OM HET GELUK
DOOR
ELIZE KNUTTEL—FABIUS.
12)
„Ja soms, in oogenblikken van
exaltatie. Maar dikwijls verwensch
ik mijn beroep, omdat het een band
is, omdat het mij dwingt tot inspan
ning als ik daar geen zin in heb.
Ik denk wel eens dat het mooiste
leven zou zijn een schpnleven, eene
begoocheling Wat doet het er toch
eigenlijk toe of men het geluk, waar
van men droomt, in werkelijkheid
geniet als de voorstelling maar heel
levendig is, zoodat het ons geheel
is of wij het waarlijk doormaken.
Het mooie in de werkelijkheid is toch
ook meest fictief; zie eens, als ik denk
eene heele zaal te hebben geëlectri-
seerd, dan zijn er misschien tien
menschen, die iets meer voelen dan
eene oogenblikkelijke opwinding, mis
schien vijf, bij wie de indruk blijvend
is de andero zinken dadelijk weder
in al de nietigheidjes van hun dagelijks
leventje maar wat doet 't er
toe? 't oogenblik was mooi; een
schijn van triomf der kunst."
Zij had zich opgewonden terwijl
zij sprak, half opgericht, op den
elleboog steunend, met stralende
oogen, de vrije hand levendig gesti-
culeerend was zij weder plotseling
geheel omgeschapen, en bekoorlijk
met een vreemde schoonheid. Paul
zat haar als betooverd aan te staren.
„Maar verlangt u dan nooit naar
een reëel geluk naar liefde bij
voorbeeld?'' vroeg hij aarzelend.
„Liefde," zei Mathilde smadelijk,
daar ben ik te indolent voor."
„O foei, wat eene last!" zij zuchtte
als was de gedachte aan dien last
haar reeds te zwaar en vleide zich
weder wat behagelijker in hare kus
sens, terwijl haar gelaat opnieuw het
passieve, indische masker vertoonde
dat Paul prikkelde.
„Nu misschien is mijne visite ook
wel eene groote last," lachte hij
gedwongen, terwijl hij opstond. „Ik
mag dus nog eens beproeven of u een
anderen keer soms wèl gestemd zult
zijn om mij wat voort te helpen?"
„Och, blijf nu maar; uw bezoek
heeft mij opgewekt, ik ben nu ook
wel tot uwen dienst;" antwoordde
Mathilde langzaam, uit de hoogte.
„O neen, dank u, dan wordt het
te laat voor mijn trein," klonk 't
haastig terug. Zij behoeft niet te
denken dat ik zoo met mij laat spelen,
mokte Paul inwendig verontwaardigd,
zich tegelijkertijd betrappend op eene
stille voldoening, dat hij nu aanleiding
had zijn bezoek te herhalen.
Paul was blij dat hij dien avond
nog te Leiden moest zijn om iemand
te spreken en niet terug ging naar
den Haag waar hij sedert korten tijd
kamers had gehuurd. Hij zou dus
hedenavond Emmy niet zien en onder
vond deze gedachte als eene verlich
ting. Hij wilde niet tot haar gaan,
terwijl geheel zijn geest vervuld was
van Mathilde. Vaag gevoelde hij zich
tegenover haar als schuldig.
't Was of haar beeld in zijne ziel
gedrongen werd naar een achtergrond,
waar het steeds grooter en schooner
werd, waar het in stille heerlijkheid
zetelde, maar toch altijd op den
achtergrond, terwijl daarvoor zich
bewoog de indringster, vreemd mooi
en lokkend, hem raadsels voorleg
gende, waarvan de ontcijfering hem
boeide.
Dagen lang streed hij tegen zijne
belangstelling in Mathildetevergeefs.
Zij trok hem tot zich door het prik
kelende in haar wezen, door de
antipathie, die zij hem inboezemde
ook, nu hij tegen Emmy niet over
haar wilde spreken, niet het minste
als eene soort verboden vrucht. Hij
vroeg zich af of het niet de moeite
waard zou zijn aan die indolente be
langstelling in te boezemen, op haar
proeven te nemen, die sfinx hare
raadselen te ontlokken. Dit zou juist
iets voor hem zijn, hij gloeide van
ijver bij de gedachte aan de nieuwe
emoties die dit boeiend spel hem zou
geven. En 't zou immers maar spel
bljjven. Hij was buiten schot. En zij
Hoe verwaand te denken dat hij voor
haar gevaarlijk zou kunoen zijn I Hij
nam zich voor de volgende week
weder naar haar toe te gaan, hij
wilde wel eens zien of zij hem weer
als een schooljongen zou behandelen,
want dat was het toch eigenlijk
geweest, ondanks al hare vertrou
welijkheid, die zij tegenover hem
zeker „sans consequence" vond.
Toen Paul weder bij Mathilde
kwam, vond hij haar in eene geheel
andere stemming dan de vorige keer.
Zij scheen geprikkeld en opgewonden.
Zonder veel omslag te maken nam
zij zijn handschrift en begon de
passages voor te lezen aan welker
vloeiendheid hij twijfelde, toen op
zijn verzoek nog een ander gedeelte
dat een zeer hartstochtelijke liefdes
verklaring bevatte. Paul werd door
hare voordracht geheel medegesleept
hij was zich niet meer bewust dat
zijne eigen woorden op hem aan-
druischten met aandringend zich
meester maken, nu eens in vleiende
teederheid, half gefluisterd, dan weder
met ontbonden gloed, als uitgestooten.
Hij luisterde ademloos, dorstig naar
meer, opgaand in genot.
„Heerlijk," zuchtte hij, toen zij
zweeg en in hem was geene kunste
naarsijdelheid op dat oogenblik. In
tegendeel gevoelde hij zich vernederd
en geschokt in zijne waardeering
van zijne schepping. Dit ééne gedeelte,
dat hem de extase gebracht had,
dat hij gedicht had alleen bezield
door den drang, die in hem was,
waarin hij wa&r geweest was, scheen
hem eensklaps de veroordeeling van
het geheel, de veroordeeling van zijn
zoeken naar subtiliteit, naar nieuw
zijn, naar vreemde effekten, naar
schoonheid, die zijn artistiek geweten
niet schoon vond, zijn transigeeren
met den vermeenden smaak van het
publiek.
Eene vreemde gewaarwording ver
vulde hem, te vaag om onder woorden
te brengen, maar pijnlijk als het vage
vermoeden van iets onaangenaams,
soms door eene vluchtige gedachte
gewekt.
Plotseling viel hem in dat Mathilde
iets van hem verwachtte, hij zag haar
aan, zij zat voor zich te staren als
iemand, die tracht eene ontroering
te verbergen.
„O, ik dank u," zei hij innig, „ik
ben u zoo dankbaar. Als mijn stuk
succes heeft, zal dit niet voor het
minste deel zijn door uw talent
door uw vermogen van navoelen."
„Nk-vóelen," zei Mathilde halfluid
en er lichttte iets in hare oogen.
„Ja, dat is het rechte woord. En
dat gij, die beweert te indolent te
zijn om lief te hebben."
„Begint gij daar nu weer over!
Alle mannen schijnen altijd daarover
te moeten spreken, waarom kunnen
zij mij niet met rust laten?"
„Waarom niet?" vroeg Paul en
zag haar lachend aan.
„Maar ik verkies het niet; ik wil
vrij zijn, om te doen en te laten
wat mij aangenaam is. En vooral
wil ik niet dat iemand zich met mij
bemoeit. Ik bemoei mij ook met
niemand."
„Hebt gij juist zooveel last van
de bemoeizucht der mannen vroeg
Paul plagend.
„Neen," riep Mathilde driftig,
„maar als zij mij niet met rustlaten
en praatjes over liefde houden, zijn
zij oorzaak dat een ander zich met
mij bemoeit! Waarom gaan zij niet
iiever naar mijne zusjes, die bleeke,
spijtige poppetjeszij zouden zoo
dankbaar zijn. Zij durven geen man
aanzien, zij trekken pruilmondjes bij
een schertsend woord. O, die on-
schuldjes, maar samen alleen, dan
wordt er wat afgehandeld!"
Paul begreep dat er iets gebeurd
moest zijn, waarvan Mathilde's ge
moed vol was.
„Zeg eens," zei hij ernstig, „is er
iets dat u erg ontstemt?"
„Och, er is zooveel, maar laat ons
er maar niet over spreken, 't geeft
toch niets. En wat laat ik mij
dwaas uit, tegenover u, een bijna
vreemde," voegde zij er met veran
derde stem en houding bij.
Paul vreesde dat zij hem weder
zou ontglippen en zich terugtrekken
in gesloten passiviteit. Hij ging dicht
naast haar zitten cn zei gemoedelijk,
op vertrouwen vragenden toon
„Kom, als het geen geheim is en
het u goed doet, stort dan uw hart
maar eens voor mij uit
„Ja, waarom ook eigenlijk niet?
Zie eens, ik ben alleen meesteres van
mijn doen en laten en ik ontvang
op mijne kamers wie ik wil. Nu ken
ik toevallig meer heeren dan dames,
waarom mogen die niet eens een
praatje bij mij komen maken? Nu,
daar heeft stiefmama van gehoord en
ook dat die heerenvisite mij dapper
het hof maakt dat is nu wel niet
zoo, daar zorg ik wel voor maar
zij gelooft het en is jaloersch om
haar eigen dochters. Daar komt mij
nu, hoewel wij in geen relatie meer
tot elkaar staan, van morgen een
brief, zeer uit de hoogte, om mij te
kennen te geven dat het haar uiterst
onaangenaam is hare dochters ge
compromitteerd te zien (verbeeld-je,
die azijngezichten) door hare half
zuster, die denzelfden naam draagt.
Maar ik laat er niets om, hoor, blijf
u maar gerust bij mij oploopen. Hé
ja, kom eens 's avonds bij mij thee
drinken, dan hoop ik dat stiefmama
dat ook zal hoorenvervolgde zij
opflikkerend in overmoedigheid, in
hare grillige inconsequentie.
„Zp zou hare reputatie wagen uit
bravoure," dacht Paul toen hij dien
avond op zpne kamer zat om enkele
verbeteringen in zpn drama aan te
brengen, 't Is eigenlijk een ongelukkig
schepsel. Wat legde zij een hartstocht
in die versregels, als zp eens lief
heeft zou het een genot zpn door
zoo'n vrouw bemind te worden Een
onrustig, koortsig genot, een leven
van stemmingen, denk ik. Boeiend
zoo iets eens door te maken. Zou zp
blpven boeien? Wat is zp geheel
anders dan Emmy. In haar zpn don
kere machten en bitterheden en
zwarte gedachten, maar in Emmy is
het licht. Die is een lied
„Du bist die Rub',"
ja, dat is voor haar gedicht maar
als men eens onrust begeerde en
storm van wilde aandoeningen? Ja,
het hart zou toch altpd tot haar
teruggaan
•die Ruh, den Frieden mild"
maar zouden die rust en die vrede
niet meer gewaardeerd worden na
als
Hp schrikte van zpne gedachten,
1 stond op, sloot zpn lessenaar en ging
uit om afleiding te zoeken.
XII.
Intusschen doorleefde Emmy een
tpd van onbeneveld geluk. Alle twpfe
was vervlogen, zp kon zich niet meer
voorstellen dat zij dien eens gekoes
terd had, zp lachte tegen Doornik
om de „booze waarschuwingen" die
deze haar eens gegeven had en om
haar eigen dwaze verdrietelijkheden.
Doornik was minder gerust dan zp,
maar had geen moed, als hij haar
zonnig gezichtje zag, haar jubel te
temperen. Dat Paul soms zeer stil
en afgetrokken was, schreef Emmy
toe aan de spanning, waarin hij
verkeerde nu zpn drama was aange
nomen en de repetities waren be
gonnen. Ook meende zp dat zpne
verhouding tot zpne moeder hem
kwelde en die gedachte deed in haar
een plan rppen, die haar steeds uit
voerbaarder voor kwam en haar soms
als zp alleen was deed glimlachen in
stille verheuging. Als zij en Paul
getrouwd waren zou zp zich met
zpne moeder in verbinding stellen
en als zij de overtuiging had, dat er
geen gevaar bestond voor teleurstel
ling, zou zij moeder en zoon tot
elkander brengen. Wel was er nog
altpd iets in haar dat voor iederen
schijn van intimiteit met mevrouw
van Noot terugdeinsde en was de
gedachte met haar als Paul's moeder
te moeten omgaan haar eerst ondra-
gelpk, maar zij streed met alle kracht
tegen dien weerzin, daarbij voor een
deel geholpen door medelpden met
de eenzame vrouw, dat te sterker
sprak naarmate zp zich gelukkiger
gevoelde, maar het queeste door het
allesoverheerschende, heerlpke be-
wustzpn dat door haar toedaan Paul
van een zwaren last zou bevrijd zijn.
Maar voor dien tijd wachtten haar
nog velerlei emoties, dat wist zp.
Tegen het begin van den winter
was de eerste opvoering van Paul's
drama bepaald. Met zenuwachtig
verlangen, niet vrij van angstig
terugsidderen dacht zij aan dien
avond de zaal zou vol zpn en zei
zou op de eerste rei zitten, maar
nog zou niemand weten hoezeer alles
ook haar aanging en als het stuk
succes had (en hiervan was zp zeker)
en stemmen en handgeklap om den
auteur riepen, dat nog zou niemand
vermoeden dat het haar dichter was,
dien men huldigde. Daarna zou hun
engagement publiek worden, dan
kwam de lastige plicht van het maken
en ontvangen van visites, lastig ten
minste in Paul's opinie, zij vond
wel aardig die gelukwenschen in
ontvangst te nemen, zij zouden zoo
goed bp hare stemming passon en in
hare verbeelding zag zij, dat ieder
hartelijk woord als ernstig gemeend
opvatte, zich reeds met hem overal
vriendelpk ontvangen, overal gehul
digd om zpn talent, dat iedereen
moest bewonderen.
Paul had beloofd zijn drama aan
Emmy voor te lezen ten huize van
Doornik, in de eerste plaats om den
schilder genoegen té doen, en boven
dien om de banale, waarschpnipk
afkeurende kritiek van tante Clémence
te ontloopen. Zp kwamen daartoe op
een avond samen bp den schilder.
Deze had alles gezellig gemaakt voor
de „soiree dramatique" zooals hp
zeide, twee groote stoelen voor het
publiek, voor den haard, waarin
reeds een gezellig vuurtje brandde,
want de herftavonden waren kil.
Tegenover hen een tafeltje met het
traditioneele glas suikerwater voor
den „lezer". Paul en Emmy hadden
pleizier in zijne schikkingen en
vroegen hem te excuseeren, dat Paul
niet in den rok was. Na wat gebabbel
begon de voordracht. Emmy hing
aan Paul's lippen met geestdrift in
de vochtig glanzende oogen, een
liefelijk beeld van vrome extase;
Doorniks gelaat werd steeds ernstiger.
{Wordt teroolgi.)
Gedrukt bjj DE ERVEN LOOSJES. te Haarlem.