Oe Vrouw van den Predikant. JUHANI AHO- Uit het Zweedsche vertaald DOOK J. YISSCHER. 8) „Bier loopt het oude kerkpad door den tuin," zeide Karl, toen Olof, naar het venster gaande, in den tuin keek. Op dat oogeblik kwam de jonge predikant binnen, haalde een kam metje uit zijn zak en begon zijn haar op te kammen. „Dat is mij nog eerst eens een pastoriehet huis en de bijge bouwen de beste uit het geheele land," verklaarde hij, terwijl hij een der pijpen schoonmaakte, van welke er een stuk of tien in een stander stonden. Toen hij daarmee gereed was, ging hij naar de catechiseerkamer om daar een woordje met de kosteres en haar helpster te spreken, die daar zaten te koffiedrinken. Olof sloeg voor naar de veranda te gaan, en hij en Karl gingen daar zitten rooken. Men had van daar een ruim uitzicht over vlakke vel den, waarachter de rijweg liep, die zich verder op om den met pijn- boomen begroeiden heuvel slingerde. De tuin voor het huis was een vier kante, open plek daarnaast be vonden zich aan den eenen kant de flinke bijgebouwen en een wagen schuur met eene groote deur, en aan den anderen kant een klein park met espen, berken en laag struik gewas. Door den tuin liep een pad voorbij de veranda en de catechiseer kamer naar de groote deur, vanwaar een dichte berkenlaan, eertijds door leerlingen van den ouden predikant geplant, rechtstreeks naar de kerk voerde. Olof en Karl kenden elkander uit Helsingfors, waar zij bij dezelfde faculteit studeerden, ofschoon Olof van een veel vroeger studiejaar was. In de kringen, welke ijverden voor litteratuur en nationalen vooruitgang, had Olof een eercplaats ingenomen, en ofschoon hij, zoomin als een der anderen, ooit iets voortgebracht had, gaf hij toch steeds de richting aan van de denkwijze van zijn gezelschap, die bij verschillende gelegenheden de heerschende bleef. Gedurende zijne eerste studiejaren was Snellman aller ideaal geweest, daarna de Noorsche schrijvers, toen Georg Brandes en Strindberg, toen de Russen en ten slotte de Franschen. De kritiek over de bestaande toestanden en over de menschen was altijd streng, maar daar het nooit tot daden van her vorming kwam, werkte ze altijd slechts terug op de critici zelve, in dien zin, dat zij allen geblaseerde, hoogmoedige twijfelaars werden. Le zende en zich voorbereidende tot iets, zij wisten zelve niet recht wat, bleven de vermogenden onder hen een stam- kring vormen in de Esplanadestraat de onbemiddelden worstelden voort durend tegen een zee van moeilijk heden, totdat zij of schipbreuk leden of langzamerhand wegdreven uit het gezicht en zich redden op den vasten grond van 't een of andere kleine baantje. „Nu, hoe bevalt het u hier? Hoe kwaamt gij toch eigenlijk op het idee, hier te komen?" „Ik weet eigenlijk zelf niet hoe dat zoo in mij opkwam. Ik kwam eerst in de stad en daar herinnerde ik mij mijn oud schoolkameraad Mikko. Ik schreef hem en vroeg of ik bij hem mocht komen. Ik dacht dat het hier voor een tijdje heel aangenaam zou zijn en dat ziet er ook wel naar uit; ik geloof, dat ik hier wel op mijn dreef zal komen. En mevrouw lijkt mij een aardig mensch." „Zij is lang niet dom." „Er ligt iets heel aantrekkelijks en zachts over haar, zoo iets inge houden melancholischgelooft gij dat zij gelukkig zijn samen?" „Zoo'n man als de dominee is altijd gelukkig, maar wat zijne vrouw be treft, weet ik niet of zij zoo'n bij zondere reden heeft om verrukt te wezen over haar lot „Dat kwam mij ook zoo voor, reeds den eersten avond, dat die twee nu eigenlijk juist niet voor elkaar geschapen zijn. Ik heb nog niet eenmaal gezien, dat zij haar man in de oogen ziet of dat zij hem aanspreekt." „In gezelschap kan zij soms heel vroolijk en ongedwongen zijn, maar zoodra haar man binnenkomt, wordt zij dadelijk stil en stijf, zoodat vreem den zelfs het soms merken. Men zegt ook of 't waar is weet ik niet dat zij hem alleen maar nam, omdat er geen ander was." „Zóó!" zeide Olof langzaam, als in nadenken. „Zóó, werkelijk?" her haalde hij iets levendiger, alsof het hem nu eerst duidelijk werd. Terwijl zij zoo zaten te praten waren de beide predikanten en de kosteres met haar helpster buiten gekomen en gingen nu door de ber kenlaan naar de kerk. „Zullen wij meegaan sloeg Olof voor. „'t Is wel aardig, het kerkvolk eens te zien." Juist kwamen ook de dames op de veranda en gezamenlijk begaven zij zich toen op weg. De berkenlaan liep recht op de kerk uit. Daar stonden de paarden vastgebonden aan het hek en aan den kerkmuur. Voor de kerkdeur stonden eenige gemeenteleden, die geen lust gehad hadden naar binnen te gaan, en die nu, onbeweeglijk op hun plekje blijvende staan, naar het gezelschap, dat van de pastorie kwam, keken. Door het open venster zag men het altaar en hoorde men de stem van den jongsten predikant, die juist zijne preek begonnen was. Achter het venster der sacristie ver scheen het kale hoofd van den koster. De luiken van den klokkentoren waren gesloten, op het middelste na, waarachter de grootste klok hing, als 't ware rustende van de inspan ning, die ze pas doorstaan had. loen men onder 't gewelf van den toren door naar 't kerkhof zou gaan, kwam Lina op het idee, eens naar boven in den toren te kimmen om daar het fraaie uitzicht en de klok ken te bewonderen. Elli scheen er weinig lust in te hebben, maar toen Olof haar voorstelde het te doen, was zij dadelijk gereed. 't Was duister op de steile trap pen en aan weerszijden gaapten diepe, zwarte afgronden. Maar toen zij boven waren, schitterde hun een bijna verblindend licht tegen. Zij gingen op de banken zitten met luide betuigingen van bewondering over het prachtige uitzicht en bo- gonnen toen de klokken te onder zoeken. Zij spelden de onduidelijke gegoten letters en zochten het jaartal te ontcijferen. Daarop probeerden zij den zwaren klepel van de groote klok in beweging te brengen. De dames gingen beurt om beurt op het klokketouw zitten, aan welks ander eind een der heeren trok. Maar het gelukte hun niet, den klepel de klok te doen raken. Elli had zich van de anderen ver wijderd. Zij leunde tegen het luik en zag neer op het stille landschap beneden haar. Gedrukt bjj DE ERVE Het was weer bijna net als toen, jaren geleden. Zijne woorden kwamen opnieuw in haar geheugen„het is toch iets heerlijks, de wijde wereld in te vliegen!" Maar hij was nu toch weer teruggekomen, zij hoorde zijne stem, zoo dicht achter haar. Als hij eens om haar teruggekomen was en aan haar gedacht hadMis schien wist hij zelf niet, waarom hij gekomen was. Misschien had haar onafgebroken denken aan hem en verlangen naar hem, hem tot haar getrokken zonder dat hij het wist. Zij had immers ergens gelezen, dat de zielen zoo op elkander kunnen inwerken op verren afstandEn zij gaf zich een oogenblik over aan dien droom. Het was als een geheime bedwelming, waaruit zij niet wilde ontwaken. Zij wilde gelooven, dat zij gelukkig was, en dat er voor al tijd een einde gekomen was aan haar vorig leven. Zij verlangde nu zóó hoog te stijgen, zich zoo geheel los te maken van al het oude, dat geen terugkeeren meer denkbaar was. Een enkelen keer had ditzelfde gevoel haar vroeger ook wel eens overmees terd als zij iets heel moois en grootsch gelezen had, iets dat haar aan zich zelve ontvoerd en vrede aan haar gemoed gegeven had, iets dat haar geest verrijkte met nieuwe gedachten. Uit deze schoone droomen werd zij op een aangename wijze gewekt. Olof kwam haar verzoeken ook eens op het klokketouw te gaan zitten om te probeeren of het haar kon gelukken, den klepel te bewegen. Zij wilde eerst niet, maar toen Olof er op aandrong moest zij lachend toe geven. Het gelukte haar zoo min als de anderen, maar daar hielp Olof in eens mee met het touw naar om laag te drukken en toen raakte de klepel tot aller schik en blijdschap de klok en gaf een zwaar geluid. „Houd op, houdt op 1" riep de klokkenluider, die er den geheelen tijd bijgestaan en glimlachend de ver- geefsche pogingen gadegeslagen had. Toen tegelijkertijd uit de sacristie het teeken voor 't luiden gegeven werd, liet hij zich hangen aan het touw van de middelste, grootste klok. Alles sidderde en kraakte, en toen de klepel, als een mansbeen zoo dik, den eer sten zwaren klank uit het metaal sloeg, vluchtten de dames met de handen voor de ooren de trappen at. Reeds bij 't verlaten van de pas torie had Lina beslag gelegd op Olof. In den toren trachtte zij den ge heelen tijd zijne aandacht te trekken, en nu men weer op den vlakken grond stond, voegde zij zich terstond weer bij hem. „Mijnheer Kalm, kom eens hier en lees die zonderlinge grafschriften eens!" En zij liepen van 't eene grafkruis naar 't andere, de opschrif ten ontcijferende. „Nu ga ik naar de kerk," zeide Elli, na hen een poosje gevolgd te zijn. „Misschien gaan wij mee," zeide Olof. „Nu, dan kunnen wij allemaal wel gaan," klonk het min of meer bits van Lina's lippen. De dames gingen allen door de vrouwendeur de kerk binnen, ter wijl de heeren om de kerk heen de sacristie ingingen. Het was lang geleden, dat Elli het laatst in de kerk was geweest. Gewoonlijk bleef zij thuis, nam een boek mee, en roeide in haar bootje naar een eilandje in de nabijheid, waar zij bleef zitten lezen, droomen en luisteren naar de vogels. Daar meende zij God even nabij te zijn als in de kerkja, daar was het haar, alsof dat groote, geheimzinnige wezen eigenlijk juist hier troonde en alleen om harentwil bestond. Zoo LOOSJES, te Haarlem, althans mocht zij het zich het liefst voorstellen Maar nu bemerkte zij, dat zij toch gaarne in de kerk was. Als men iets bijzonders had om over te denken, was het zoo heerlijk, hier zoo rustig te zitten aan 't eind der bank, tus- schen onbekende menschen, en zijn gedachten den vrijen loop te laten, terwijl het orgel speelde of de een tonige stem van den predikant door de kerk galmde. De oude dominee preekte. Vroeger had Elli hem gaarne mogen hooren. loen zij na haar trouwen hier kwam waren zij en de oude dominee bijna terstond goede vrienden geworden De fijngevoelige, vriendelijke men- schenkenner had al spoedig ontdekt dat Elli niet gelukkig was. 's Win- tersavonds als haar man zieken op zocht in de gemeente of catechisatie hield, kwam zij dikwijls in de pas torie. En als de oude heer dan in de schemering zachtjes heen en weer wiegelde in zijn schommelstoel, en Elli, bij de tafel zittende, in gedach ten speelde met een pennehouder of een pijp lak, sprak de jonge vrouw met den ouden predikant als met een gelijke in verborgen, half verstane be woordingen over haar verdriet en hare ontbering. En dan trooste hij haar haar gedachtengang volgende, het geen hem weinig moeite kostte omdat zijne zwaarmoedige wereldbeschou wing geheel paste bij die van Elli. Zelfs ging hij dan wel zoover, als hij met voorbeelden zijn meening wildo verduidelijken, dat hij vertelde van zich zelfdat hij ook niet geluk kig was maar wie was dat in deze wereld ieder heeft zijn kruis te dragen, zijne teleurstelling en zijn verdriet. Zoo iets was zwaar, het zwaarst van al, het hart komt er zoo dikwijls tegen in opstandhet eischt zijn deel en is niet tevreden met wat hij krijgtmaar Hij, die Zijne gaven in zijne hand heeft, Hij weet wel aan wie Hij ze uitreikt en hoeveel Hij ieder geeft. Dat troostte Elli, het bracht rust en vrede in haar gemoed, zoo dikwijls zij hem hoorde spreken. Er waren er dus nog anderen, die hetzelfde leden. De predikant was ook gaarne in gezelschap van dat ernstige, begaafde jonge vrouwtje met haar groote oogen, met wie hij spreken kon over dingen, die hem interesseerden, en van wie' zooals zij daar bij het venster zat in haar eenvoudige zwarte japon met het witte kraagje zoo iets onbeschrijf lijk lieflijks uitging. Dikwijls gebeurde het hem, dat hij in zijn preek als 't ware 't gesprek met haar voortzette, zich tot haar wendde, haar zocht onder de menigte en als in 't bijzonder tot haar sprak. In gezelschap voegde hij zich meestal terstond bij haar, kon dan vroolijk met haar worden, en dreef soms zijn schertsende hoffelijk heid zoover, dat hij haar haar mantel hielp aantrekken bij 't afscheid of haar warm instopte in de slede. Aan dezen hartelijken omgang kwam evenwel plotseling een dwaas einde. Men had gehoord wie wist men niet, maar 't was ook Elli ter oore gekomen dat de oude me vrouw eens, toen Elli bjj hen van daan ging, tot haar man gezegd had „hoe kan nu zoo'n oud man zich zoo zot aanstellen met die mevrouw Aar- nio, alsof hij nog student was. Men zou haast gaan denken, dat je ver- liefd op haar was. Ben je niet wijzer?" Of dat nu waar was of niet, dat praatje, de oude heer was plotseling stijf en deftig tegen Elli geworden. En zij merkte op, dat hij scheen te vermijden in de kamer te komen waar zij was, als zijn vrouw in de nabijheid was. Sedert verkoelde de vriendschap van lieverlede. irdt vervolgd.)

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlemsch Advertentieblad | 1902 | | pagina 6