De Vpöuw van den Predikant.
JUHANI AHO-
Uit het Zweedsche vertaald
DOOR
J. YISSCHER.
18)
Elli boog haar hoofd en liep vlug
door naar huia. Zij had een onweer-
staanbaren lachlust, ofschoon zij niet
wist waarom.
Olof was niet in een stemming om
te werken, toen hij van zijn bad te
rugkeerde. Het weer was zoo prach
tig, dat hij voor vandaag liefst eens
iets heel prettigs deed, een uitstapje
hier of daarheen bijvoorbeeld. Voor
lezen en schrijven was er nog tijd
genoeg als de regendagen kwamen.
En zij besloten kort en goed een
bezoek te brengen aan 't gezin van
den ouden dominee en daarheen te
voet te gaan.
„Maar is het u niet te verf"
Zij gebruikten in haast het ontbijt
en gingen toen ieder naar zijne kamer
om zich klaar te maken. Elli was het
eerst klaar en wachtte haar gast op
de veranda af. Zij had eene lichte
blouse aangetrokken met korte mou
wen en lagen hals, een klein hoedje
opgezet, een puukko') opzij en lage
schoentjes aan. Haar haar hing nog
los, ofschoon wat ordelijker bijeen
gebonden dan straks. Zij was eenigs-
zins ongerust over den indruk, die
zij op Olof zou maken, maar toen hij
beneden kwam, meende zij aan zijn
blik te bemerken, dat hare kleeding
in zijn smaak viel.
„Zullen wij nu gaan?"
„Ja!"
En Elli sprong vlug de trappen
af. Fidel lag op zijn gewone plekje
zich in de zon te koesteren.
„Fidel, Fidel, kom mee, Fidel!"
En in zijne blijdschap dat hij
mee mocht, vloog de hond op en
stoof luid blaffende vooruit.
„Maar we hebben geen stokken
riep Elli uit.
„Dan zullen wij ons een paar snjj
den aan den kant van dèn weg."
De lucht was warm en zuiver, de
berken wasemden een heerlijken geur
uit en op de beschaduwde plekjes was
de grond nog min of meer vochtig
van den zachten regen die 's nachts
gevallen was.
Bij de heg om de paardenweiden
stonden Tyynela's paarden uit te
rusten van den maaltijd, met de
staarten de vliegen verjagende. Toen
ze bekenden boorden naderen, sta
ken ze de koppen over de heg en
openden de oogen, als om hen tot
zich te roepen.
„Laten wij eens even bij kleintje
kijkenzeide Elli.
Daar stond het tuschen zijn moe
der en een ouden ruin, stak zijn
snuit door eene opening in den heg
en hapte met de lippen naar de hand
die hem wilde streelen
„Voel eens, hoe zachtprecies
fluweel!"
Elli gaf het dier een stukje suiker,
dat zij opzettelijk had meegenomen.
Hij pakte het tusschen zijn lippen,
at het op, schudde den kop en wilde
meer hebben. Elli voerde hem, de
oude paarden keken er naar met be
schermende blikken, zonder pogingen
te doen, ook een deel te krijgen.
„Neen, nu niet meer zoo is 't
genoeg... goeden dag, Kleintje!"
Zij had voortdurend lust het een
of ander te doen en plannen te ma
ken.
„Maar onze stokken! Wij moeten
ons toch stokken zien te verschaffen."
„Geef mij uw puukko maar, dan
zal ik dezen tak afsnijden.
Elli wilde het mes uit het foudraal
halen, maar kon het niet loskrijgen.
Olof kwam haar te hulp en zij trok
ken samen.
„Hebt gij u bezeerd?"
„Neen gij zijt altijd zoo voor
zichtig."
„Ik voorzichtig?" zeide Olof, ter
wijl hij een tak afsneed van een lijs
terbessenboom aan den kant van den
weg „Ik die zooveel dwaasheden
begaan heb in mijn leven?"
„Wonden toegebracht?"
„Ja, mij zeiven en anderen. Maar
gij zijt voorzichtig gij hebt nooit
dwaasheden begaan."
„Met andere woorden geene won
den geslagen?"
„Dat zoudt ge immers niet willen?"
„Neen zeker niet."
„Daar is een stok en daar hebt gij
uw mes terug waar hebt gij dat
mooie mes vandaan?"
„Wilt gij het hebben? Neem het
gerust."
„Neen, zeker niet."
„Toe neem het maar doe
hetals een aandenken aan mij."
Elli maakte het fondraal los van
hare centuur en bond het vast aan
een knoop van Olofs jas.
„Dank u zeer maar nu zijt gij
weerloos."
„Des te meer reden heb ik om te
hopen, dat gij mij verdedigen zult."
„Tegen wien?"
„Ja, tegen wie zoudt gij mij hier
al kunnen verdedigennu, er zijn
toch altijd koeien, varkens, dieven
en... booze tongen."
„Booze tongen?"
„Die misschien al heel wat te doen
gehad hebben met de omstandigheid,
dat ik gedurende mijn mans afwe
zigheid onder één dak woon met een
jongen mijnheer."
„Wie van ons beiden behoorde dan
weg te gaan? Wat zijn de menschen
toch dwaas
En zoo wandelden zij vlug voort
onder vroolijk babbelen, ieder aan
een kant van den weg, terwijl Fidel
voor hen uitsprong en van tijd tot
tjjd in 't bosch verdween en weer
voor den dag kwam.
Toen zij bij den heuvel gekomen
waren, waar zij gezeten hadden, toen
zij den eersten keer hier langs kwa
men, bleven ze staan om even uit
te rusten en 't uitzicht te bewon
deren.
„Zijt gij op den Puijoberg ge
weest?" vroeg Elli.
„Ja, dikwijls. Hoe zoo?"
„Och, niets dan dat ik, als ik daar
kom, altijd moet denken aan wat
mij overkwam, toen ik hem het eerst
puukko een mes in een fo raai.
En zij vertelde hoe de aanblik van
dat ruime vergezicht haar zóó ge
troffen had, dat zij plotseling was
beginnen te dansen, te roepen en in
de handen te klappen Ze hadden
gedacht, dat zij gek geworden was,
hare onderwijzeressen en schoolmak
kertjes beide, de eene had haar be
knord en de andere haar uitgelachen.
Sigrid was de eenige, die niet ge
lachen had en die naar haar toege
komen was om haar te troosten, toen
zij in schreien was uitgebarsten.
„Maar 't is waar ook, ik heb ge
heel vergeten u dezen te laten zien
kijken zij haalde een brief
uit haar zak en hield Olof het adres
voor.
„Mevrouw Sigrid Hamraar! Wat
is dat! Schrijft gij aan haar?"
„Waarom zou ik niet aan haar
schrijven
„Maar waarover schrijft gij aan
haar?"
„Ik schrijf over onze gezamenlijke
herinneringen en ik vertel haar
ook van u
„Wat vertelt gij van mij mag
ik het lezen?"
.Neen..."
„Maar wanneer is toch uwe opinie
over haar zoo veranderd Gij veroor-
deeldet haar zoo streng."
„Deed ik dat? Dat weet ik niet.
Maar ik had lust iemand eens over
mezelve te schrijven, en wilde ook
graag eens weten, hoe zij het maakt
of zij al of niet gelukkig is."
„Ik ben er erg blij om, dat gij
het gedaan hebt."
„Zijt gij daar blij om?"
„Ja, omdat ik er uit zie, hoe on
bevooroordeeld en ontwikkeld gij in
derdaad zijt. Gij zijt al eene bijzon
dere domineesvrouw."
„Kent gij haar broeder?"
„Heel goed."
„Wat is er van hem geworden?"
„Hij is tegenwoordig een van Hel-
singfors's eerste dandysmen kan
hem alle dagen op het parade-uur
zien wandelen van Edlunds hoek
naar 't nieuwe theater, altijd naar
den laatsten smaak gekleed hij
heeft een postje bij de regeering."
Hij was Elli's eerste liefde geweest
en hare eerste groote teleurstelling,
vertelde zij, want Sigrids broeder gaf
niets om haar. Dat had zij gemerkt
op een kinderbal. En dat had haar
zoo ongelukkig gemaakt zoo on
gelukkig, dat zij verlangd had, maar
dood te zijn zij had zoo geschreid,
dat zij gedacht had, blind te zullen
worden en zij was zoo jaloersch
geweest, vreeselijk jaloersch en
hare mededingster zat nog wel vlak
naast haar op schoolowat haatte
zij haar en wat haatte zij de geheele
wereld
Olof liep naast Elli en zag haar
aan, nieuwsgierig, verwonderd, maar
tevens verheugd. Hij had nog nooit
hare wangen zoo zien gloeien, haar
nooit met zóóveel vuur hoorenspreken.
Hij zou plotseling die hand willen
grijpen, die zulk eene heftige, bijna
hartstochtelijke beweging maakte,
haar tot zich trekken, en een kus
drukken op' die geopende lippen.
Hoe zou zij dat opnemen Zou zij
boos worden en wegloopen? In de
laatste dagen was Elli hem veel beter
beginnen te bevallen en was zij als
het ware, zonder dat hij het gemerkt
had, in zijn wezen gedrongeniedere
beweging, iedere trek, ieder woord
zelfs haar dialect beviel hem.
Langs een steenachtigen heuvel
liep de weg af naar een klein dal,
waarin een riviertje stroomde, over
hetwelk eene brug lag. Reeds van
verre zagen zij daar jongens, die,
voorover op den grond liggende, aan
't hengelen waren en nu en dan
een blinkend vischje ophaalden. Toen
Elli en Olof de brug bereikt had
den, bleven zij staan, om, over de
leuning hangende, naar de kleine
visschers te kijken.
Tusschen de oude, kromme pijlers
der brug door kringelcïb het troebele,
van de moerassen komende water,
en om die trage kringen heen zwom
men dicht aan de oppervlakte heele
scholen blei. Telkens als er weer een
hengel werd uitgeworpen krioelde het
in den omtrek van de plek, waar
hij neerkwam, van vischjes, die el
kander verdrongen.
„Waar komt gij vandaan,jongens?"
„Van de hoeve daarginds."
Er waren drie jongens met hen
gels zoo verdiept in hun werk,
dat ze zich den tijd niet gunden,
even op te zien. Een klein, vlasharig
kereltje, met enkel een hemd aan,
hielp hen door de visch van den hoek
te nemen en in eene groote, teenen
mand te bergen, telkens als een der
anderen den hengel ophaalde en met
een zwaai op den brug deed neer
komen.
„Van wie ben jij een jongen?"
vroeg Olof.
„Van Jutti Hytit en Heta Lita
Kiitkinent.
„Zoo zeg eens, is je vader
thuis?"
„Hij is aan t hooien."
„Maar waarom hengel jij niet?"
„Ik heb geen hengel.
„En zou je 't graag doen, als je
er een hadt?"
De jongen ging net eene nieuwe
vangst in zijne ben bergen die in
een wijden boog door de lucht ge
slingerd en op de brug neergevallen
was.
„Ik heb wel eens gehengeld met
Willes hengel."
„Daar heb je een slant*), nu kun
je zelf een snoer koopen."
De jongen wist niet, waar hij het
geldstukje stoppen zou, hij keerde het
om en om en keek er naar, maar
toen er weer een vischje op de brug
spartelde, stak hij het haastig in zijn
mond en sprong er heen.
Olof liep hem na en Elli hoorde
hem aan 't eind van de brug praten.
„Nu moest je dadelijk een hengel
halen zouden de andere jongens
niet een snoer voor je hebben?"
„Jawel, maar ze zullen 't mij niet
geven."
„Ze zullen 't wel doen, als je 't
maar vriendelijk vraagt."
Hij kreeg een snoer en een hoek
en toen gingen zij samen een tak
afsnijden van een wilgeboom aan den
oever, die voor stok moest dienen.
„Toen alles klaar was, daalde Olof
af naar den rand van 't water, ge
volgd door Heikki. Olof stak een
worm aan den haak en toonde hem
hoe hij het snoer moest uitslaan, en
de jongen gloeide van ijver en stond
daar wijdbeens, met de handen zoo
ver mogelijk vooruitgestrekt.
„Beet, beet," zei Olof, achter hem,
„haal op, haal open op 't zelfde
oogenblik haalde de jongen een baars
op.
„Kijk eens aanl Heikki en ik zijn
eerst visscherB wij vangen wat
beters dan de anderen."
„Pft!" Heikki spuwde ferm op den
worm en wierp het snoer met kracht
in 't water. Terstond dreef de kurk af.
„Haal op, haal op!"
Heikki trok, de hengel boog, de
visch spartelde tegen, maar kwam
toch boven water.
„Neen maar, kijk eens, wat eeu
grooteI"
De andere jongens kwamen nu ook
aanloopeu. Elli stond over de leuning
der brug gebogen en keek lachende
toe. Olof leek wel evenzoo in vuur
te zijn als de jongens. Hij raapte hun
visschen op, die soms een heel eind
ver in 't gras neervielen, volgde de
bewegingen van hunne hengels, riep
hen toe, moedigde hen aan, en ver
heugde zich niet minder dan zij, tel
kens als een grootere baars aan 't
eind van 't snoer spartelde. De jon
gens lachten om zijn grappen, zij
waren weldra met hem op streek en
antwoordden hem zonder verlegen
heid. Zich op deze manier met dorps
kinderen te vermaken, was altijd een
van Elli's grootste genoegens ge
weest. 's Zomers kon zij een heelen
troep om zich heen verzamelen en
ging dan met hen visschen of bessen
plukken. Zij had niet gedacht, dat
Olof zooveel van kinderen hield, en
zij had moeite, niet aangedaan te
worden, toen zij naar 't groepje aan
den oever zag.
„Hebt gij haast," vroeg Olof.
„In 't geheel niethengel gij
maar, zoolang gij wilt!"
„Kom ook hier bij ons 1"
slant: eeu Zweedich koperstukje.
Wordt vervolgd.)
Gedrukt bjj DE ERVEN LOOSJES, te Haarlem,