Be Vrouw van den Predikant. JUHANI AHO- Vit het Ztceedsche vertaald DOOR J. VISSCHER. 20) En hoe meer hij over zijne positie nadacht, des te dwazer leek ze hem. Waar hadden zij niet al over gespro ken, deze laatste dagenToegegeven aan aandoenlijke stemmingen, halve nachten samen opgezeten, het land schap beschouwd, zonsopgang en zons ondergang alles terwijl haar man afwezig was. En die man komt terug, de oorzaak van al die kwellingen, de grond van al dat ongeluk, en hij roept haar en krijgt natuurlijk een kus tot schadeloosstelling. „Ik ben een gekDe grootste gek in de geheele wereld!" en hij wierp zich op zijn bed. Maar ofschoon hij het al probeerde, kon hij het toch niet laten, te luis teren naar het minste geluid van beneden. Hij zag haar in de kleeding van dien dag en hij kreeg eene wilde begeerte, haar tot zich te trekken en te omhelzen, haar, die immers wer kelijk zijn eigendom was. Nu en dan meende hij stemmen te hooren, die van den dominee en van Elli. Hij ging opstaan, sloop zachtjes naar de deur en trachtte beter te hooren. Maar toen werd hij boos op zich zelf. „Ben ik nu heelemaal gek? Waar denk ik toch aan? Heb ik mijn ver stand verloren? Of ben ik jaloersch;? van wien? Van den dominee? Dat was toch al te belachelijk Hij, diehij jaloersch van zoo iemand Hij lachte verachtelijk, vloekte bin nensmonds en ging weer liggen. De slaap wilde echter niet komen en 't gelukte hem niet Elli uit zijne gedachten te verdrijven. De beelden, die zich zonder ophouden in zijn geest vormden en elkander verdrongen, wa ren als nachtelijke vliegen, die men nooit kan vangen of verjagen. Als de een zich verwijdert, hoort men dichterbij weer een andere. De helft van den nacht was reeds voorbij, het werd langzamerhand lichter in de kamer en hij lag daar nog steeds met de armen onder 't hoofd, staren de naar de zoldering. Van lieverlede begon het hem nu toch voor te komen, dat de gevolg trekkingen, die hij straks gemaakt had ten opzichte van Elli's gevoèlens, valsch waren. Het was misschien tooh geene gewone vrouwelijke ijdelheid. wie weet hoe lang hare liefde niet tijd heeft gehad, zich te ontwikkelen, 't kon immers zijn, dat zij reeds lang gescheiden van haar man geleefd had Zij heeft mij lief en zij kan mjj on mogelijk bedriegen. En hij stelde zich voor, hoe Elli uit de slaapkamer ge slopen, en naar buiten gegaan was, waar zij tegen het tuinhek geleund, naar de baai keek, hopende, dat hij haar daar zou zien. Haar vrouwelijk instinct zou haar zeggen hij meen de buiten reeds iemand te hooren, maar weerstond nog een poos zijn verlangen om op te staan om te gaan kijken. Eindelyk echter deed hij het toch, zich wijsmakende, dat hij het venster moest sluiten voor de koele, morgenlucht. De dag grauwde reeds de nevel, die van het water opsteeg, had zich als een lange staart over weide en akker gelegd en sloeg zich om de boomen aan den zoom van 't bosch. Maar in den tuin was niemand. Laat in den ochtend werd hij wak ker door een gestommel op de trap dominee Aarnio trad zijn kamer bin nen. „Hola!" riep hij vroolijk, met de handen in de zij midden in de kamer blijvende staan. „Daar ligt hij waar lijk nog in zijn bed, terwijl de zon al zoo lustig door de toppen der boomen schijnt." „Goeden morgen, goeden morgen I" zeide Olof, zich den slaap uit den oogen wrijvende. „Wat nieuws in de gemeente „Neen, niets bijzonders. Ben je wel eens een enkele maal uit zwemmen gegaan in al dien tijd, dat ik weg was en je niet opporren kon?" „Ja zeker, nu en dan." „Nu en dan? Zoek je je kousen? Daar zijn ze!" Olof was rechtop gaan zitten in zijn bed en stak de beenen er uit. Hij geeuwde, rekte zich uit en schudde toen de loomheid van zich af. „Zijn de catechisaties al afgeloo- pen?" vroeg hij. „Neen ik heb nog eene geheele week voor mijn rekening." Dominee Aarnio ging in Olofs schommelstoel zitten, nam eeDe siga ret van de tafel, stak haar aan en begon te vertellen van zijn eigen zaken. Olof wiesch en kleedde zich en keek ondertusschen eens naar zijn vriend. Deze zag er zoo volmaakt tevreden en kalm uit als vond Olof slechts een gelukkig echt genoot er uit zien kan, die, terug gekeerd van eene reis, zijn huis in de beste orde weergevonden heeft en bij het hek ontvangen is door eene liefhebbende gade. Zij gingen samen naar beneden en vonden Elli aan de ontbijttafel op hen wachtende. Mevrouw leek Olof al even tevreden als mijnheer. Hij trachtte in haar gezicht iets onrus tigs te ontdekken, eenig teeken van een verdrietig humeur over de terug komst van haar man, maar zij zag er uit alsof er niets veranderd was. Zij leek integendeel vroolijker, vrijer en in zekeren zin rustiger. Gewoon lijk sprak zij haar man niet uit zich zelve aan, en als zij iets zeide, zag zij hem niet aan. Maar nu vertelde zij hem van hun hooidag, van 't be zoek der jongelui van de pastorie en van hun tegenbezoek, dat hem opnieuw aanleiding gaf om van Lina te spreken en Olof met haar te plagen. Zelfs Elli nam deel aan de scherts. Dat was naar Olofs meening het beste bewijs, dat zijne redeneering van gisteren juist was, en zijne nach telijke stemming kwam terug. Hij werd stijf en deftig en peinsde over 't een of ander stekelig en ironisch gezegde. Hij had lust iets ruws te zeggen, dat kwetsen zou. Maar toen er zich geene gelegenheid daartoe voordeed, zweeg hij, verontschuldigde zich en ging vóór de anderen opstaan van tafel. Hij was niet jaloersch, want hij gaf niets om haar, zoo verbeeldde hij zich. Hij was alleen maar boos, dat hij eene geheele week met die dwaas heid verspild had, en er zijn half- voltooid werk om had laten liggen. En hij maakte zich zelf wijs, dat hij eigenlijk maar blij was, zoo spoedig die genegenheid van zich te hebben geschud, die 't hem lastig genoeg had kunnen maken. Hjj hoorde, dat de dominee bene den zich klaar maakte om naar 't hooiland te gaan, en dat hij Elli ver zocht, mee te gaan en voor de koffie te zorgen. „Mijnheer Kalm," klonk het plot seling onder zijn venster, „gaat gy mee naar 't hooiland?" „Dank u ik heb er nu geen tijd voor." „Kom dan wat later, maar drink ten minste koffie met ons mee bui ten." „Ik weet het nog nietmaar ik vrees, dat ik niet klaar zal komen." „Kom toch maar!" Maar hij had besloten, niet te gaan. Koppig bleef hij zitten, las, schreef, en rookte de eene sigaret na de an dere. De ijskorst om zijn hart wilde echter niet smelten. Na verloop van een paar uur zag hij Elli terugkomen langs den akker en achter den stal verdwijnenhij hoorde haar zingen voor het huis en op de veranda, blijkbaar om de op merkzaamheid te trekken. Nog wat later hoorde hij haar de trap opko men naar den zolder, en daar wat rondscharrelen. Olof verroerde zich niet en deed alsof hij niets van hare nabijheid bemerkte, ofschoon de deur open stond en Elli blijkbaar op hem wachtte. Ook aan 't middagmaal gelukte het hem zijne stijfheid en koele hoffelijk heid te behouden. Hij had er pleizier in, Elli met opzet niet aan te spreken, noch haar aan te zien. En toen hij terstond na tafel opstond en naar boven ging, voelde hij, dat Elli hem met een langen, vragenden blik aan keek. Elli zat op de veranda te naaien, toen Olof tegen zonsondergang naar beneden kwam en naar de kamer van haar man ging. Daar hoorde zij hem eene buks te leen vragen en zeggen, dat hij den nacht op 't water dacht te blijven om eenden te schie ten. „Wel, mijn goede vriend, zeker zul je er een hebben 1" Na een poosje kwam hij te voor schijn in volledig jachttenue. „Gaat gij jagen?" vroeg Elli. „Ja." „Ik wist niet, dat gij daar ook aan deed." „Ik doe zoo wat aan alles." „Maar zult gij niet eerst wat eten voordat gij weggaat?" „Dank u, dat behoeft niet." „Maar laat ik u dan toch wat meegeven!" „Doe geene moeite ik kan in eene hoeve aan 't strand wel krijgen wat ik noodig heb." En hij ging heen, den hoed voor haar afnemende alsof zij eene vreem de voor hem was. Elli keek hem na. Wat scheelde hem Hij was den geheelen dag zoo zonderling stijf. Precies alsof hij be- leedigd was. Hij wilde niet op 't hooiland komen, toen ik er hem om vroeg, hij geeft bijna geen antwoord, als ik tot hem spreek, hij houdt zich alsof hij mij nauwelijks ziet. Maar ik begrijp niet, wat ik hem misdaan heb! Zy dacht na, veronderstelde dan dit, dan dat en meende 't eindelijk plotseling te begrypen. Maar dat moest hij mij toch niet kwalijk nemen. Hij moest toch begrypen, dat het mijne schuld niet is. Maar misschien was het niets, misschien verbeelde zy het zich slechts. Zy had lust, Olof te volgen naar 't strand, maar zy durfde niet, in plaats daarvan nam zy haar naai werk op en ging er mee zitten op den schommel in den tuin. Vandaar kon zy Olof zien roeien over het kalme water, totdat hy achter de eilandjes verdween. XV. 's Zondagsmorgens vroeg dominee Aarnio zijne vrouw of zy meeging naar de kerk. Elli antwoordde, dat zy geen lust had. «Waarom niet, ik dacht, dat wij samen naar het avondmaal gingen." „Naar 't Avondmaal?" vroeg Elli met iets spotachtigs in haar toon. De voorslag leek haar zoo onpas te ko men en de dag zoo slecht gekozen, als 't maar mogelijk was. Raadde haar man iets van wat er in haar omgang, toen hy eenigszins onthutst en beschroomd vroeg: „Ja, waarom zouden wy niet samen naar 't Avondmaal gaan?" „Waarom zouden wy niet gaan zeide Elli ontwijkend en hem eenigs zins nabauwend. En opstaande van de ontbijttafel om het servies weg te bergen, voegde zy er aan toe: „ga jij maar als je wiltik voel er my vandaag niet toe gestemd." „Hoe kan ik nu alleen gaan?" „Waarom zou je niet net zoo goed alleen kunnen gaan?" „Dat geeft geen pas de men- schen zouden er over praten." „Zooals ik het begrijp is het al of niet gaan naar het Avondmaal ieders persoonlijke aangelegenheid, waarmee niemand het recht heeft zich te be moeien," zeide Elli en ging naar de keuken. Haar man, die deze buien van slecht humeur kende en ze altijd wilde ontwijken, liet haar begaan. Het kerkvolk van den overkant was in hun bootjes aangekomen by 't strand der pastorie, en volgens gewoonte kwamen de voornaamste boerinnen even in de keuken om wat met mevrouw te praten en wat uit te rusten voor den gang naar de kerk. Elli vernam van haar, dat Olof dien nacht aan de overzij geweest was en met het jonge volk gedanst had op de dansweide van het dorp. By 't aanbreken van deD dag was hy daar op het veld ingegaan, met de buks op den schouder. Toen de dominee klaar was, vroeg hy nog eens door de deur: «Je gaat dus niet mee?" Waarom zou zy eigenlijk niet mee gaan? Wat zou zy dien geheelen lan gen dag hier alleen uitvoeren Maar naar 't Avondmaal? Die half gedwon gen Avondmaalsgang had haar altijd tegengestaan. Zy dacht nu bovendien, dat Olof het zou afkeuren en met een ironisch lachje zeggen zouis u naar 't Avondmaal geweest? Maar als zy niet ging, welke verklaring zou zij er dan van kunnen geven In de andere pastorie is men altijd dadelijk klaar met eene uitlegging. „Ja, ik ga mee," zeide zij. Nooit had het leven haar zoo akelig toegeschenen als vandaag, nu zij in het tweepersoonsrijtuigje samen weg reden. Er was niet veel ruimte op het smalle bankje naast haar dikken man, die de gelegenheid waarnam om zijn linkerarm om haar heen te slaan, terwijl hij met de rechterhand de teu gels hield. Als zij zich van die lief- koozingen, van die lichamelijke aan raking ten minste maar bevrijden kon I Menigmaal had zy bij zich zelve ge zworen, dat zij er oen eind aan zou maken, menigen nacht had zij, zich tegen den rand van haar bed aan drukkende, bitter geschreid, dat zy geen wilskracht genoeg had om haar besluit ten uitvoer te brengen. Het is je plicht, had haar moeder gezegd, toen zij zich schreiende beklaagd had, je hebt er je toe verbonden, je woord gegeven en kunt nu niet meer terug. Wordt vervolgd.) Gedrukt bjj DE ERVEN LOOSJ ES, te Haarlem.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlemsch Advertentieblad | 1902 | | pagina 6