De Vrouw van den Predikant. JUHANI AHO. Uit het Zweedsche vertaald DOOR J. VISSCHER. 21) Id den laatsten tijd was het haar niet meer zoo zwaar gevallen als in het begin. Olof was hier, zij kon aan hem denken en zag zijn beeld voor zich, s'nachts zoowel als 's daags, en met de zekerheid, dat zij hem weer zou zien, kon zij gemakkelijker ver geten wat haar anders zoo kwelde. Maar nu was het haar, alsof hij weer ver weg was, alsof hij boos op haar was en zich nooit meer iets aan haar gelegen zou laten liggen, liet leven leek haar daardoor nog Bomberder en eenzamer dan te voren. Zij kwamen dezelfde plekjes voor bij, waar zij met Olof had gewandeld en geredeD, dat langzamerhand her inneringsplekjes voor haar geworden waren: de heuvel, waarop zij zoo vaak gezeten hadden bij den mijlpaal, de brug, waar hij met de jongens gehengeld had, dezelfden, die daar nu weer hengelden. Dat was nog maar een dag geleden en toch kwam het haar voor, alsof het al veel langer was. En toen zij bij de pastorie aankwa men, lag daar over alles hetzelfde oude, grauwe waas van zooveel jaren lang. Het was niet dezelfde pastorie, waar zij den eersten Zondag na Olofs bezoek geweest was. Zij was du in 't zwart gekleed, terwijl de jongelui en de andere bezoekers lichte zomer- kleeden droegen. Zij zat in het salon met de oude, deftige, getrouwde da mes, die geen woord zeiden, en met dezen moest zij naar de vroeg be ginnende Avondmaalpreek, terwijl de jongelui haar op de veranda nakckon. Zij had bijna gewenscht, dat iemand haar gevraagd had, waar Olof ge bleven was, en dat Lina weer zoo dubbelzinnig gesproken zou hebben. Het zou voor haar een teeken ge weest zijn, dat zij dachten, dat zij Olof niet onverschillig was- Maar niemand sprak ook maar met een woord over hem. Dien geheelen langen kerktijd moest zij daar zitten in die benauwde stamp volle kerk. De Avondmaalpreek was lang en vermoeiend, de catechismus- dienst, die haar man verrichtte, wilde maar geen eind nemen, en onder de middagpreek was zij op 't punt flauw te vallen. Zij trachtte den tijd te verdrijven met te denken aan het samenzijn met Olof, en aan de gesprekken, die zij gehouden hadden. Zij boog zich voorover in haar bank, sloot de oogen en stelde zich hem voor, zijn uiterlijk, zijne bewegingen, de buigin gen van zijne stem en zijne blikken. Waarom was toch hunne verhouding gisteren zoo in eens veranderd Zij zag dat nu duidelijker in dan toen en kon zich zelve niet meer wijs maken, dat het niets beteekende en dat het niet opzettelijk was. Hoe zou hij wat om mij geven Het was onzinnig dat ook maar te hopen. En toch kon zij 't zich niet meer ontveinzen, dat zij het werkelijk gehoopt had niet alleen, maar ook soms geloofd: bij voorbeeld toen hij over zich zelf sprak, toen hij haar kwam zoeken op 't hooiland, toen hij zoo dikwijls, als zij op de veranda zaten, naar haar keek en als hy haar hand drukte bij 't goedennacht zeggen. Nu leken al die bewijzen ineens zonder zin. Zij zat hier nu weer mid den in haar vorig leven, in hare vorige omgeving, verder dan ooit verwijderd van dat zoo vurig ver langde geluk. Haar man kwam al tijd uit de sacristie bij haar zitten, zoodra zijn werk was afgeloopen, en reikte haar dan het psalmboek over, waaruit zij zingen moest. Zou er op de wereld één zoo on gelukkig mensch zijn als ik? vroeg zij zich zelve telkens af. En waarom Wat heb ik toch gedaan om dit lot te verdienen? Daar zij nergens an ders het antwoord vond, zocht zij het bij zich zelve Misschien had zij in 't een of ander misdaan en daardoor dit alles verdiend, want onschuldigen worden immers niet gestraft en ge kweld? Als zij maar wist wat het was en 't kon boeten. Zij herinnerde zich haar moeders woorden. Moeder had altijd wel gedacht dat Elli niet gelukkig zou worden. „In onze fa milie is altijd een zoeken geweest naar iets anders dan wat ons gegeven is," had zij gezegd. Zelve leek zij ook niet voldaan over haar leven. Zij had haar man niet zoo lief als zij gewild had. Maar waarom wilde zij mij dan toch volstrekt getrouwd hebben Dat had immers geen haast. Ik zou mij wel op de eene of andere manier hebben kunnen redden. En wie weet, misschien had ik op mijn weg door 't leven te eeniger tijd het geluk gevonden Waarom kwam ik er niot tegen in opstand? Waarom deed ik niet, wat ik voelde, dat recht was, waar om gaf ik toe? Och, ik ben altijd zoo'n stumper geweest, besluiteloos, willoos, een speelbal voor anderen. En daar vandaan komt al deze bit tere ellende. I at was het, wat zich nu wreekte. Dit was „de zonde tegen den heiligen geest", waarover juist gepreekt werd. En die kon niet ge boet worden, want wat gebeurd is, kan niet weer ongedaan gemaakt worden. Maar waarom niet? Waarom zit ik hier, enkel ter wille van de men- schen? Waarom ruk ik my niet los en loop weg? Terwijl deze gedachten haar hoofd martelen, treden de bedienaars van het Avondmaal voor het altaar, en de voorzanger zet den psalm in „O Lam van God"; haar man biedt haar den arm en voert haar door de menigte, die op zij gaat, heen naar het altaar. Zij knielt neer naast haar man, een ouwel wordt haar in den mond gestoken en eene stem zegt: „het lichaam onzes Heeren Jesu Christi behoude uw lichaam en uwe ziel voor het eeuwige leven, amen"er drop pelt wijn op hare lippen en eene andere stem zegt: „het bloed onzes Heeren Jesu Christi behoude uw li chaam en uwe ziel voor het eeuwige leven, amen". Zij kan zich niet lan ger beheerschen, 't is alles zoo ho peloos, zoo droevig, zij breekt in tra nen uit, schreit tegen het altaar, en schreit nog in de bank, waarheen haar man, ook aangedaan, haar te rugvoert. Het is Elli alsof zij voor de tweede maal voor het huwelijks altaar getreden is, alsof zij nogmaals ontrouw geworden is aan haar geloof en zich zelve verkocht heeft. Eindelijk is de godsdienstoefening afgeloopen. Als zij nu maar dadelijk naar huis kon gaan. Maar zij moest blijven eten in de pastorie. Zij meent te bemerken, dat men nieuwsgierig naar haar beschreid gezicht ziet en tracht te raden waarom zij zoo ont roerd is vooral Lina en 't is alsof zij het werkelijk geraden en er onder elkander over gesproken heb ben, want er ontstaat plotseling stilte, als zij zich bij de anderen voegt en blijkbaar begint men daarna over iets heel anders te praten. Maar eindelijk kan zij toch heen gaan en hoort tot hare blijdschap, dat haar man nog uit moet in de gemeente en dat zij dus alleen naar huis kan rijden. Hoe dichter zij bij huis komt, hoe lichter het haar wordt om 't hart. Was er wel zooveel reden tot klagen Misschien was Olof reeds thuis ge komen, misschien wacht hij haar op, misschien komt hij haar straks een eindje te gemoet en gaat bij haar in 't rijtuigje zitten. Doch bij den mijl paal op den heuvel, dat toch zoo ver niet was, was hij niet. Misschien bij die kromming van den weg Ook niet. En verder ook niet. Hij zal uitrusten, hij is zeker pas thuis ge komen, erg vermoeid. Maar zij durfde het den knecht, die kwam uitspannen, niet vragen. Zij ging naar binnen, maar zag zijn hoed niet en ook de buks niet. Hij kon ze echter meegenomen hebben naar zijn kamer, waarvan de deur dicht was. Als zij eens naar 't strand ging daar zou zij het 't best te weten komen. Zij ging er langs een om weg heen, want zij had het in haar hoofd gebaald, dat zelfs de dienstbo den alles wisten en haar bespion- neeren zouden. Eerst daar kreeg zij zekerheid. De boot waarmee Olof weggeroeid was, lag niet aan 't strand. Hij was dus nog niet teruggeko menWaar kon hij toch zoo lang blijven? als hem maar niets over komen wasEen ongeluk Dat ge beurt zoo vaak maar goede God, dat zal toch niet zoo zijn Zonderling plotseling hoopte zij het bijna. Als hy een weinig letsel had bekomen en ziek werd en ik mocht hem oppassen. Zij liet op de veranda de tafel dekken voor 't avondeten, gaf het dienstmeisje verlof, naar 't dorp te gaan en ging zitten wachten bij het venster in hare kamer. Zij wachtte even onrustig als den eersten avond, en diezelfde vage, ongegronde vrees dat hij niet zou komen, overviel haar weer. Zij werd moe van het uitkij ken, er was geen meusch te zieD en toen nu de avondnevel het uitzicht benam, ging zij naar het salon en wierp zich zich op de sofa neer. Mis schien was deze geheele tijd, dien zij zich werkelijk gedacht had, niets dan inbeelding geweest. Was hij hier wel geweest? Waren al deze weken iets anders dan een lange droom? Zij was zoo vermoeid, dat zij hare gedachten niet verzamelen kon. Zij kon niet meer wachten, maar ver zonk in eene onrustige sluimering. Zij had daar zeker reeds heel lang gelegen, toen zij in de verte gelui den hoordezij vloog naar het ven ster en zag na een poosje Olof aan komen met de buks op den schouder. XVI. Olof was niet gelukkig geweest op de jacht. Maar ze interresseerde hem ook niet genoeg, om er zich bijzon der voor in te spannen. Nadat hij cenige eenden vervolgd had, die weg gevlogen waren en zich daarna ver spreid hadden, gaf hij de geheele jacht op. Hoe was hij ook op dat idee gekomen? Hij stapte aan land, waar hij een viool hoorde achter een der boerenhoeven. Daar was de dorpsjeugd bijeenge komen om te schommelen en te dan sen. Hij wilde zich er in mengen en een praatje beginnen met de meisjes, maar zij waren verlegen en schuil den achter elkander weg. Hij ver zocht den vioolspeler voort te gaan met zijn spel, dat opgehouden was, toen hy verscheen, maar toen hij be gon te dansen, hielden al de ande ren op om te gaan kijken „hoe die vreemde mijnheer danste." Hij voelde, dat hij een dwaas figuur maakte en dat ontstemde hem, zoodat hij zich terugtrok en een praatje begon met een paar boeren, die op een hek za ten te rooken en te kijken naar het dansen. Van hen hoorde hij, dat bij een waterplas in het bosch achter de hoeve zich een groote troep eenden ophield. Bij 't aanbreken van den dag begaf hij zich daarheen, maar 't ge lukte hem niet, iets andere te schie ten dan een kleinen taling. Laogs een moeras liep hij daarna naar een anderen plas, waar het hem na lang loereD gelukte, "een wijfjeseend te schieten, die onrustig om hare jongen heen zwom. Vermoeid, hongerig en boos op zich zeiven zocht hij zijne boot weer op. En hij had niet eens dat, wat hij wenschte te vergeten, uit zijne gedachten kunnen verjagen. Elli stond hem den geheelen tijd voor oogen, haar naam klonk hem in de ooren, in de maat van zijn riemslag en in zijn stap. De menschen van de hoeve, waar hij binnen was gegaan om wat eten te vragen, waren naar de kerk ge gaan en eerst na lang wachten kreeg hij wat brood, zoutevisch en zure melk. Nadat hij zijn honger wat ge stild had, wierp hij zich vermoeid op het hooi, op den vloer van het ver trek, en sliep totdat de bewoners uit de kerk thuis kwamen. De boerin vertelde, dat zij 's morgens de domi neesvrouw gesproken had, dat beiden in de kerk geweest waren, dominee en mevrouw en dat zij bij 't Avond maal vlak naast hen geknield had. Elli was dus naar 't Avondmaal geweest? Samen met haar man? Dat begint aandoenlijk te worden, eene volmaakte familie-idylleMaar het verlies is waarlijk niet groot 1 Vooral als men op de winstzijde eene nieuwe psychologische waarneming kan opschrijven bij de vorige. Maar hoe meer hij, langs de baai varende, het strand der pastorie na derde, hoe minder hij de zaak be schouwen kon uit het oogpunt van eene psycholologische waarneming. Het kwelde hem voortdurend, dat hij zich in elk geval zoo geheel vergist had. Hij vond, dat hij alle reden had, verachtelijk zij De schouders op te halen. Om althans eenigszins zich in zijn evenwicht te herstellen, moest hij haar op de een of andere wijze zijne minachting te laten blijken, haar voelbaar doen weten, hoe hij over haar dacht, en terstond alle mogelijke vermoedens en inbeeldingen verstik ken. Misschien was het nog maar het best, dat hij zijn koffer pakte en hen alleen van eikaars gezelschap liet ge nieten. Toen hij naderbij kwam, zag hij Elli op de onderste traptrede van de veranda zitten, met de kin op de hand, voor zich uitstarende. „Goeden avond, mevrouw 1" zeide hij met gemaakte hoffelijkheid Elli stond op en kwam hem te gemoet. „Ik vreesde al, dat ge niet terug zoudt komen!" Hoe zoo I" „Ik werd bang, dat u een onge luk overkomen was." „Het spijt mij, dat ik u onnoodig ongerust heb gemaakt." „Onnoodig? Maar ik ben blij dat mijne vrees ongegrond was gij zult wel erg moe en hongerig zijn?... geef mij dat maar en ga maar gauw naar binnen om wat te eten." Eli nam hem ondanks zijn protest hoed en buks af en hing ze aan een spijker in de vestibule. „Ik hoop niet, dat gij op mij ge wacht hebt met het eten? vroeg Olof. Wordt vervolgd.) Gedrukt by DE ERVEN LOOSJES, te Haarlem,

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlemsch Advertentieblad | 1902 | | pagina 6