Be Vrouw van éen Predikant.
JUHANI AHO-
Uit het Zweedsche vertaald
DOOR
J. VISSCHER.
31)
Daarna zag zij hen opstaan en
werktuigelijk deed zij het zelfde.
Olef wierp zijn servet op den stoel,
kwam naar hem toe, zeide iels, hij
zeide .vaarwel en dank voor alles"
en hij reikte haar de hand. Drukte
hij hare hand of drukte zij de zijne?
En zag hij bedroefd of geloofde zij
dat maar, of verwonderde zij er zich
over, dat het niet zoo was Had
zij wat geantwoord of niet Maar
toen ging zij weer weg en zij bleef
achter en nam de tafel af. Zij ver
zocht het dienstmeisje, het suiker
schaaltje in de kast te zetten voor
de vliegen en het botervlootje in den
kelder.
.Nu moeten wij gaan, Elli maak
wat voort, als je meegaat
Had zij willen meegaan
Had zij straks toen zij vergeefs
op hem gewacht had in den tuin,
niet besloten niet mee te gaan Hij
had haar bedrogen, het was schan
delijk, hij had haar behandeld als
een stuk speelgoed, zij wilde hem
niet zien en hij had haar immers
niet verzocht, mee te gaan
Maar toen het haar duidelijk werd,
dat Olof werkelijk heenging, dat zij
hem niet meer zien zou had hij
wel eens afscheid van haar genomen?.,
op den weg naar 't strand konden
zij misschien nog eenige woorden
wisselen en misschien zou hij belo
ven spoedig terug te komen toen
haastte zij zich, zich klaar te maken.
De heeren wachten op haar voor
de veranda en zij daalden met hun
drieën naar 't strand af, Olof een
eindje vooruit, zijn overjas en para-
pluie dragende. Nu zij in 't bootje
stappen biedt hij Elli de hand en
zij grijpt die. Dan waarschuwt hij
haar, to gaan zitten, opdat zij niet
zal vallen, als de boot van land
geduwd wordt. Maar daar Elli het
niet doet, valt zij, nu de boot zich
in beweging zet, neer op de roei
bank, stoot haar arm en kan slechts
met moeite hare tranen inhouden.
XXVII.
Olof zat achterin, de predikant op
zijn koffer vlak voor hem en Elli in
't midden. Er woei een koel windje
uit het noorden, de lucht was helder,
het water donkerblauw. De berken
op de oevers der eilandjes bogen
zich als zij voorbijvoeren en schudden
droefgeestig hunne toppen, en dat
alles herinnerde Elli zoo duidelijk
aan dien avond, jaren geleden, toen
Olof weggegaan was en zij naar 't
berkenboschje gevlucht was om daar
uit te schreien. Zou dit ook nu de
laatste herinnering aan hem zijn?
En zou het nu weer beginnen, dat
oude leven Zij voelde zich te mach
teloos om daar ook maar tegen in
verzet te komen en een weinig hoop
te behouden. Als zij maar mocht
sterven, als de boot hier eens om
sloeg en zij allen verdronken
of als zij alleen maar verdronk en
de anderen zich reddenMaar
toen kwam er een wensch, onwille
keurig en plotseling, die haar deed
huiveren van schrik de gedachte:
als haar man eens verdronk en zij
en Olof zich redden.
Maar waar denk ik aan riep zij
zich zelve toe. Dat ook nog, dat ik
zoo iets kan denken En als zich
zelve ontvluchtende, dwong zij zich
te luisteren naar wat de anderen,
achter haar, spraken.
Zij spraken kalm met elkander
en schenen in eens heel goede vrien
den geworden te zijn. Hoe kwam
Olof aan die bui van hartelijkheid
jegens haar man F Hij betuigde met
een ijver alsof het hem zelf gold,
dat do dominee eene grootere en be
tere standplaats moest zien te krij
gen, dichter bij de wereld, ergens
aan een spaorweg. Dan konden zij
nu en dan eens naar Helsingfors gaan,
voor mevrouw zou dat veel aangena
mer zijn.
"Wat zeg je er van, Elli? Zullen
wij hier vandaan gaan vroeg de
predikant zich omkeerende.
„Ik weet het niet," zeide Elli.
„Wat zit je daar verlaten .kom
toch hier naast mij, er is plaats ge
noeg voor ons beiden op den koffer."
„Blijf jij daar maar zitten ik
zit hier best."
Zonder zich verder om haar te
bekommeren, vervolgden zij hun ge
sprek. De predikant was blijkbaar
blijde, dat hij zijn vriend nog eens
ongestoord geheel voor zich zelf had.
En hij hield niet op met klagen
„dat je nu toch nog weggaatdat
had ik nu volstrekt niet gedacht
maat ik laat je niet aan boord gaan,
voordat je beloofd hebt, ten minste
den volgenden zomer terug te komen."
Elli schrok op. Zou hij het beloven
Hij deed het niet, hij zei, dat hij
daar nog niets van kon zeggen
„Zoo'n trekvogel als ik weet nooit
van waar en wanneer„Na
tuurlijk, natnurlpk." stemde de do
minee toe, „maar wij zouden het
toch heerlijk vinde als je het deedt."
Zij hadden den vaarweg bereikt,
maar de boot was er nog niet. Zij
stuurden naar de uitstekende punt
van een klein eilandje en wachtten
daar. Elli zat een eindje van de an
deren af, aan de lijkant. waar de
golven zachtjes het strand bespoel
den en voor altijd prentten zich hier
in haar geest, als eene herinnering
aan al hare teleurgestelde verwach
tingen, dat breede water, het witte
baken, dat zoo duizelingwekkend
ver weg schitterde over de blauwe
golven en in de verte de bergruggen
met hunne fijn gebogen lijnen. Want
daarheen zouden zij immers, gedra
gen door den wind, hem meenemen
voor immer.
Olof en de de predikant zaten bij
het bootje en spraken over de jacht.
„Ais je niet zoo'n vreeselijke haast
had," zeide de predikant, „hadden
we gauw eens op de hazenjacht kun
nen gaan op deze eilanden." En
daarna scheen bij er over te klagen,
dat men er niet aan gedacht had,
koffie mee te nemen.„Wij zou
den hier allen tijd gehad hebben,
wat koffie te zetten en nog eens
samen te drinken tot afscheid."
Maar weder kreeg Elli een hevig
verlangen nog een poosje in zijn ge
zelschap te zijn. Zij stond op, plukte
een bloempje uit het gras en ging
dicht bij hem zitten. En nu werd ook
Olof vriendelijker, hij keerde zich tot
haar en zag haar aan, naar zij meen
de zacht en droevig, alsof hij berouw
had en haar troosten wilde, haar iets
zeggen, dat hij op zijn hart had.
„Mag ik dat bloempjeP" vroeg hij,
de hand uitstekende.
„Wat wilt gij er mee?" maar
Elli gaf het toch.
De predikant was eenige schreden
verder gegaan om uit te kijken naar
de stoomboot. Toen zeide Olof:
„Wees niet zoo bedroefd ver
geef mij, ik smeek het je."
„Maar waarom ga je weg?"
Olof kon niet meer antwoorden,
want de predikant riep:
„Daar komt ze aan!"
Zij keerden zich om en bemerkten
de boot, die juist achter de landtong
te voorschijn kwam. Daarop zeide
Olof nog flïuisterend
„Vergeet my, ik verdien het niet,
dat je je mij herinnert."
En op dat oogenblik voelde hij het
werkelijk zijn geweten zeide het
hem, dat hij onrecht gedaan had en
't niet verdiende dat zij zijn aanden
ken bewaarde.
Maar voor Elli was het slechts een
bewijs, dat Olof haar niet liefhad.
Wat er daarna gebeurde, was weer
een droomgezicht, dat niet verdwijnt
als men ontwaakt, maar dat het ge-
heele leven door in de ziel bewaard
blijft, zooals aangrijpende indrukken,
die men in zijne jeugd ontvangt.
Zij roeien naar den vaarweg, de
dominee zwaait met zijn hoed, en de
boot, die steeds meer nadert en groo-
ter wordt, fluit tot antwoord. Dat
klinkt als een spotlach in Elli's ooren
en de rook, die uit den schoorsteen
opstijgt, dwarrelt zoo vroolijk omhoog.
Daar op het dek staan, leunende
tegen de verschansing, eenige dames
en heeren. Olof is opgestaan, hij wuift
met zijn hoed, zijn oogen schitteren,
hij schijnt iets te zoeken.
„Goedendag, mijnheer Kalm!" roept
een heldere vrouwenstem. „Is u er
toch?"
„Hoe zou ik niet komen, als ik
het beloofde," antwoordde Olof.
De stoomboot is hun genaderd, een
touw wordt uitgeworpen en vastge
maakt aan den voorsteven, op het
oogenblik, dat het bootje de groote
boot op zij glijdt. Elli ziet, dat de
bagage wordt opgeheschen, zij hoort
heen en weer loopen en diezelfde
heldere stem van daareven roept:
„Geef uw parapluie en overjas maar
hier, mijnheer Kalm!"
En Olof klimt naar boven, zonder
dat hij nog afscheid heeft genomen.
Het touw wordt losgelaten en inge
palmd, het bootje weggeduwd, de
machiene in beweging gebracht
zwart, schuimend water borrelt aan
de eene zijde onder de groote boot
op en verjaagt als 't ware onbarm
hartig het kleine roeibootje.
Het bootje wendt den steven, zoo
dat Elli de stoomboot kan nazien.
Zij ziet Olof op het achterdek, om
ringd door een vroolijk troepje. En
de jonge dame staat vlak voor hem.
De boot verwijdert zich meer en
meer. Olof ziet niet eens dezen kant
uit, hij heeft reeds vergeten Maar
plotseling treedt hij naar voren, neemt
den hoed af en grijpt naar zijn zak
doek. Ook de andere wuiven, de
jonge dame ook, mat haar parasol.
De predikant wuift terug.
„Wuif ook mee, Elli! Zie je niet,
hoe zij het allen doen
Elli heeft nog de kracht een paar
keer hare hand op en neer te be
wegen. Zij meent, dat de jonge da
me daarginds haar kijker voor den
dag gehaald heeft en dien op haar
richt. Zij moet haar gezicht aikeeren,
zij kan het niet zien, dat de boot
zich al verder en verder verwijdert
en nu slaat haar eigen bootje den
inham ook al in, naar huis toe.
Nadat zij een poosje zwijgend
voortgeroeid zijn, zegt de dominee
opeens:
„Nu begrijp ik wel, waarom hij
zoo'n haast had. Heb je dat meisje
gezien, dat zijn parapluie en jas
aannam
„Neen."
„Zag je niet dat meisje met dat
roode hoedje het was een aller
aardigst meisje dat was zeker de
reden van zijn overhaast vertrek
al wilde hij dat niet erkennen
Nu, eene heeft hij hier achter ge
laten, die wel om hem schreien zal.
't Is Lina niet gelnkt, hem in te pal
men, ofschoon ik ook mijn best ge
daan heb voor haar zoo babbelde
de dominee achter in het bootje,
terwijl Elli, stil en strak voor zich
uitkijkende, alle moeite deed, niet
in tranen uit te barsten.
In den avond van dien dag lag
Elli languit bij het nettenhuisje, mej
het voorhoofd tegen de harde klip.
Zjj had nog eens haar leven aan
haar geestesoog laten voorbijgaan en
voor de laatste maal in die gedroom
de wereld geschouwd, die nu voor
altijd voor haar verloren was. Voort
aan zouden de stoomboten onveran
derlijk voorbijgaan, in het lied der
golven zou zij niets anders hooren
dan hopeloosheid en ledigheid. En
toen ze daaraan dacht en 't flikkeren
der zon op het water zag, barstte
zij eindelijk uit in tranen en schrei
de zoo, dat de steenen nat werden.
Zij wilde zich van zich zelve losruk
ken, haar trots fluisterde haar in 't
oor, dat zij moest opstaan en hare
liefde verstikken. Maar zij wilde er
niet naar luisteren wat komt het
er op aan, dat zij zich zoo vernedert,
nu zij verlaten is. Wat is dat tegen
over die foltsring, dat zij weder nie
mand heeft, dien zij kan liefhebben
en iets om haar geeft
Zij beschuldigde nu zich zelve
ook niet meer, zooals gisteren. Toen
had zij gedacht dat alles anders kon
worden, als haar veroordeel haar
maar niet in den weg stond, als zij
zelve maar met krachtige hand haar
leven bestuurde en met één slag
brak met al het voorgrande. Maar
zij had er immers niet de gelegen
heid toe gehad en 't zou immers
ook niet meer helpen Want hij gaf
niets meer om haar en had misschien
eene andere lief. „Ik ben niets voor
hem, ik verveel hem, hij minacht
mij en lacht om mij en vertelt nu
iemand anders van mij, zooals hij
tegen mij over anderen sprak."
Maar zij kon Olof toch niet ver-
oordeelen. Hem niet haten, niet met
bitterheid aan hem denken, niet op
houden hem lief te hebben. Altijd
zou zij aan hem blijven denken, altijd
de wonde open laten staan, tot al
het bloed er uitgeloopen was.
Zij stond np, droogde hare tranen
en keerde naar huis terug. Het bosch
en de hoeve staken donker af tegen
den noordelijken horizon. Er lag reeds
iets van den herfst over het land
schap spoedig zou hij daar weer
zijn en dan kwam de winter.
Zij betrad de veranda en ging
daarna de trap op naar de zolder
kamer. Daar pakte zij alles bijéén,
wat er van hem overgebleven was
en dat aan hem herinnerde. Eenige
papieren, een kistje waarin nog eeni
ge sigaretten, en een lucifersdoosje,
dat hij gebruikt had. De papieren en
het doosje wilde zij eerst in de
kachel werpen, maar zij bedacht zich
en nam ze mee. Zij wilde alles be
waren, zocht den brief, dien Olof
haar man geschreven had en borg
ook den hengel weg, waar hij mee
gehengeld had. Op den schommel in
den tuin vond zij een stok, dien
Olof altijd in de hand had, als zij
daar zaten, en waarmee hij figuren
in het zand getrokken had. Die streep
had toen en die toen getrokken.
Het was reeds bijna donker, de
eersten sterren schemerden met een
mat schijnsel aan den hemel. Een
venster knarste op zjjn scharnieren
en zij schrok er zoo van, dat zij
bijna geschreeuwd had.
„Ben jij daar Elli... waarom
kom je niet binnen en op bed
Haar man stond, reeds half ont
kleed, bg het venster.
Naar binnen, naar hem Het oude
leven weer beginnen met hem
Waarom niet aan alles in eens
een eind maken, vluchten, in't wa
ter springen.
Maar zij voelde dat zg ook daar
toe de kracht miste. En daar de
predikant nog steeds bij 't venster
stond en haar opnieuw naar binnen
riep, stond zg op, en vernietigd, uit
geput ging zij bijna bewusteloos, met
wankelende schreden, het huis binnen.
(Slot).
Gedrukt bq DE ERVEN LOOSJES, te Haarlem,