbeleefd zou zijn; na nog eenige woorden met den directeur te hebben gewisseld en Mathilde's adres te hebben gevraagd, ging hij heen. Dien geheelen avond en nog den volgenden dag was zijn geest bezig met Mathilde en was het hem of hij hare muzikale stem nog steeds zijne verzen hoorde herhalen, of hij leefde in eene sfeer van welluidendheid en poëzie. Daarbij was zijn belangstelling in Mathilda's persoon sterk geprik keld. De onverschillige nonchalance van haar wezen was hem antipathiek, maar in de korte oogenblikken van bezieling had hij haar eenig gevonden. Die tegenstrijdigheid boeide hem. Emmy vond hem dien avond gepreoc cupeerd; een hem zelve onverklaar baar gevoel ried hem tegenover Emmy over Mathilde te zwijgen. Twee dagen liet hij nog voorbijgaan over zijn voornemen Mathilde te be zoeken, toen meende hg geene on bescheidenheid meer te begaan, als haar aan hare belofte ging herinneren. Mathilde had die twee dagen ver- j droomd als een gehallucineerde. Paul's beeld was nog altijd in hare oogen, zoodat zij niets anders zag dan zijn slank figuur met dat onbewust voor name, waardoor zijne teruggetrokken heid zich kenmerkte, zijn mooi, fiin gezicht en vooral de droomerige oogen, die haar hadden doorstraald met geest driftglansen, plotseling in die donkere diepten geboren door hare voordracht. O die oogen, nu droevig, dan lichtend, zij martelden hare ziel met verlangens, met een ODgekend knagend heimwee door een liefdeblik uit die oogen door- gloeid te worden. Zij, het kind eener Indische moeder, had plotseling in haar vurig bloed het ontvlammen van den grooten hartstocht gevoeld en beefde terug voor zijne omstuimig- heid; als zij zich wat lang had over gegeven aan zalig gemijmer, dan zag zij zich als door een plotselingen schok geslingerd, alleen met haar droombeeld, in eene ijle ruimte waarin niets meer was van een vorig bestaan. Hoe eindeloos ver scheen nu dat vorig bestaan weggezonken in de nevelige diepte van het verleden, haar treurig te huis, waarin na den dood van haren vader deHollandsche stiefmoeder heer- schte, die het vreemde kind van haren man en eenelndiesche vrouw op allerlei wijze het leven ondragelijk maakte, vooral sedert dat Indiesche kind mooier en begaafder bleek te zijn, dan de Hollandsche halfzusjesweggezonken haar driftig verzet tegen wat haar niet aanstond, de kleingeestige spel- deprikken, over en weer, de eeuwige tracasseriën en plagerijen. Daarna de zware worsteling harer artistieke nei gingen tegen den wil harer familie, die woedend was dat zij, de kolonels dochter, die den naam haars vaders droeg, bij het tooneel zou gaan, hare eindelijke overwinning en haar een zaam leven sedert zij met hare fa milie had gebroken. Uit haar droomwereld werd zij in de werkelijkheid teruggestooten door Paul's kaartje, zij kon hem niet ontvangen, zij zou zich aan hem verraden, eene krankzinnige angst voor zijn bezoek overviel haar tege lijk met eene bedwelming van vreug de, dat hij gekomen was. Zij stond een oogenblik als verslagen op het kaartje te turen. „Nu juffrouw?" vroeg de meid, die het kaartje had gebracht en op antwoord wachtte. „Laat mijnheer boven komen," zei Mathilde, zij kon hem toch niet weg zenden, zij zou hem dus ontvangen, maar in haren grooten angst zich te verraden vluchtte zij weg in hare ondoorgrondelijke passiviteit. Paul kwam boven. In hare kamer rondziende trof hem de wonderlijke mengeling van fijnen smaak en non chalance, die ook hare uiterlijke verschijning kenmerkte. Kleur en stijl van meubels en draperiën waren goed gekozen, maar alles zag er onfrisch uit en waar de stof der draperiën I uit de plooien was geraakt of van den spijker gescheurd, was geene poging gedaan haar opnieuw te drapeeren. Mooie etsen en potografien naar meesterwerken op tafeltjes verspreid, waren met eene dikke stoflaag over dekt. Over den rand van een artistiek vaasje hingen bloemen, die reeds eenige dagen verflenst, maar niet weggenomen waren en onaangenaam begonnen te rieken. Midden in de kamer stond eene groote chaise longue met oostersche stof bekleed, daarop lag Mathilde uitgestrekt, de handen samen gevouwen onder het achter hoofd. Zij verhief zich maar even uit hare liggende houding toen Paul binnenkwam en wees hem met een achteloos knikje een stoel in hare nabijheid. Yerder deed zij of zij zijne tegenwoordigheid niet bemerkte. Paul werd inwendig boos. „Zg zal notitie van mg nemen," dacht bg en ging haar strak zitten fixeeren. Mathilde voelde het irri- teerende van dien doordringenden blik, het maakte haar zenuwachtig. Wrevelig vroeg zg eindelijk: „Fixeert u alle dames zoo „Ja, als alle dames dachten dat het voor mij voldoende was naar ze te kgken, zou ik ze evenzoo behandelen." Mathilde begon te lachen. U bent in uw recht, maar ik heb vandaag geen zin om te praten." „Dan zal ik u ook maar niet aan uwe belofte herinneren en mijn ma nuscript maar bg mij houden." „Ja," antwoordde de actrice onver schillig, „kom daarmee maar liever eens terug. Ik ben nu niet in de goede stemming." „Dat merk ik," antwoordde Paul, die zich ergerde. „Niet waar? Ja, dat is merkbaar. Thildetje heeft tinkah's," zei Papa toen ik een klein meisje was. „Tinkah's zgn kuren, indische kuren." „En heeft Thildetje die nog altgd niet kunnen overwinnen?" vroeg Paul, wien het onmogelgk was tegen haar te spreken zooals hg tegen iedere andere vreemde dame zou doen. „Waartoe zou dat dienen Wie geeft om mijne stemmingen Geen dier zelfs. Yroeger had ik een hondje, dat van mg hield, maar in eene driftbui heb ik het eens erg geschopt, 't Diertje jankte en hinkte dat ik geen raad wist. Ik heb het goed verpleegd en toen het weer beter was, het weg gedaan, want ik zou niet graag willen dat zoo iets weer gebeurde." „En leeft u nu zoo geheel alleen vroeg Paul, die medelijden met haar begon te krijgenook hg had den machteloozen spijt gekend, die som mige naturen wreed maakt. „Ik zou niet anders willen," ant woordde Marhilde trotsch, „met mijne familie heb ik afgerekend, zg hebben mij genoeg gekrenkt, aan vrien dinnen doe ik niet ik geloof niet aan vrouwen-vriendschap." „Hoe dat zoo?" „Eene vrouw gaat alleen op in den man, dien zij hoopt te krijgen, dien zg heeft of dien zg had willen hebben, eene vriendin is voor haar vertrouwde, repoussoir of surrogaat die baantjes staan mg niet aan en dus „En uw beroep, geeft u dat geen genot, door de gelegenheid om uw talent te gebruiken?" (IVor dl tervolgd.) Gedrukt bjj DE ERVEN LOOSJES, te Haarlem.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlemsch Advertentieblad | 1902 | | pagina 6