Ook een sentimeDteele reis.
Winterknnr en Saknur
10)
Moeielijk overmeesterde hem de
slaap en ontwaakte hij op ongewone
uren uit den onrustigen sluimer, dan
waren zijn gedachten dadelijk weer
met haar bezig en vaarwel voor de
overige uren van den nacht de ver
kwikkende, verjongende rust. Des
daags moest hij zich geweld aandoen,
zijn gedachten bij iets anders te be
palen en het minste woord, de kleur
van een strik, de vorm van een hoed,
was voldoende om ze weder in het
oude spoor te brengen. Haar minst-
beduidende gezegden en handelingen
hadden voor hem het grootste gewicht,
werden overwogen en waren het on
uitputtelijke onderwerp zijner over
denkingen. Na een tijd in haar ge
zelschap geweest te zijn, verkeerde
hij in een soort van roes, en als een
dronkaard kwam hij meer en meer
onder den invloed van zijn bedwel
menden hartstocht. Alle gezelschap,
buiten het hare, was hem ten eenen-
male onverschillighij kon de ge
sprekken niet meer volgen, gaf ver
warde antwoorden en deed zonderlinge
vragen als een doove of een idioot.
Kon hij niet bij haar zijn, dan was
hij liefst alleen, peinzende, droomende
en peinzende!
Telkens wilde hg spreken, maar
de vrees voor een weigerend ant
woord, dat hem voor altijd uit haar
tegenwoordigheid zou bannen, en
haar zonderlinge gedragslijn die hem
omtrent haar gevoelens geen of al
zeer weinig licht gaf, verlamde hem
de tong. Zij droeg in den laatsten
tijd ook angstvallig zorg hem daartoe
geen gelegenheid te geven. Zij ont
beet om een of ander voorwendsel
niet meer in den tuin, en vermeed
zorgvuldig alleen met hem te zijn.
Eindelijk toch, op een Vrijdag
avond, toen in de groote zaal van
het Curhaus een concert gegeven
werd, was zij het gezelschap van haar
pleegouders ontvlucht en zat op een
sofa in een der halfverlichte neven
zalen. Toen Sanders binnenkwam
wilde zij opstaan,- maar hij zette zich
naast haar, greep haar hand en
stortte zijn gemoed voor haar uit.
Wat hij wel zeide! Och, 't waren
korte, afgebroken zinnen, verzeke
ringen, vragen. Zij was ontroerd, als
elke vrouw, wanneer een man, ern
stig en met bevende stem verklaart,
dat zij, zij alleen, zijn hoogste wensch,
zijn hoogste goed, zijn alles op aarde is.
Nadat zij hem een wijl aangehoord
had, stond zij plotseling op en brak
zijn woordenvloed af, met: wbitte,
Herr Sanders, hören Sie auf....
lassen Sie micheben gestern
hat michhabe ich Hernn von
ZwickauHier haperde haar
stem, maar hij wist genoeg. Sprake
loos staarde hij voor zich, en toen
zij zich wilde verwijderen, bood hij
haar werktuigelijk zijn arm en ge
leidde haar in de zaal naar mevrouw
Brahms, die hen vroolijk begroette
en hem om een programma vroeg.
Hij tastte in zijn jaszak en gaf haar
een papier. „Maar dat is uw week-
rekening," riep zij. Onder luid ge
lach der goede vrouw en der om-
omstanders om de kostelijke grap,
beloofde hij een programma te gaan
halen en verliet de zaal. Netscher
schaterde in harde, droge en stootende
galmenBertha lachte ook en
Sanders lachte mede. Buiten gekomen,
schoot hem een cavalerie-officier op
zij, nam hem onder den arm en be
gon een opgewonden verhaal, waar
van hij niets begreep en waarop hij
hem geene of althans zeer zonder
linge antwoorden moet gegeven heb
ben. Ten minste, hij werd gewaar
dat hij weder alleen in de galerij
langs de Promenade stond en naar
een uitstalling tuurde van Schwar-
zwalder klokken. Dat dolle getik door
elkaar boeide hem. Maar o, dat lachen
van Netscher! Hij hoorde het door
en boven alles heen. Netscher, de
versmade Netscher, kon en mocht
hem uitlachen, zooals hij zoovelen vóór
hem uitgelachen had, zooals hij Von
Zwickau, den aanstaanden gemaal,
zou uitlachen, en later de huisvrienden
en de verliefden en de minnaars. Hg
balde de vuist en beet zich op de
lippen. Toen de winkel gesloten werd
ging hij weg en klom naar de boven
stad, waar hij bij een fontein naast
het Priedrichsbad lang bleef turen
naar het duikelen van een hazelnoot
onder de waterstraal, zich verwon
derend wanneer zg toch eindelijk zin
ken en onderblijven zou.
Lang na middernacht kwam hij tot
het besef dat hij boven, nabij het Nette
Schloss, op een bank zat. Het had
geregendhij was nat en rilde van de
kou. Wild joegen de wolken voorbij de
maan, die bij tusschenpoozen stroomen
licht over de heuvels wierp
(Slot).
in Zwitserland.
1)
»Ik hef mijne oogen op naar de bergen
van waar mijne hnlp komen zal."
Psalm 121 vers 1.
Ginds, hoog op de Rhaetische Alpen,
5000 voet boven de oppervlakte der
zee, ligt een dal, door trotsche heir-
wegen met de vlakte in gemeenschap,
van alle zijden door hooge bergmuren
tegen den wind beschut, en gestoofd
door de warme zonnestralen van het
hoogland.
Wanneer November een sneeuw
kleed gespreid heeft dat, ongerept
door zon en Föhn, tot Maart den bo
dem aan het oog zal onttrekken, dan
verschijnt in het dal een zonderlinge
bevolking. Van alle deelen der aarde
stroomen lijders toe aan die noodlot
tige ziekte, wier genezing zoo lang
door de eerlijkste vakmannen „een
droevig peinzen over den dood ge
noemd werd.
Daar, in Davos, vinden zij een ver
sterkende, ijle berglucht die het adem
halen verlicht, een klimaat dat, bij alle
weer, het vertoeven buitenshuis ver
oorlooft, een zon die noodigt tot rusten
onder de welriekende dennen, berg
paden die dwingen tot het zoo heil
zame klimmen, een telkens zich ver
jongende schaatsen- en sledebaan,
lektuur, concert en tooneel om den
geest bezig te houden en te ontspan
nen, en om alles de kroon op te zetten;
een bijna overzadelijken eetlust en in
de goede hotels een pittigen wijn en
voedzame spijzen, om in snelle stof
wisseling het bloed te zuiveren en de
spieren te vernieuwen.
Naar Davos, gij hoesters en borst-
lijdersLicht aangetasten, gij zult
uw aandoening zien verdwijnen als
een nevel voor de stralen der morgen
zon! Verder gevorderden, neemt u in
acht, leeft verstandig en ge hebt de
schoonste kans ter genezing. En ook
gij, wier leven verbeurd verklaard is,
gordt u nog eenmaal aan Een laatste
kamp met den somberen zeisdrager
begonnenEr zijn er, die opgegeven
waren, vijf en tien jaar geleden, en
toch nog altijd op schaatsen, en slede-
baan te vinden zijn. Op, indien uw
leven u lief is! De penningen nage
teld, het werk overgedragen aan col
lega's of ondergeschikten, de zorgen
aan vrienden en verwanten I een Bae
deker gekocht, een reisdeken, een
pelsmantel en parasol, een pelsmuts
en stroohoed!
October is in het land naar
Davos
Op reis.
„jEt ces chemins de fer qui sont
l'dme de la vie moderne Est il possi
ble d'imaginer quelque choce de plus
dégradant I" zoo pruttelt in Tris-
tesses et Souriresde aristrocatische
oude dame, en hoewel door de ver
beteringen der laatste tjjden vele van
haar grieven zijn weggenomen, recht
vaardigen de toestanden in treinen
nog in te veel opzichten haar bittere
uitspraak. Wie berekent de hitte, de
koude, de benauwdheid, de slapeloos
heid, de verveling, het ongerief van
stof en medereizigers, die iederen dag
door duizenden in de gevleugelde
kazernes gesleten worden Zoolang een
schip slingert en een trein over staven
loopt, kan de reiziger aan die ver
voermiddelen nooit dezelfde eischen
van comfort stellen als aan een hotel,
en wie ze volstrekt als slaapplaats of
tijdelijke woonplaats voor een of meer
dagen wil benutten, moet lijdzaam de
gevolgen dragen.
Stap des avonds om tien uur te
Keulen in den trein. Zoek in tweede
of eerste klasse een plaats, en slaap
wat ge slapen kunt in half opgerichte
houding tusschen medereizigers, van
wie ge niet weet of ze u in een vlaag
van hebzucht of waanzin zullen wor
gen, of neem een slaapwagen,
ontkleed u, denk aan niets, vooral
niet aan de kussens of lakensga ook
niet het aantal malen teilen dat ge
van rechts naar links en van onderen
naar boven geschokt wordt, maar
droom van een slaapkamer van zes
meter in het vierkant met drie ven
sters, in een huis op een stillen on-
beweeglijken berg. Doe dat alles of
tracht het te doen, en tegen zeven
uur zult ge te Bazel mogen uitstap
pen. Basel!... d. w. z. stilstaan,
brood koffie, ja, koffieeen cognacje
indien ge verstandig en een sigaar
indien ge een rooker zijt,en dan
maar weer verder, naar Zurich, naar
Chur, naar Davos
Er zijn echter ook reizigers die niet
bang zijn dat Interlaken wegloopen
of de Jungfrau verkruimelen zal. Zulke
stappen te Bonn uit en gaan slapen
j in een huis. Frisch ontwaakt zien ze
den volgenden dag, half per boot, half
per trein, Heidelberg te bereiken, al
waar ze weer gaan slapen in een
soliede, voor de ontvangst van reizi
gers ingericht huis, om den volgendeq
morgen na een wandeling langs de
Neckar, de reis te vervolgen tot Offen-
burg. Daar stappen ze in den Schwarz-
waldtrein, verlustigen zich in een der
fauteuils van den open wagen over
het heerlijke landschap, om tegen
etenstijd te Constanz aan te komen.
Daar dineeren ze als Christenen en
zijn daarna in een goede stemming
om langs de Bodensee verder te spo
ren. Niemand heeft daar haast. Aan
elk dorpje wordt aangelegd, en te
Romanshorn verzamelen passagiers
en personeel zich allen in de gelag
kamer om een maat Schafhausler
te drinken en kennis te maken. Met
moeite krijgt de conducteur zijn volk
je weer in den trein, eu nog dien
zelfden avond word Rorschach bereikt,
waar ook al een sterk huis staat met
vriendelijke menschen en waar een
groote kamer is met een groot bed,
waarin men versche krachten gaart
om den volgenden dag Zürich, Lucern,
of iedere andere plaats van bestem
ming in Zwitserland te bereiken.
Zulke menschen weten niet wat
reizen is. Ze zitten wel eenB tot hun
eeuwige schande in den Bummelzug,
willen op hun gemak eten en slapen,
niet slechter dan te huis, en daarbij
van de landen, die zij doorreizen, iets
meer zien dan de verlichte stations
der hoofdplaatsen en de slecht ge
luimde treinconducteurs.
Geen avances!
Het hotel Buol is, van alle hotels
in Davos, het gunstigst gelegen. Het
is een van het drietal dat bij voorkeur
en bijna bij uitsluiting door Engelschen
bewoond wordt.
De Engelschen sluiteu zich in het
buitenland als klitten bg elkander aan
half uit neiging, half uit een gemak
zucht, die haar grond vindt in hun
onbekendheid met vreemde talen.
Eenmaal meester van het terrein,
schrijven zij aan de hotelhouders hun
gewoonten en gebruiken voor, die
daarvoor te gereeder te vinden zijn,
omdat „hooge prijzen" ook tot die
gebruiken behooren. Op die wijze vindt
de Brit ook hoog op de Alpen zijn
cricket- en lawn-tennisveld, zijn wed
dingschappen en wedstrijden, zijn
Zondag en zijn mutton-chopszijn
reverend en zijn dokter, voor al welke
voordeelen en genietingen hij het nut
en het genoegen, dat de aanraking
en omgang met vreemdelingen kan
opleveren, gaarne opoffert.
De vreemdeling, die zich niet onder
Engelsch régime wenscht te stellen,
doet verstandig de bewuste hotels te
vermijden.
Geen wonder dat de enkele die het
toch waagt met hen samen te gaan
wonen, met eenig wantrouwen door
hen bejegend wordt.
„Wat doet hij hier!" ligt ieder op
de lippen.
„Hij wil Engelsch leeren," zegt de
een, en allen nemen zich voor, geen
woord met hem te wisselen.
„Hij wil onze gewoonten bespie
den," zegt een ander, „zich bij ons
indringenen men slaagt er vrij wel
in, een soort van ledig om hem
heen te scheppen. De kinderen komen
openljjk met hun afkeer voor den dag
en gaan den stranger uit den weg.
Wie zich echter over dergelijke
onbeduidendheden heen zet, en er
niet tegen op ziet om gedurende een
paar weken zich zeiven gezelschap
te houden, zal zich over zijn besluit
om in de Engelsche kolonie zijn tent
op te slaan, niet beklagen.
(Wordt vervolgd.)
Gedrukt bg DE ERVEN LOOSJES, te Haarlem.