De Vrouw van den Predikant. JUHANI AHO- Uit het Zweedsche vertaald DOOR J. VISSCHER. 29) Hö was in zoo'n hartelijke stem ming, dat de tranen hem bij de eerste teug al in de oogen kwamen. Olof vond den toestand uiterst komisch, maar kon met den besten wil het medegevoel niet onderdrukken, dat de onverwachte weekhartigheid van den dominee bij hem wekte. Op school en aan de universiteit was ze bij buien even plotseling voor den dag gekomen. Dan wilde hij volstrekt al zijne vrienden trakteeren, hij zou hen allen om den hals hebben wil len vallen en was innig gelukkig als hij eens een poosje alleen het woord mocht doen en de anderen naar hem luisterden zonder hem in de rede te vallen. Men lachte er hem om uit en sfak achterna de gek met hem, maar men deed toch rechtaan zijn goed hart, dat hem zijne plaats deed behouden in vriendekringen, waar hij anders niet had kunnen blijven verkeeron. Hij werd voordurend warmer, zag Olof over de tafel heen vlak in de oogen en zei, dat hij hier buiten dui delijk merkbaar dikker werd en er frisscher en jeugdiger begon uit te zien. Olof antwoorde kortaf en durfde hem niet aankijken; hij voelde zich min of meer verlegen, stak de eene siga- rette na de andere op en wierp ze half opgerookt weer weg. Hij schaam de zich een beetje voor zich zelf, het begon hem te kwellen, dat de dominee zooveel hartelijkheid over hem uitstortte en hij wenschte, dat er iemand komen mocht om er hem van te verlossen. Maar ofschoon de dominee herhaalde malen om Elli riep, verscheen zij niet. De toestand werd geheel onver- dragelijk, toen hij oudergewoonte over zijn huwelijk begon. Hij verhief zijne vrouw opnieuw rot de de wolken en zeide, dat zij het beste mensch in de wereld was. Het kwam in alles uit, dat hij, de boerenzoon, trotsch was op zijne verovering, dat het bezit eener predtkantsdochter zijn hoogste ideaal was geweest. Maar ondanks al zijne zelfingenomenheid en eigen liefde stelde hij zgne vrouw boven zich in verstand en beschaving. En of schoon hij niet eens scheen te ver moeden, welk een aandeel de dwang der omstandigheden en wil harer ouders in Elli's besluit gehad hadden, bleek toch uit zijne woorden, tot Olofs geheime voldoening, dat hij er wel eens aan twijfelde, of Elli wel zoo gelukkig was, als hij het wenschte. Het eenige duistere punt in hun ge luk, zei hij, was dat zij geene kinderen hadden. Hij geloofde dat Elli daarom zoo neerslachtig was, zoo, dat men den ken zou, dat zij ongelukkig was. „Maar als je vrouw je liefheeft, is dat ongeluk zoo groot niet." „Mij liefhebben, dat doet zij dat weet ik zeker maar je begrijpt wel, dat ze wel wat een vervelend leven heeft, als ik 's winters weken lang weg ben. 'sZomers is het beter, vooral nu, nu zij jou tot gezelschap had. Maar soms ben ik wel eens bang geweest, dat zij zwaarmoedig zou wordensoms zegt zij dagen lang geen enkel woord „Ze was nu ten minste niet zwaarmoedig ik heb integendeel den indruk gekregen, dat zij nog al vroolyk is." „Heeft ze ook over mg gesproken?" „Neen, wat zou ze gezegd hebben „Niets, niets bijzonders ik dacht maar, zij had zich onder 't gesprek eens iets kunnen laten ontvallen over zich zelve Neen maar laat ik je eens inschenken." „Neen, dank ik niet meer." „Toe komaan 't is nog zoo vroeg ik zal Elli nog eens roepen." Eindelijk wist hij Elli toch te be wegen bij hen te komen. Zij nam plaats op den schommel haar man schonk haar ook eens in en toen hij hoorde, dat Olof en Elli elkander nog mijnheer en mevrouw noemden, zeide hij „Wat nu? Zulke oude kennissen, die wekenlang samen zijn en elkander nog niet bij den naam noemen Zij moesten kameraadschap drin ken. Daarna sloeg hij den arm om Elli's schouders, nam zijne sigaar in de andere hand en begon weer aan zijn gevoel lucht te geven. „Ik kreeg in 't laatst vreeslijk het land daarginds in 't begin gaat het altijd nog, maar in 't laatst begin ik zoo naar huis te verlangen ik ben dan ook midden in den nacht op reis gegaanmaar toen ik thuis kwam, waart gij weg „Kijk nu eens aan wat is ze schuw je behoeft je niet te ge- neeren voor Olofwij zijn zulke oude vrienden en we hebben over ons beiden, jou en mij gepraat wat zou het toch aardig zijn, als jij ook zoo'n vrouwtje hadt en we zaten dan met ons twee paar menschen hier van den mooien zomeravond te genieten „Je wordt waarlijk poëtisch." „Ja, ik vrees, dat dat wel een beetje mijn gebrek is maar 't is zoo, Olof, als jjj eenmaal trouwt, dan moet je je vrouw bij ons brengen dan blijft gij den geheelen zoomer maar bij onsde kamer op de zolder is ruim genoeg voor twee en we zullen ons best doen, 't je aan genaam te maken niet waar El li Om 't gesprek een andere rich ting te geven, vroeg Elli „Waren ze thuis in de pastorie?" „Jamaar, o hè, dat heb ik geheel vergeten ik heb een brief voor jou Olof." Hij zocht in zijne zakken, bemerkte toen, dat hij eene andere jas aan getrokken had en ging naar binnen om den brief te halen. Toen hij door 't hek van den tuin uit 't gzicht verdwenen was, wend de Elli zich smeekende tot Olof en zeide, zijne hand grijpende „Je bent immers niet boos op mij? Zeg me, dat je 't niet bent." „Waarom zou ik boos zijn?" „Maar je houdt niet meer zoo van mij als vroeger „Ja zeker maar ik zou wel willen „Wat zeg het mij Hij draalde. Hij hoorde de domi nee terugkomen. „Zeg het toch, ik smeek het je „Je moest mij toch het gezicht van zijne liefkoozingen sparen als het je zelve al niet kwelt, wilde ik toch, datje 't om mijnentwil deed." „Maar je weet toch wel, dat ik voor jou alles wil wat maar in mij ne macht staat „Maar je meent toch niet alles te kunnen 1" Elli kon niet meer antwoorden, want op dat oogenblik kwam haar man terug met den brief. Hij was van Olofs Helsingforsche kennissen, die eene groote voetreis gedaan had den en zich toch nu voorgenomen hadden hierheen te komenzij zouden maandag bij 't kerkdorp komen en daar een dag blijven uirusten, waar na zij met de boot hunne reis zuid waarts zouden voortzetten. Zij dron gen er nog eens sterk op aan, dat Olof mee zou gaan. Het kwam Elli voor, dat hij dit heel kalm, bijna met een gvoel van voldoening ver telde. „Je antwoordt natuurlijk, dat ze mogen reizen waarheen ze willen, maar dat je niet meegaat," zeide dominee Aarnio. „Ik weet het nog niet." „Maar ik wil het niet hebben je bent hier nog maar zoo kort en dan nu al weggaan Daar zal niets van komen." „Ik ben hier al langer dan eene maand." „We willen er niet langer over praten drink je glas leeg, ik zal je nog eens inschenkenWat weg gaan Wij zullen die reizigers uit- noodigen hier te komen, hen ontha len, tochtjes met hen doen en hen dan weer stil laten vertrekken Zeg jij ook eens, Elli, dat hij blijven moet." „Ik zou wel iets zegen, als ik maar wist, dat het iets hielp." „Dat zal het wel, maar je moet het niet zoo flauw zeggen Olof zou anders gelooven, dat hetje on verschillig is of hij gaat of blijft." „Maar hij heeft nog niet gezegd, dat hij werkelijk weg wil gaan „Nu, nu 't is goed willen we nu aan tafel gaan 't souper schijnt klaar te zijn." Toen dominee Aarnio gegeten en daarbij bier gedronken had, werd hij hoe langer zoo spraakzamer en vriend- schappelijker. Hij gaf op zijne ma nier allerlei aardigheden ten beste en lachte er zelf om dat de tranen hem in de oogen kwamen. En Elli was ieder oogenblik op 't punt om in tra nen uit te barsten. Zij zou willen schreien van verdriet en schaamte. Hoe haatte zij hemWat was hij ruw, plomp en dom! Was dat de man, die in alles recht op haar had Was het om zijnentwil, dat zij Olofs liefde op het spel zette, moest zij dien man sparen Ach, als zij maar met alles durfde breken zeggen, wat haar op 't hart lagmet één woord aan alles een einde maken! En zij zou willen schreien, omdat zij zelve zoo ongelukkig was. Als zij maar wist wat er in Olof omging. Maar zjj kon niet wijs uit hem wor den, hij leek zoo koel, zoo minach tend ook tegen haar. „Zullen wij niet nog een eindje gaan wandelen of wat roeien het is zulk mooi weer," stelde de domi nee voor. „'t Kan mij niet sohelen," zeide Olof." „Ga jij mee, Elli?" „Neen." „Nu, dan gaan we allemaal maar naar bed." Hij sloeg den arm om Elli's mid del en zeide als voor hen beiden goe- dennacht. En Elli kon niet loskomen, voordat Olof zich reeds omgekeerd had en met vlugge schreden de zol dertrap opgeklommen was. Zij had gezien, dat Olof verbleekte en op zijne lippen beet, en dat hij, ijskoud bui gende en haar een minachtenden blik toewerpende, haar den rug toekeerde. Eerst toen rukte zij zich los en riep woest: „Laat mij gaanl" „Nu, nu kom je nu ook niet gauw?" „Neenl" riep Elli met flikkerende oogen. „Ga maar heen en laat mg met rust!" „Kom, kom wat scheelt er nu aan „Je bent de plompste, ruwste, dom ste man van de wereld 1" De dominee stond daar met de oogen wijd open en wilde Elli's uit val eerst als scherts opnemen, maar toen hij zag, dat het haar ernst was en verder praten tot niets diende, ging hij vlug nasr zijne kamer. Elli viel op het bordes neer en barstte uit in een lang weerhouden schreien. „Hij veracht mij hjj ver acht mij!" kreunde zjj, het gezicht in de handen verbergende. „Ik zag het aan zijne oogen, en aan zijn smadelijk lachje. En hij heeft gelijk 1 Ik ben te verachten I Ik heb den eenen lief en geef mij aan den ander over I Maar ik doe het niet meerIk kan het niet langer uithouden I Ik zal hem zeggen, dat hij zich vergistdat hij met mjj mag doen wat hij wil, als hij mg maar lief heeft en mij niet verlaat! En zonder te weten wat zij deed, sprong zij op, het huis in en de trap op naar boven om in zijne kamer te gaan en zich in zijne armen te wer pen. Maar de deur was gesloten, zoo hardvochtig, zoo wreed gesloten hg wilde niets meer van haar weten en zy durfde niet kloppen. Zg kwam weer tot bewustzijn, schrok van zich zelve, greep iets van den kleerenhanger en vloog naar be neden alsof zg vervolgd werd. XXV. „Neen!" riep Olof uit, toen hg op zgne kamer gekomen was, en hij rukte het bouquetje, dat Elli onderweg ge plukt en hem gegeven had, uit zijn knoopsgat. „Dat wordt nn al te gek en nu is het uit 1" En hg trok zyn koffer uit den hoek en begon er zgne kleeren en boeken in te gooien, wat hij maar 't eerst beet kreeg, alles door elkander. „Dat moet nu terstond uit zyn," herhaalde hg. „En morgen vertrek ik." Zoo'n verhouding! Hier als een maneschynheld om te loopen om maar een glimlachje te krygen, te dwepen over edele liefde, op te klimmen tot de hoogste hoogten van het ideaal om weer neer te vallen in de duistere diepten van allerlei stemmingen neen, ik dank er voorIk ben te oud om als een schooljongen voor troubadour te spelen en sentimenteele klaagliederen te fluisteren onder de vensters van landelyke schoonen. Ik heb waarlgk wel wat anders te doen En wat is het, dat mg nu weer in zoo'n historie gewikkeld heeft, daar ik toch altgd van ben beginnen te gruwen? Zal ik dan in der eeuwigheid niet wyzer worden? Zal ik mgn heele leven vermorsen met die verliefde gekheden? „Nu, dan gaan we alle maal maar naar bed „Ga maar in 's hemelsnaam, lieve vrienden, en slaap maar, dat de muren er van dreunen. Ik geef je mgn zegen 1" Hg lachte hoonend, slingerde zgn goed in den koffer en lachte nog maals om de zotte comedie, die dezen avond voor hem was vertoond. En daarop zouden ze hem natuurlyk voort aan dagelgks onthalen. Maar daarop bedacht hg, dat hg toch onnoodig zoo bitter was. Het was alles veel te dwaas, dan dat het de moeite loonde, zich boos te maken. Ddérom het hoofd te laten hangen, zich zgne gemoedsrust te laten ver storen en de omslagen van de boeken te scheuren? Neen waarlgk, hg moest wijzer zijn. (Wordt vervolgd.) Gedrukt bjj DE ERVEN LOOSJES, te Haarlem.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlemsch Advertentieblad | 1903 | | pagina 6