Winterkoor en Nakonr in Zwitserland. 7) Vreezende dat het dal nog meer wonderen zou bevatten, waarvan het bezoek een zedelijke en ontuitwijk- bare verplichting zou blijken, liet ik mij afzetten op een plaats buiten het dorp, van waar ik onmiddellijk naar boven kon klauteren. Behalve de ultra-prozaiesche tand radbaan die eenige'malen het voet pad kruist, een paar op reizigers loe rende alphoornblazers, en eenige koei en, die, midden op het pad, met luid gebel van hun klokken ook al om een aalmoes schenen te vragen, werd het genot der wandeling met de heer lijke terugkblikken in het dal door niets gestoord. Op het laatst geleek de Staubbag nog slechts een zilveren draad, en de op- en nederdalende waggons der bijna vertikale ketting tandradbaan naar Mürren deden uit de verte levendig aan twee tegen den wand naar alkaar toekruipende meikevers denken. Bij het naderen van den top der Wengernalp trad, als apotheose, de Jungfrau in al haar luister te voor schijn. Zoo nabij! Nog dien heuvel op, en men zou wanen op die blauwen gletscher te kunnen stappen Iemand was mij echter ongemerkt op de wandeling gevolgd. Van Inter laken was hij gekomen, hot dal door naar Mürrendaar was hij naar den overkant gezweefd en achter mij op gekropen, en terwijl ik, in eerbiedige beschouwing verloren, op een steen zat, haalde hij mij in, trok voor mij uit, en had in een oogwenk de Jung frau, het vergezicht, alles in de plooien van zijn vaalwit kleed verborgen. 't "Was de zeer doorluchtige heer Nevel, een gewichtige personage in de Zwitsersche hooglandon, een nuk kige, eigenzinnige patroon met een sterk zwak voor galgenhumor. In Zwitsersch-Duitsch dialect heet hij „Nebbei", en deze naam past hem beter dan het zachtluidende „nevel", dat eerder doet denken aan dien half doorzichtigen, blauwachtigen damp, die aan het Hollandsche land schap soms een grootere bekoorlijk heid geeft. Met eenige moeite vond ik het hotel Jungfrau, en de hartelijke ont vangst aldaar vergoedde eenigszins de ondervonden teleurstelling. Een mooi meisje wees mij mijn kamer, en terwijl ik mij van den zwaren klimtocht verfrischte, kwam ze mij waarschuwen, dat in de Speisezaal de haard brandde en het souper ge reed stond. Ik was eenige logé, en werd als zoodanig gekoesterd en gevierd Den volgenden morgen nevel tot in mijn bed, en buiten sneeuw in dichte vlokken. Daar zat ik 2000 meter boven Den Haag, en had geen ruimer gezichtsveld dan van een paar meter in den omtrek! Troosteloos waarde ik door het groote gebouw, wachtende of het Herr Nebbei zou behagen op te willen trekken, wat naar de eenstemmige meening van het mooie meisje, van de post- directrice en van den schoenpoetser ieder oogenblik kon geschieden. Nebbei zal altijd ieder oogenblik optrekken. Den vorigen dag kwam en ging hij op hetzelfde uur! De noordenwind steekt altijd om negen uur op, en zal hem wegblazenDe zon krijgt straks meer kracht, en zuigt hem op als een pijp drop! Deze en nog andere zijn de drogredenen waarmee de toerist gepaaid en tot wachten genoopt wordt, opdat de verveling hem tot al grooter verte ring zal drijven. „Das gehort zu der Wirthshaft"erkende mij eerlijk het mooie meisje, toen ik haar mijn twijfel aan haar oprechtheid meedeelde. Tot dezelfde Wirthschaft behoor den ook de waarschuwingen in dicht maat, in 't Engelsch en in 't Duitsch op het terras aangeplakt, dat men zich toch niet moest laten afschrikken door het weer, en niet mopperen over hooge prijzen, en vooral geen eet waren meenemen. Het meenemen van proviand is naar meening van den dichter het zekerste teeken van een absoluut gemis aan karakter en aan alle begrip van betamelijkheid: „Reizigers die hun eetwaren meege bracht hebben", worden dan ook uit het gezelschap van gasten, die dit niet doen, smadelijk gebannen. Hun zijn bepaalde zitplaatsen buiten het gebouw aangewezen, zonder be schutting, uitzicht of comfort, en ook dit ware hun zeker onthouden, indien het niet voorkwam dat de Ver- rufenen wel eens dorst hebben, en dan wijn koopen. In de eetzaal hangt een groote prent, met beschrijving van het on geluk in 1887 aan zes Zwitsersche jongelieden bij een bestijging van de Jungfrau overkomen. Daarboven staat met groote letters geschreven Die Aufsteigung ward unternom- men ohne Führer!" Dit tot naricht aan zulke schrielhansen Zoo wachtte ik twee uren, en daar het bleef sneeuwen, en ik oordeelen kon dat het voetpad in een modder poel zou verkeerd zijn, kocht ik een biljet voor de tandradspoor naar Grin- delwald. Nauwelijks zat ik in den waggon of het hield op met sneeuwen, en toen we na eenige minuten den top pas bereikt hadden, brak plotseling de zon door uit een groote plakkaat hel- blauwen hemel, en trad ook de Jung frau reeds bij tusschenpoozen uit de wild jagende wolken te voorschijn. Dat is zoo een der gewone streken van Nebbei! In den waggon zaten twee dames en een heer. Op eens boog zich de jongere dame over het linkeroor der oude en schreeuwde met alle macht „daar hebt u nu dejonkvrouw,tante!" waaruit ik opmaakte, dat ik met landgehooten reisde, van welke éen zeer doof. Met mijn buurman, een Amerikaan, kwam ik overeen in het hotel Schei- degg een Zweierlite gaan drinken. De conducteur verzekerde, dat we daartoe tijd genoeg hadden. Hij zou daarenboven waarschuwen. Wij stap ten uit, en Herr Nebbei, zeker in het denkbeeld dat we wilden blijven, borg fluks de heele Jungfrau en een stuk van de Eiger onder zijn vleugelen, als een hen hare kiekens. Met het brengen van dien Zweier werd lang getalmd, en juist toen hij binnengedragen werd, zagen we uit het raam den trein rustig naar be neden krabbelen, zonder waarschu wing, zonder fluiten. Wij waren woedend, en wel begrijpende dat we het slachtoffer waren van de goede verstandhouding tusschen den hotel directeur en den omgekochten con ducteur, zwoeren we bij de knic kerbockers onzer beider voorvaderen, buiten den slok landwyn geen cent meer te verteren. Alweer kwam een mooi meisje. Ze luisterde gelaten naar onze verwijten, wierp een paar flinke blok ken op den haard, schoof twee cau- seuses aan, bracht couranten en il- lustratiën en liet ons alleen. De Amerikaan schikte zich vloekend bij den haard; ik ging naar buiten, en beklom den berg, van wiens top men op de Jungfrau denkt te stappen. De grond was bezaaid met bloemen, Twee deciliter landwyn. en ik maakte een niet alledaagschen ruiker van enzian, alpenviolen, zwa velgele anemonen, soldanella's, die teere paarse klokjes, en alchemilla's met de zilveren blaadjes, waaraan ze den naam Frauenmantel danken. Na twee uren dwalens kwam ik met deerlijk doorweekte schoenen en kousen terug. Met zachte berisping nam het mooie meisje ze mede, en bracht mij een paar muilen. Den geprikkelden Amerikaan had zij blijk baar reeds getemd, maar op haar aarzelende vraag: „bleiben die Herren zu Mittag speisen?" antwoordden we nog met een toornig: nein Onder onze neuzen werd te tafel gedekt en glimlachend verdroeg het meisje onze schimpscheuten en gees tigheden over de honderden toeristen die van Grindelwald zouden komen, om de twee lange tafels te vullen. De trein kwam aün, en tot onze ver bazing gingen werkelijk vier reizigers even zooveel couverten bezetten. Een dampende soep werd opgedra gen er was visch we moes ten nog een vol uur wachten we haden een Hochalp-honger en dorst! behoef ik nog te zeggen dat als we onwillekeurig naar de eettafel verhuisden, een flesch goeden wijn van het land uitzochten, en een ver teering maakten van fr. 7.75 per hoofd, behalve een paar fooien aan het beleidvolle meisje en den schoen poetser De snoode toeleg was volkomen gelukt, en mijn bloemenschat beschou wende, achtte ik mij er niet minder om. Het behoort tot de Hochalp- Wirtschaft, en daarmee uit! Terwijl we vroolijk babbelend naar Grindelwald afzakten, trok de nevel op en brak de zon in volle glorie door, en toen we goed en wel omlaag waren, stonden daar de Eiger, Met- tenberg en Wetterhorn naast elkan der, gearmd als goede kameraden, en door geen wolkje, geen dampje ver duisterd. Zeggen alle reizigers de waarheid? Aangenomen dat zij alles wat zij zien begrijpen, is dan hun gemoed wel altijd geschikt om het op te ne men? Wij reizen over de zee, de groot- sche zee, maar daar loeren de kwel lingen van het gemis aan comfort, van ongenietbare reisgenooten, van zee ziekte en verveling. Wij beklimmen hooge bergen, maar wind, nevel, koude of vermoeidheid dingen zooveel op het vergezicht af, dat van de verwachte verrukking weinig overblijft. Wjj doorkruisen tropische wouden, maar wat wordt er van onze stem ming onder de steek der muskieten en de moeileykheden van den weg? Met den knapzak op den rug aan vaarden we vol moed een wandeltocht door schoone streken, maar het knel len van een schoen, een gaatje in een kies, is in staat ons den schoonen dag reddeloos te bederven. Toch ziet en hoort de reiziger, en doet indrukken op die, soms lang daarna, in de gewone omgeving weer voor den geest opdoemen, ontdaan van alle lichaams- en zielskwellingen die weleer den blik verduisterden, maar niet vrij van de schaduw der wee moed, onafscheidelijk aan al het schoo ne en goede dat vervlogen is, ver bonden. De Niesen. Wij vertoelden te Aeschiried, een bergdorp 1000 meter boven A. P. aan den Thunersee, vlak tegenover den Beatenberg gelegen. In pension by de schoolmeesteres, leefden we op een dieet van veel melk, slechte koffie, brood met confituren, versche boter en eieren naar willekeur. Zoo iets als gebraden vleesch is bij de inwoners dier dorpen onbekend, maar er is een postpakketdienst, om van uit Thun in dat gebrek te voorzien. De kinderen hadden vrij stoeien in de weiden, van wier bloemenrijkdom in dezen tijd van 't jaar (Juni) wij, Noordzeebewoners, ons geen denkbeeld kunnen maken, joegen meikevers, vlinders en torren, en hadden een onverzadelyke pret met de bronnen, watervallen en beek jes in de nabijheid, alles gepaard aan de grootste onverschilligheid voor vergezichten, alpengloeien, ideale plek jes in dal of woud, uitstapjes en klim- tochten, waarmee wij ouderen ons afgaven. De clou van het landschap is de Niesen, de Rigi van den Thunersee, een op zich zelf staande kegel van 2500 meter hoogte, die zjjn taak van weeprofeet op vrij onachtzame wijze vervult. Vernomen hebbende dat hij zonder gevaar beklimbaar was, train de ik mij door eenige krasse klau- terpartijen en bevond mij spoedig in de geschikte conditie om den tocht te wagen. Tot mijn gids en makker koos ik een dier dorpsschoolmeesters die, gedurende de vier maanden hun ner gedwongen zomervacantie, als kelner, portier of Führer optreden, de boeren helpen bij het hooien, en ook op andere wijze trachten wat bij hun schamel salaris te verdienen. Juist op dien heor Burri was rnyne keuze gevallen, omdat hij, evenals ik, al lang aan den verkeerden kant der veertig was, daarbij slecht gevoed, zeer astmatisch en vader van elf kin deren, wat mij deed hopen dat hij bezadigd en voorzichtig zou zijn en mij niet dood zou loopen, een lot dat men, met een jongen Zwitserschen bergbewoner tot geleider, zelden ont gaat. Het was dan ook met een ge voel van grootere gerustheid dat ik Herr Burri den avond te voren een ransel zag pakken met twee flesschen thee, een kilo brood, acht eieren, twee glazen, een veldflesch met kirschwas- ser, waarby ik nog een paar ons kaas en een saucisse de boulogne voegde. Daarmee, dacht ik, zal hy niet hoog springen! Te half drie gewekt, stond ik spoe dig met mijn alpenstok en plaid klaar wy daalden de hoogte af naar Heus- trichbad, een Curanstalt voor dron kaards, trokken daar de Kander over en begonnen in groote zigzagwendin gen den Niesen te bestoken. Herr Burri zuchtte en hoestte op deerniswekkende wijze de nachtlucht tegen. Telkens stond hy stil om op adem te komen, en myn gerustheid van den vorigen dag hegon plaats te maken voor innig medelyden dat ik dien fatalen ransel zou moeten helpen meetorsen, en bitter zelfverwijt dat ik, door uitzicht te geven op een beloo ning, een armen drommel had ver leid tot een inspanning, die ver boven zyn krachten ging. tfordl vervolgd.) Gedrukt bjj DE ERVEN LOOSJES, te Haarlem.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlemsch Advertentieblad | 1902 | | pagina 6