De Vrouw van den Predikant. I JUHANI AHO- Uit het Zweedsche vertaald DOOR J. VISSCHER. 16) „Ja en ik heb al geharkt en koffie gezet, en wilde juist heengaan, toen gij kwaamt." „Zoo, gij gaat er dus alleen op uit, zonder mij te waarschuwen." Èlli's stemming was al geheel om geslagen. De gedachten van gisteren waren als weggeblazen, en zij zeide ietwat plagend: „Hoe kon ik het u zeggen, als ik niet wist of gij lust zoudt hebben mee te „Laat mij ook nog even meedoen P" „Nu, daar is wel een hark." „Neen, ik wil eene zeis hebben." „Eene zeis denkt ge dan wer kelijk, dat ge kunt maaien?" „Waarom zou ik dat niet kun nen?" Hij nam eene ongebruikte zeis, die in een hoek der schuur stond, en begon te maaien. Het ging best. Met lange slagen sloeg hij het gras er af, dat zich aan weerszijden in gelijke hoopen ophoopte. „Neem nu uwe hark en spreid het uit," commandeerde hij Elli. Elli liep achter hem aan en stooide met de hark het versche gras om zich heen. De hooiers kwamen naderbij, keken er naar en waren onuitputtelijk in lof. „'t Is of mijnheer het zijn leven lang gedaan heeft." „Nu zijn wij allemaal gepaard," zeide eene der vrouwen, „zoo pas klaagde mevrouw er over, dat er niemand voor haar uit ging met de zeis." Olof werkte met ijver. Hij trok zijne jas uit en maaide in hemds mouwen. Elli sloeg voor, naar huis terug te keeren voor het middageten, maar Olof wilde liever blijven en met de anderen medeëten. En zij aten allemaal met elkander in een kring gezeten uit eene groote pan en hiel den daarna een rustuurtje in de schaduw van de sohuur. 's Namiddags werd het hooi in hoopen bijeengeharkt en deze daarna in de schuur gedragen. Olof en Elli droegen samen. Zij wedijverden in vlugheid, en als zij de stangen onder het hooi geschoven hadden, grepen zij elkanders handen en drukten zoo met hunne armen het hooi vaster naar beneden. Eene jongensachtige uitgelatenheid maakte zich van Olof meester; hij maakte luchtsprongen tusschen de stangen en buitelde over zijn hoofd in 't hooi in de schuur. Hij schaterde het uit, en 't duurde niet lang of hij sleepte Elli mee in zijne vroolijkheid. „Nu, daar ziet men mevrouw toch ook eens lachen," zeiden de meisjes tegen elkander. Zij wierp haar makker met hooi, hare oogen schitterden, hare wangen gloeiden en haar boezem zwoegde. „Het zou u veel beter staan als gij altijd zoo vroolijk waart als nu," eide Olof, toen zij even waren gaanz zitten om uit te rusten. „U ook I" „Daarom moet gij van nu aan altijd in een beter humeur zijn dan gisteren. „Hoe was ik dan gisteren?" „Gij zettet zoo'n zuur gezicht, en gij wildet niet eens mee raketten." „Ik moest immers voor 't avond eten zorgen?" „Was dat de eenige reden?" „Ik dacht ook, dat gij plezier ge noeg hadt zonder mij." „Dan moet gij nu plechtig belo ven nooit meer zoo dom te denken." „Nu goed, ik beloof het." „De hand er op?" „De hand er op." Het was eene warme, vaste hand. Olof zou lust gehad hebben zich door die hand aangetrokken te voelen tot dat schoone lichaam, dien golvenden boezem, dien witten hals, tot hare lippen en wangen, die zoo gloeiden, tot die groote, een weinig vochtige oogen, die al zijne bewegingen volg den en hem tot zich scheen te wil len lokken. Eerst laat 's avonds, toen de zon reeds ondergegaan was, keerden zij over het water naar huis terug. Olof nam achter in de boot plaats, en Elli zat in elkaar gedoken op de voorste bank, achter de roeiers. Olof praatte met de knechts, Elli was verdiept in haar eigen gedachtenzij was een weinig vermoeid, maar gelukkig, zoo gelukkig, dat zij aan niets anders meer denken wou, aan 't verleden noch aan de toekomst. In gedachten plukte zij onder 't varen eene zee roos en brak een rietstengel, dien zij een lange poos over den rand der boot door 't water liet sleepen, Toen zij den bekenden oever na derden scheen alles daar, het zwem- huisje, de booten, het badhuis en het nettenhok, haar toe te lachen, alsof zij iets heel dierbaars en geheim zinnigs verborgen. En toen zij, de anderen vooruit, langs den akker naar huis liep, was het alsof zij in het tuischen der aarde een zoet fluiste ren hoorde, en het hek van den tuin knarste anders dan gewoonlijk. Zij had iets willen grijpen en tegen haar borst drukken. En toen Fidel haar voor het huis tegemoet sprong, pakte zij hem bij de voorpooten en den kop, en draaide hem verscheidene malen in 't rond. XII. Elli had de eettafel uit de onge zellige eetkamer doen overbrengen naar de lichte, vroolijke veranda, en het werd gewoonte, dat zij daar nog lang samen bleven nadat de tafel afgenomen was, die dienstboden niet meer zoo heen en weer liepen en de na tuur een poosje ingedommeld scheen. Gewoonlijk zette Elli een vaas met frissche bloemen midden op de tafel en ging daar met haar naaiwerk zit ten, terwijl Olof rookte, op en neer liep, naar buiten keek, praatte en vertelde, en nu en dan tegenover haar ging zitten. Zij hadden van lieverlede heel wat stof tot gesprek gekregen. Uit de ge ringste zaken ontspon zich een lang discours, want het bleek telkens dat zij zich voor dezelfde dingen inter- resseerden, dat zij van ééne denkwijze waren, en dat de een dikwijls juist op 't punt was iets te zeggen waar de ander mee voor den dag kwam. In 't begin was het Olof, die het meeste sprak. Elli luisterde slechts, zag er gelukkig uit, en gaf met een glimlach hare instemming te kennen. Slechts nu en dan maakte zij eene tegenwerping, als Olof eene gedachte uitsprak, waarin zij zich niet terstond kon denken, maar zij gaf spoedig toe aan hare begeerte zich eigen te ma ken wat zij van hem hoorde. Allerlei nieuwe beschouwingen, waarvan zij gelezen had en die haar eerst zoo „verschrikkelijk" voorkwamen, klon ken in Olofs mond zoo natuurlijk en gemakkelijk te begrijpen. Zij biechtte eerlijk, dat zij, toen zij indertijd „Nora" gelezen had, haar veroordeeld had om dat verlaten van hare kin deren, maar toen Olof haar nu uit legde hoe het niet anders kon en hoe Nora ook plichten had jegens zich zelve, vond zij het heel na tuurlijk. Yele van de „waarheden", die Olof uitsprak, griften zich bijna woordelijk in haar geest en herhaalde zij telkens. „Het recht van de vrouw om zelve over haar leven te beschikken en zich een arbeidsveld te zoeken, evenals de man, mag niet langer voorbij gezien worden" „De ouders, welke ver zuimen hunne dochters dezelfde ge legenheid om zich te ontwikkelen te geven als hunne zonen, moeten streng veroordeeld worden" „Ik houd het voor een groot ongeluk, dat het hu welijk niet vrij is, want het is niet de plechtigheid van het huwelijk, die recht geeft tot echtelijk samenleven, maar de liefde" Hij critiseerde de leer der kerk, hare priesters en de waarheden van den bijbel, en sprak al dien tijd alsof Elli het reeds lang met hem eens was. Zij had wel is waar dikwijls over al deze dingen nagedacht, maar zij had alleen niet vermocht de moeilijkheden te over komen, om tot dit vrijer inzicht te geraken. Maar nu die krachtige hand haar hielp, ging het zoo gemakkelijk en hoeveel lichter leek niet alles aan deze zijde van den slagboom. „O, wat kunt gij praten," zeide zij vaak, maar als Olof dan vroeg „Is het niet waar, wat ik zeg?" dan kon zij niet anders dan toegevn „Ik geloof het wel." En Olof was tevreden en genoot van den invloed, dien hij op Elli uitoefende. Daarom werd haar gezel schap hem steeds liever en gaf hij zich geheel over aan dat aangename gevoel van zich bewonderd en geliefd te weten. En meer en meer werd hij overtuigd, dat Elli hem liefhad. Hare woorden, blikken en geheele houding verrieden het. Hij vergat zijn voor nemen, zich om niets meer dan om zijn werk te bekommeren, en zijne theorie „de zuivere genoegdoening van het verstand". Het vermaakte hem waar te nemen in welk eene richting zulk eene verhouding, die voor hem iets nieuws en bijzonders was, zich zou ontwikkelen. Er konden toch voor hem geene groote moei lijkheden uit voorkomen. Het kon hem onmogelijk tot iets binden, als hij er maar voor zorgde, dat het niet te ver ging. Zij konden elkander immers naderen, met de handen vrijwillig op den rug vastgebonden, zich tot el kander buigen en elkaar kussen, zon der zich aan elkanders borst te druk ken. En met zulke gedachten in zijn binnenste, duurde het niet lang of hij vertelde van zich zeiven en schil derde haar de hoofdtrekken van zijn leven. In 't begin gaf hij slechts de on schuldige, buitenste omtrekken weer, vertelde van zijne familiebetrekkingen zijpe moeder, zijne zusters, zijne zor- gelooze jeugd, van de eerste, vroo lijke studentenjaren, van 't leven in Helsingfors en zijne buitenlandsche reizen. Maar daarna begon hij lang zamerhand van zijne liefdesgeschie denis te vertellen, van zijne verbroken verlovingen. Hij sprak daarvan in den vorm van algemeene opmerkingen en noemde zich zeiven slechts als een ophelderend voorbeeld. „Er wordt dikwijls gezegd," zeide hij op een avond, „dat de liefde het diepste en rijkste gevoel is op aarde; dat ze den mensch veredelt en al het goede in ons tot ontwikkeling brengt." „Doet ze dat dan niet?" „Als dat zoo was, moest ze ook wel terugwerken, eenig spoor achter laten, nadat ze verdwenen was. Maar ik geloof, dat althans hierin het oude spreekwoord„het werk looft den meester" geen steek houdt." „Ik begrijp het niet goed." „Niet? Maar ik weet het uit eigen ervaring, en als gij wilt, zal ik een voorbeeld geven uit mijn eigen leven." „Ja, doe datik vind het zoo prettig u te hooren vertellen van u zelf." Olof vertelde hoe hij langzamer hand een tegenzin gekregen had in den omgang met zijn meisje en dien ten Blotte afgebroken had, ondanks dat hij haar hare had zien breken van droefheid. Hoe meer zij schreide, hoe droeviger zij was, hoe meer zij tegelijkertijd al hare verleidingskun sten in 't werk stelde en een beroep deed op zijn liefde, hoe koeler hij geworden was. „Soms hoopte ik bijna, dat zij maar sterven zou, dat er een ongeluk ge beuren mocht, opdat ik maar vrij zou raken van dat gevoel van mede lijden, dat mij vervolgde. Natuurlijk gruwde ik daarna van mijn vreese- lijke zelfzucht en verachtte er mij zeiven om, maar ik kon het niet helpen. Al mijne betere gevoelens leken wel ingesluimerd." En daar Elli niets antwoordde, zeide Olof: „Misschien verafschuwt gij er mij ook om en veroordeelt gij mij. „Neen," zeide Elli langzaam, „ik begrijp dat heel goed uit eigen ondervinding." Olof keek naar buiten, Elli naaide en een poos lang zeide geen van beiden iets. Maar daarna vroeg Elli beschroomd „Heeft zij u nog lief?" „Ik weet het niet, ik heb haar in geen jaren gezien, niet sedert wij scheidden." „Maar misschien zouden de vroe gere gevoelens weer herleven, als gij elkander weer ontmoettet?" „Ik geloof het niet, onze karakters en onze denkwijze liepen te veel uit een ze zouden nooit samen kun nen gaan." „Eene hereeniging zou dus niet mogelijk zijn?" „Neen. Men mag daarover denken zooals men wil, het is in elk geval - een feit, dat men een ander heeft doen lijden, en dat blijft niet onge straft. Ik heb mijn deel er van ook gekregen." Hij vertelde terwijl hij sis 't ware zich zelf beklaagde dat hij sedert nooit eenig werkelijk diep ge voel gevonden had, noch bij zich zeiven, noch bij anderen. „Het heeft zich daarin gewroken. dat ik langzamerhand tot de overtui ging ben gekomen, dat er geen wer kelijk groot, onzelfzuchtig gevoel be staat misschien heb ik ongelijk, maar het komt mij zoo voor. „Ik geloof dat gij ongelijk hebt." „Hoe zoo?" „Ja, ik geloof, dat gij ongelijk hebt, zoowel wat u zeiven betreft als an deren en dat gij u zeiven te streng beoordeelt." „Dat zou een troost zijn, als ik dat gelooven mocht en dat anderen beter waren dan ik." Wat was hij oprecht, hoe open hartig erkende hij zijne fouten! Zou iemand anders dat gedaan hebben? Allen, zij zelve meegerekend, tracht ten immers altijd hunne gebreken te verbergen en zich beter voor te doen dan zij waren. Zij zou hem dan ook niet hebben kunnen veroordeelen, al had hij verkeerd gehandeld. Hij ziet er zoo treurig en lijdend uit.mis schien is hij wel hier gekomen om zijn verdriet te ontloopen. Hij heeft behoefte aan een vertrouwde, aan iemand met wien hij over zijn ver driet kan praten. En Elli kreeg lust om hem te troosten en goed voor hem te zijn zijn voorhoofd en haar te Btreelen zijn oogen te kussen. Wtrilt vervolgd.") Gedrukt bjj DE ERVEN LOOSJES, te Haarlem.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlemsch Advertentieblad | 1902 | | pagina 6