öe Vrouw van den Predikant.
JUHANI AHO-
Uit het Zweedsclie vertaald
DOOR
J. VISSCHER.
17)
„Gij zelf zijt niet zoo slecht als gij
meent," zeide zij teeder. „Gij moet
u dat niet zoo aantrekken 't is
immers voorbijer is niets meer
aan te doen."
Hij had eigenlijk in langen tijd
niet meer aan die zaak gedacht. Later
was er nog veel meer van dien aard
gebeurd, maar hij had zijn geweten
sinds lang daarover gerustgesteld. Nu
hij echter bemerkte met hoeveel be
langstelling Elli naar hem luisterde,
had hij lust gekregen er het een en
ander van te vertellen, en onder 't
vertellen was hij weer in eene bittere
stemming geraakt, zoodat hij zelf voor
een deel geloofde wat hij zeide.
Het was het oude liedje; op dezelf
de wijs had hij zijn verleden opge
biecht telkenkeer als hij nieuwe ban
den had aangeknoopt, en altijd had
het precies zoo gewerkt. Soms walgde
hjj er van, vooral 's morgens als hij
wakker werd en zich herinnerde, wat
er den vorigen avond gesproken was.
„Het is eeuwig hetzelfde."
Maar als het weer avond was en
zij met hen beiden op de veranda
zaten, vatten zij hetzelfde onderwerp
nogmaals op, bracht hij opnieuw aan
klachten tegen zichzelven in en liet
Elli zijne handelwijze verdedigen. Elli
verdedigde ze en deed haar best hem
te verzekeren, dat hij het te zwaar
opnam.
„Gij zijt, geloof ik, de eerste, die
mij niet veroordeelt en die mij goed
begrijpt," zeide Olof.
„Ik kan niet anders," zeide Elli
gelukkig, „maar ik geloof dat gij
met een goede bedoeling gehandeld
hebtgij zoudt immers beiden on
gelukkig zijn geworden, omdat gij
haar nu eenmaal niet liefhadt het
was dus niet slecht
„Dat is ook het eenige wat mij
troost."
Olof werd aangedaan, hij vergaf
zich zeiven nog eens en als hij aan
die tijden dacht, had hij misschien
wel evenveel geleden als die andere.
Hij vond dat Elli zich zoo bijzon
der goed op zijn standpunt wist te
plaatsen en dat deed haar in zijne
oogen rijzen. Wat moest zij niet ge
leden hebben onder die liefde voor
hem 1 En ik, die daar al die zes jaar
geen flauw vermoeden van gehad
heb 1 Maar misschien heb ik dat toch
wel. En hij vroeg zich af, of het hem
soms niet geweest was alsof eene
gestalte hem gevolgd had of zwij
gend voor hem uit was gegaan, en
of hij niet nu en dan weer voor zich
gezien had die treurige beschreide
oogen achter het venster. Dat was
volstrekt zoo onmogelijk niet er
waren wel menschen die beweerden,
dat zulke onbewuste indrukken be
stonden.
En op zachten, vertrouwelijken,
vleienden toon zeide hij tegen Elli:
„Maar ik spreek maar aldoor over
me zeiven wilt gij mij nu ook eens
iets van u vertellen P"
„Ikwat zou ik te vertellen
hebben
Toen het donkerder werd en Elli
haar naaiwerk moest laten liggen en
en zij elkanders gezicht niet duidelijk
meer konden zien, wist Olof haar toch
langzamerhand aan 't spreken te krij
gen. Hij bracht het gesprek op hunne
gezamenlijke herinneringen: zijn be
zoek in haar ouderlijk huis en zijn
vertrek daar vandaan. En 't werd
hem duidelijk, dat zij zich nog alles
herinnerde wat hij gezegd en gedaan
had, dat zij hem hem gemist had en
dat zij niet begreep, hoe zij daarna
getrouwd geraakt was. Daarna ver
telde zij, hoe zij haar bijna met ge
weld uit haar moeders omhelzing
hadden moeten losrukken, hoe zij uren
ver in de slede hadden moeten rijden
op een kouden, grauwen winterdag,
hoe zij haar gezicht had afgewend
naar de besneeuwde bosschen die zij
voorbij waren gegleden. Het word al
donkerder en donkerder, zij reden
door een somber bosch, de sneeuw
scheen zich steeds meer op te hoopen
en de takken bogen zich over den
weg, zwaar van sneeuw. Zij had toen
een gevoel gehad alsof zij levend
begraven was. Het had haar moeite
gekost daar te gewennen, maar lang
zamerhand was het toch gegaan.
Olof luisterde nieuwsgierig, vulde
aan wat zij scheen weg te laten en
meende den rechten grond te vin
den van al de stemmingen, die zij
schilderde.
Elli vertelde ook van haar winter
leven hier buiten, 's Morgens ging
het nog, als de zon er was en er nu
en dan nog eens iemand voorbijging.
Maar dan kwamen de lange avonden,
als men niets anders hoorde dan het
tikken van de klok aan den muur in
de eetzaal, en nu en dan het geknars
van den putzwengel. 't Beste is dan
maar, vroeg naar bed te gaan, maar
men kan niet altijd den slaap vatten,
vooral niet op die avonden als de
maan schijnt, het bleeke licht door
de kamer glijdt, van venster tot ven
ster, en er de ijsbloemen doet glin
steren. Dan sluipt zij vaak naar buiten,
als al de anderen slapen, neemt hare
sneeuwschoenen en glijdt daarop voort.
Een nachtlijk reiziger, in eene slede
toevallig daar langs komende, ont
waakt uit zijne dommeling, staart
met groote oogen naar die zonderlinge
gedaante en kan geen woord spreken
voordat hij er al lang voorbij is.
Maar zij glijdt en glijdt, de sneeuw
dwarrelt voor haar uit, zij zwaait
om 't uiterste eind van de landtong
heen, gaat opwaarts het bosch in,
glijdt langs de paden en keert niet
naar huis terug voordat zij dood
moede is
Zij is warm geworden van 't ver
tellen en bloost een beetje over haar
eigen ijver.
„Men moet toch iets doen in de
eenzaamheid. Gij vindt dit zeker heel
kinderachtig en dwaas."
„Waarom volstrekt niet
in tegendeelvertel nog wat."
„Neen, zeker nietik heb al te
lang over me zelve gesproken 't
is alles behalve zoo pleizierig het
moest u al lang verveeld hebben 1"
„Yerveel ik u dan, als ik van mij
zeiven vertel?"
„O, met u is dat een geheel an
der gevalmaar ik heb nog nooit
zoo openhartig met iemand kunnen
praten."
En Elli werd aangemoedigd nog
meer te vertellen. Hij moest niet
denken, dat het leven hier altijd zoo
treurig en hopeloos was ook niet
voor haar. 's Zomers was het veel
beter, dan kon zij in den tuin wer
ken, visschen en kijken naar den
arbeid op 't land. „En 's zomers,"
zeide zij, „krijgt men vaak zulke
heerlijke, vroolijke gedachten, dat men
zich zelf haast niet meer herkent."
Als zij in hare ledige uren daar aan
't einde van de landtong bij het
nettenhuisje zat, uit te kijken naar
de booten en te wachten op de aan
rollende golven, dan was het haar
dikwijls geweest alsof vandaar iets
bijzonders zou komen iets als
iemand, die een soort ridder
„Ik weet eigenlijk niet watdat
zijn van die dingen, die men wakende
droomt(zij wordt wat verlegen
maar herstelt zich en gaat voort) ik
bedoelwat zeg ik ik ver
beeld me dan, dat een vriendelijk
kapitein mij daar zal ontdekken met
zijn kijker, zijne boot naar land zal
sturen, mij voor een pleiziertochtje
zal meevragen en mij naar Helsing-
fors of ergens elders zal brengen
Zij lachte, legde Olofa sigaretten
koker, waarmee zij gespeeld had, weg
en pakte haar werk op.
„Mag ik de schaar? Dank?"
Daarop volgde een oogenblik van
stilte. Elli knipte en Olof slurpte zijn
glas thee uit, dat Elli na het avond
eten nog eens gevuld had.
„Maar de kapitein is nog niet ge
komen vroeg Olof veelbeteekenend.
Elli ontweek de bedoeling behen
dig met een lachje antwoordde
zij:
„O hé neen .'',ze komen nooit
buiten den aangeduiden vaarweg."
Ze waren heerlijk, die avonden en
nachten, als zij daar zoo samen zaten
te praten en voorzichtig de verbor
genheden huns levens aan elkander
openbaarden. Vooral voor Elli waren
ze heerlijk, zy was zoo gelukkig, dat
zij niets meer wenschte en er niet
eens meer aan dacht, dat het eens
een eind moest nemen. En Olof ook
bekommerde er zich niet om wat
hieruit moest volgen dan of het zoo
zou eindigen. Hij genoot slechts van
het heden, van de streelende gewaar
wording, dat iemand aandachtig naar
hem luisterde als hij sprak, en dat
ieder woord van Elli hem bevestigde
in zijn geloof, dat zij hem liefhad.
Dikwijls kleurde het morgenrood
reeds de lichte zomer wolkjes, voor
dat zij bemerkten dat het tijd werd
naar bed te gaan.
„Kijk nu eens naar dat wolkje
met dat rozige randje!"
„Ja, nog mooier dan gisteren."
„Ach als het leven ook zoo
iederen dag mooier kon zijn."
„Er zijn soms tijden dat het zoo
is."
„Vooral dan, als men niet denkt
aan wat later komt.
Ofschoon de bovenste rand van de
zonneschijf reeds glinsterde tusschen
de toppen der boomen, konden zij nog
niet scheiden. Zij gingen de veranda-
trap af, den tuin in en bleven bij de
heg staan om naar de baai te kijken.
De eilanden staken er phantastisch
nit en leken wel hooger te zijn dan
anders.
„Maar nu moeten we gaan," zeide
Elli. „Hoe laat is het al?"
„Bijna twee uur."
„Wat vliegt die tijd toch! Mor
gen moeten wij verstandiger zijn."
Maar den volgenden dag zaten zij
even lang op.
XIII.
Elli was vroolijk geworden en open
hartig. In de laatste dagen was zjj
als 't ware verjongd en ontwaakt
uit haar dommeling. Haar vroegere
stijfheid en gedwongenheid waren
verdwenen, hare stem klonk anders
dan gewoonlijk. Als het gekwinke
leer der vogels haar 's morgens wak
ker maakte, was het alsof zij juist
haar eene serenade brachten en kreeg
zij lust met hen te wedijveren in 't
zingen.
Zij kon zich niet recht te binnen
brengen, welke dag het was. Vrijdag
zeker: 's maandags waren zij op 't
hooiland geweest, dinsdag zaten zij
op de veranda, woensdag eveneens
en gisterenavond weer. De vorige
zondag leek al zoo ver weg die
hoorde geheel tot het verleden. Het
heden, het leven, was maandag be
gonnen 1
„Geluk en vreugde blijv' uw deel,
„Gij sehoone kinderen der natuur 1
„Geluk en vreugde blijv' uw deel,
„Gij scboone kinderen der natuur!'
zoo zong zij onder 't aankleeden.
Het was lang geleden, dat zij zoo
gezongen had.
„Wil mevrouw ook aardbeien koo-
pen?" vroeg het dienstmeisje in de
deur.
„Aardbeien ja zeker, zeker
Toen zij naar het strand ging om
een bad te nemen, was zij zoo op
gewekt, dat zij zelve opmerkte, hoeveel
vlugger en lichter haar gang was.
Zij danste haast, neuriede en wierp
het badlaken van den eenen schouder
op den anderen. En allerlei vroo
lijke, meisjesachtige gedachten kwa
men er in haar op
„Zou ik mooi zijn?" dacht zij,
terwijl zij in 't zwemhuisje hare klee-
ren losmaakte. „Ik zou wel eens
willen weten of deze japon mij goed
staat! Als ik eens een nieuwe japon
nam en mijnheer Kalm om zijn oor
deel vroegZij bekeek hare ar
men en dacht er over of ze mooi
genoeg waren om ze zoo bloot te
dragen ze waren ten minste rood
en blank. Wat is het hier frisch
en warm en wat ziet het water er
lekker uitl Wat is het leven toch
heerlijk en wat is de wereld soms
mooi!"
Zij maakte haar haar los en wierp
het naar voren, waar het zich over
den ontblooten boezem uitspreidde.
Eens had zij het willen afknippen,
maar dat zou dom geweest zijn. Olof
hield niet van vrouwen met kort haar.
En zij schudde het weer naar achte
ren, met een gracieuse beweging van
het hoofd, alsof iemand er naar keek,
bond er een band om en legde het
in een knoop boven op haar hoofd.
In een spiegeltje, dat aan den muur
hing, beschouwde zij toen haar oogen,
die een anderen glans hadden dan
gewoonlijkze waren grooter en
donkerder en hadden meer uitdruk
king.
Langzaam liet zij zich in 't water
glijden, terwijl de zon hare leden
koesterde. Fidel was haar nagespron
gen naar het strand, stiet de deur
van 't zwemhuisje open en bleef op
het trapje staan, blaffende en met den
staart kwispelende. Elli lokte hem
naar zich toe. De hond begreep het,
maakte zijne voorpooten nat, maar
kon niet recht besluiten in 't water
te springen. Elli zag een takje drijveD,
greep het, zwaaide het heen en weer
en slingerde het over haar schouder
in 't water. Toen nam Fidel een groo-
ten sprong, deed het water hoog op
spatten, zoodat het Elli in 't gezicht
sloeg en begon om haar heen te
zwemmen, zijn ruigen staart zwaaien
de. Elli schaterde, sprong het trapje
op naar 't zwemhuisje, sloeg de deur
achter zich dicht en lachte, door de
reten kijkende, om den hond, die ver-
geefsche pogingen deed, ook binnen
te komen. Fidel moest naar het strand
zwemmen, waar hij zich afschudde,
vooruit en achteruit kroop en eindelijk
aan 't eind van het zwembruggetje
op zijn meesteres ging zitten wachten.
Toen Elli naar huis terugkeerde,
kwam Olof haar halverwege te ge-
moet. Elli had haar haar los laten
hangen, alleen bijeengehouden door
een blauw lint. Zij gingen elkander
voorbij, en Elli moest zich geweld
aandoen, haar lachen in te houden.
Maar daar keerde Olof zich om en
vroeg
„Was het water koud, dat gij zoo
geroepen hebt?"
„O neen, in 't geheel niet."
(ffordl vervolgd.)
Gedrukt by DE ERVEN LOOSJES, te Haarlem.