De Vrouw van den Predikant. JUHANI AHO- Uit het Zweedsche vertaald DOOK J. VISSCHER. 9) Zij trachtte nu weer een oogenblik naar zijn preek te luisteren, maar zij had die vroeger al eens gehoord, zoo dat ze weinig indruk op haar maakte. Spoedig dan ook trad zij in haar eigen wereld terug eu gaf aan hare phan- tasie vrij spel. En als zij zich eens vrij gevoelde, was ze niet meer in haar vlucht te stuiten. Al wat zij wenschte, leek haar mogelijk. Al hare verwachtingen leken zoo gemakkelijk te verwezenlijken, en hoe verder zij indrongen in 't gebied der onmoge lijkheden, des te grooter genot was het, ze te volgen. Zoo zat zij daar. Zij zag het koor en de open deur der sacristie. Olof en mijnheer Karl verschenen even op den drempel, wierpen een blik in de kerk en verdwenen weer. Zij wachtte of zij ook terug zouden komen, maar zij vertoonden zich niet meer. En van lieverlede vergat zij waar zij zich bevond en wie er om haar heen waren. Den blik naar boven gericht, hoog over al die bedekte en onbedekte hoofden "heen, voorbij de bank van den koster starende naar het venster tegenover haar, waar achter zich heel even de top van een berk en een stukje blauwen hemel vertoonde, ijlde zij in gedachten terug naar haar vervlogen meisjesjaren, toen zij nog vrij, nog ongeketend was. Een paar van de knechts en meiden zijn naar de kerk, de anderen koesteren zich in den zonneschijn achter het huis. Zij hooren niet, dat zij stil uit gaat, zelfs Musti, de hond, bemerkt niets; heimelijk sluipt zij weg naar het strand, naar 't nettenhuisje aan 't eind van den inham, En als zij met den doek over haar hoofd op de steenen aan den rand van 't watér ligt, hoort zij riemslagen van den zee kant. Zij gaat niet opstaan, zij gelooft, dat het een visscher is. Het geluid komt nader, houdt een oogenblik op, en begint weer. Het komt hier naar toe, het is blijkbaar iemand, die hier iets zoekt. Het water plast, de voor steven van de boot stoot tegen land. Hij is het! Hij verzoekt haar in de boot te komen „Kom nu dadelijk hij helpt haar instijgen en kust haar op 't voorhoofd „Hoe wist je, dat ik je liefheb?" „Ik zag het aan je oogen" „En je bent gekomen om mij te halen?" „Ja, ik moest altijd aan je denken en droomde el- ken naoht van je" „Waar zullen wij heengaan?" „Yer van hier..Wij dryven voor den wind af en laten ons glijden over t wijde water" 't Is dus wezenlijk waar, dat je me lief- hebt P" 't Is waar!" „En dat je nooit ophouden zult mij lief te hebbenP" „Nooit! Kom nu mee, ze zullen het nooit weten je bent gaan zwemmen zij denken, dat je verdronken bentlaten we nu je doek opbijschen als zeil" En 't zeil zwelt, de boot huppelt over de ruggen der golven, hij glim lacht en zijn fluweelen baret wappert in den wind Vlugger en vlugger schiet de boot over 't water als een luchtballon. Het bekende Btraud duikt meer en meer weg, men ziet maar een klein stukje van 't zwem- huisje meer, en van de pastorie en van de akkers. „Ver weg achter lan den en zeeën morgen zijn wij er daar heb ik een huisje aan den voet van een berg Het „amen" van den predikant wekte haar, zij was weer in de kerk en boog zich met de anderen voor 't nagebed Even daarua bevond zij zich in 't voorportaal met de doch ter van den rechter naast zich. De heeren wachtten haar buiten de kerk deur, en toen Olof haar in 't oog kreeg, maakte hij by wijze van groet een beweging met zijn hoofd en zijn stok. „Ik zag u daarbinnen zitten met zulk een ernstig gezicht," zeide hij glimlachend. „Ik zag u ook," zeide Elli. Op den terugweg naar de pastorie bleven zij een weinig achter de an deren. Juffrouw Lina liep eeD poosje naast hen, maar daar Olof den gehee- len tijd met Elli sprak, voegde zij zich bij de anderen, die vooruit liepen, terwijl Olof en Elli langzaam volg den in de schaduw der hooge berken. VI. 's Namiddags moest dominee Aarnio een zieke bezoeken in een afgelegen uithoek van de gemeentehij zou niet kunnen terugkeeren voor den nacht of vroeg in den volgenden morgen. Toen hij afscheid nam meende Olof te bemerken, dat hy zijne vrouw wilde kussen, maar zij voorkwam het door haar hand stijf uitgestrekt te houden en een anderen kant uit te zien. De dominee scheen het zich echter niet erg aan te trekken, want toen hij bij Olof kwam en hem de hand drukte, zei hij schertsend „Mijn vriend zal wel op mijne vrouw passen en haar behouden thuis bren gen, niet waar?" „Hoe durft gij uwe vrouw toever trouwen aan zoo'n Helsingforschen mijnheer, dominee?" zeide Lina scherp. O, ik ben volkomen gerust, Elli heeft toch geen oogenblik pleizier als haar man niet bij haar is, niet waar Elli?" „Houd nu op met die gekheid en ga nu maar," antwoordde Elli, zich inspannende om mede te lachen. En terwijl zij allen hem met hunne zakdoeken nawuifden, reed de dominee vergenoegd weg. Hij dacht, dat hy nu eens heel geestig en aardig ge weest was en zat daarom tevreden glimlachende in zijn karretje. Maar nog meer verheugde hij zich, dat zijne vrouw gezelschap had en niet alleen naar huis behoefde te rijden. Den laatsten tijd toch had hij een flauw besef gekregen, dat het voor haar misschien wat heel stil en een tonig was in Tyynela nameljjk als hy uit moest en dat dit de reden was, waarom Elli zoo stil en droefgeestig werd. Verleden herfst was dat hem zoo beginnen te bekom meren, dat hij de vrouw van den ouden dominee om raad gevraagd had. Zij had hem aangeraden een ge zelschapsjuffrouw in huis te nemen, maar toen hij Elli dien voorslag deed, antwoordde zij ongeduldig, dat het niet noodig was. één verdriet had hij echter, dat dikwijls zijn gemoed bezwaarde. Dat was voornamelijk het geval, als hij menschen in de gemeente bezocht en de vrouwen hem een vraag deden, waarop hy niet anders dan ont kennend kan antwoorden. Over de oorzaak had hij dikwijls nagedacht, maar te vergeefs. Dat waren zeker dingen, die het menschelijk begrip te boven gingen, dacht hij dan. Wjj zijn met z'n elven broederB en zus ters, maar Elli is maar een eenig kind en geboren toen hare ouders reeds oud waren. God weet wel hoe Hij Zijne gaven uitdeelt over Zijne kinderen. En met dat geloof troostte hij zich telkens als deze gedachten in hem opkwamen. Elli en Olof bleven den geheelen avond in de pastorie en keerden eerst nu het avondeten naar huis terug. Het paard dat den geheelen dag gerust had, was vol ongeduld, en in draf ging het voorbij de kerk en het dorp langs den effen weg, terwijl van de akkers aan weerskanten de geur der bloeiende rogge, vermengd met die van den avonddauw opsteeg, en de lucht vervulde. Toen zij den zoom van het bosch bereikt hadden, matig de het dier echter zijn vaart en ging stap voor stap den hier rijzenden weg opwaarts. Een poosje konden zij zich nog koesteren in de luwe zonnewarmte, die in het bosch was blijven hangen en van daar uitstraalde over den weg. Elli zat op het voorbankje en Olof, die mende, achterin, om het evenwicht. Onder 't rijden dacht Elli er over wat zij zeggen zou en nu vroeg zij hem of hij het aardig gevonden had in de pastorie. Vertrouwelijk leunde Olof voorover over den rug van het voor bankje, en Elli boog zich op hare beurt wat achterover. „Voor de verandering is het wel eens heel aardig, weer eens in zulk een geregelde huishouding te zijn. Het is opmerkelijk, hoe de zondagen in al die pastoriëen op 't land op el kander gelijken tot de geringste klei nigheden," zeide Olof. „Eerst het koffiedrinken voordat men naar de kerk gaat, dan de kerkgang zelf of de wandeling om het kerkhof, en daarna het eenigszins plechtige mid dagmaal met zijn eenvoudige, maar lekkere schotels. Na het eten leest ieder in zijn hoekje de brieven, die de post ondertusschen gebracht heeft, en als de zon daalt en schuins en min of meer droefgeestig door de berken begint te schijnen, doet de dominee zijn middagdutje en de jon gelui gaan naar den tuin om een spelletje te doen, en later, als de dominee weer wakker is, onderneemt men gezamenlijk een wandeling naar een of ander plekje, waar een mooi uitzicht te bewonderen valt pre cies zooals nu". Elli's herinneringen aan den Zon dagavonden in oude pastorieën waren niet juist zóó aangenaam, zij hadden haar veel eenzaamheid, neerslachtig heid en verdriet gebracht, eerst thuis, en vooral later in de drukkende stilte op Tyynela, maar deze zonnige ge lukkige dag had alle herinneringen aan wat daaraan vooraf gegaan was, op de vlucht gejaagd en met een vriendelijk, toestemmend lachje vroeg zy nu: „Maar hoe vindt gij die menschen daar „Karl kende ik reeds van vroeger, en de oude heer bevalt my bijzonder." „Hy houdt van jonge menschen en mag graag in hun gezelschap zijn. Hebt gij niet opgemerkt, hoe oplet tend hij naar u luisterde gij verteldet ook zoo levendig en onder houdend. En hoe vindt gij Lina „Och maar gij behoort niet tot hare bewonderaarsters, geloof ik?" „Hoe zoo? Hoe weet gij dat?" „Dat weet ik zoo precies niet maar 't komt mij zoo voor." „Gij hebt een scherpen blik.ik wordt werkelijk bang voor u ik zal met u op mijn hoede moeten zijn." „Dan doet gij verkeerd, met iets voor mij geheim te willen houden, want dan juist spoor ik het na." „Gij komt toch niets te weten als ik het niet wil." „Maar waarom zoudt gij niet wil len „Ik zeg niet d&t ik niet wil, maar alleen, dat gij toch niets uit mij zoudt krijgen, als ik niet wil." „Gij zoudt niet niet willen," zeide Olof met schertsende vleierij, en een poosje later vroeg hij „Die mynheer Tavela, die den ge heelen dag bij ons was, is onderwijzer, niet waar?" „Ja." „Hij scheen ook heel veel belang te stellen in wat ik vertelde." „Ik houdt veel van hem hij is een ontwikkeld en bescheiden man." „Is hij niet verliefd op juffrouw Lina?" „Hebt gij dat ook al gemerkt?" „Dat was zoo moeilijk niet te mer ken zou daar wat van komen „Ik geloof het niet." „Zoo waarom niet? Vertel mij daar eens wat van." „Maar mag men een anders hart zaken wel oververtellen?" „Ja, aan mij wel." „Aan u, Waarom alleen wel aan uï" „Omdat het mij alleen interreseert uit een psychologisch oogpunt." „Dat is me ook een reden!" lachte Elli. „Wat zoudt gij er wel van zeg gen, als iemand met anderen uwe aangelegenheden behandelde uit een psychologisch oogpunt?" „Dat mocht hij heel wel doen ik vertel ze zelf wel." „Nu, 't is ook zoo'n groot geheim niet. Lina geeft niets om hem." „En waarom niet? Is hij te min voor haar?" „Dat denk ik wel." Zij hadden nu het hoogste punt van den weg bereikt en het paard zette zich weer in draf, eerst een poos den effen weg volgend, daarna weer afdalend, naar een brug over een klein riviertje. Toen zij die ge passeerd waren, ging het nogmaals stapvoets, en Olof vervolgde „Wacht juffrouw Lina misschien op iets beters?" „Zij heeft mij eens verteld, dat zij, als zij trouwde, ten minste een dokter wilde hebben „Is een Meester niet eens goed genoeg „Ja, ook wel maar 't moet een goede zijn." Zij lachten. „Lina is intusschen in een geluk kige positie," zeide Elli, haar best doende, zoo onverschillig mogelijk te spreken. „Zij kan wachten en zelve kiezen.Zij zal wel krijgen wat zij begeert en zij behoeft niet als zoo vele anderen.ik wil zeggen dat zij Zij bleef steken, zij wist de woor den niet te vinden zonder zich te veel bloot te geven. Maar Olof vatte haar gedachtengang en vervolgde „Ja, dat is ook zoo.de liefde moet wel dikwijls een ongenoodigd gast zijn op de bruiloft, waar zooveel plaatsen zijn ingeruimd voor alle mo gelijke redeneeringen.bijvoorbeeld de wensch der ouders, de noodzake lijkheid om verzorgd te zijn en zoo meer. „Maar is dat dan niet verkeerd is het niet bedroevend riep Elli uit, alle voorzichtigheid vergetend. „Hoe verkeerd het is, ziet men reeds daar uit, dat zoo iets altijd zich zelf wreekt." „Hoe zoo?" „Wel, dat alle huwelijken, op zulke grondvesten opgebouwd, eindigen met op de een of andere wijze verbroken te worden. De gelukkigste oplossing is mijns inziens dat 't geen echter zelden gebeurt zij, die niet bij elkander passen, scheiden." „Hoe? Scheiden?" „Ja, waarom niet? Dat gebeurt toch soms." „Maar hoe is dat mogelijk?" ff orilt vervolgd.) Gedrukt bjj DE ERVEN LOOSJES, te Haarlem,

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlemsch Advertentieblad | 1902 | | pagina 6