DEMOCRATIE.
DOOR
Dr. D. C. NIJHOFF.
10)
Wil men weten, wat het oorspron
kelijke Cristendom is, dan zoeke men
het in dergelijke gedachten. En dan
durven we te vragenGelijkt deze
leer niet als twee druppelen water
op hetgeen de gezonde democratie
wil; en is dan het Cristendom niet
de wijding van die beginselen, die
zij verkondigt O, indien overal waar
Jezus naam werd beleden en zijn
godsdienst werd omhelsd, van stonde
af dat beginsel van dienende liefde
was aangenomen, wat zou de wereld
dan verder zijn dan thansMaar he
laas! ook in de Christelijke kerk is
de heerschappij van de oversten der
wereld teruggekeerd en heeft men
vergeten, dat het eerste kenmerk
van den Christen in liefde, in toewij
ding gelegen is. Indien deze edele
en veredelende beginselen bezit had
den genomen van de zielen aller
Christenen en de vaste regels waren
geworden van de verhoudingen der
menschen tot elkander, zou dan de
maatschappij niet zoo zijn vervormd,
dat men weinig of geen andere staat
kundige beginselen voor haar leiding
noodig had gehad? Dan zouden
heerschers ten allen tijde erkend en
geëerbiedigd hebben de rechten en
belangen hunner onderdanen en on
derdanen hun plichten steeds hebben
vervuld tegenover hun regeerders en
tegenover elkander. Vrijheid en ge
lijkheid zouden op aarde van zelfde
overhand hehben verkregen. Doch
we weten, hoe het omgekeerde van
hetgeen Jezus wenschte, in de kerk,
die zich noemde naar zijn naam, is
geschied. Het Christendom is zelf een
heerscher geworden, die met midde
len van uitwendig gezag het volk
heeft onderworpen. In plaats van
naar de bedoeling van zijn stichter
de hoogste gelijkheid onder menschen
te bevorderen, is het geworden een
monarchie of eene aristocratie, waar
aan het volk zich eenvoudig blinde
lings had te onderwerpen.
Meer dan 18 eeuwen is dat ver
basterde Christendom voor het Chris
tendom zelf gehouden. De R. Katho
lieke organisatie, hoe bewonderens-
waard ook als organisatie, heeft
het oorspronkelijk Christendom ge
heel opgeofferd en de Protestantsche
staatskerken hebben het niet minder
verduisterd. Het leefde alleen voort
in enkele zielen en in kleine groepen.
De ontdekking van dat oorspronke
lijk Christendom in de 19e eeuw is
een van de grootste overwinningen
van die eeuw geweest. Luide is het
overal door mannen van grooten
naam verkondigd dat het Christendom
der kerk weinig of niets gemeen had
met het Cristendom van Jezus. Geen
vorst noch staatsman onzer dagen
kan onkunde daarmede voorwenden.
Allen, hoe hooggeplaatst ook in de
wereld, moeten daarmede rekening
houden. De volksstem is niet alleen
doorgedrongen tot den troon. Die
troon weet ook in onze dagen, dat
hij zijn vastheid niet meer in het
altaar kan vinden, maar alleen in
de practische toepassing van het
heerlijk voorschrift van den grooten
Nazarener: „Wie uwer zal willen
de eerste zijn, die zij uw dienst
knecht."
IV.
SPORADISCHE VERSCHIJNSE
LEN VAN DEMOCRATIE IN
DE MIDDELEEUWEN.
Geen belangwekkender studie voor
den geschiedkundige dan de Middel
eeuwen. De dagen, dat men die
eeuwen met den naam van duistere
eeuwen betitelde, zijn voorbij. Het
was voor den historicus van vroe
ger een groot gemak, dat hij kortweg
dat groote tijdvak uit de hisiorie den
nacht der Middeleeuwen noemen kon.
Die naam gaf hem een vrijbrief voor
onderzoekmet eenige algemeenheden
uit den uitwendigen loop der bekende
gebeurtenissen, kon hij zich, door
dien naam gedekt, afmaken van veel
vermoeienis des geestes, terwijl dan
het licht van den nieuweren tijd te
genover die duisternis te helderder
uitblonk.
Onder al de verdiensten van de
19e eeuw behoort ook deze genoemd
te worden, dat men voorgoed gebro
ken heeft met die meening en dat
men eindelooze banen van onderzoek
is gaan betreden, om ook in dien zoo
genoemden nacht het licht van het
historisch leven op te sporen.
De mannen, die daarbij vooral den
weg hebben gebaand, die de hooge
waarde van het Middeleeuwsche leven
nagenoeg hebben ontdekt en daardoor
op bjjna elk wetenschappelijk gebied
den grootsten invloed hebben uitge
oefend, waren de beroemde letter
kundigen der Romantische school uit
den aanvang onzer eeuw. Bezielend
heeft de voorliefde van de beide
Schlegels, van Tieck o. a. voor de
Middeleeuwen zoowel op de taal, als
op de letterkunde gewerkt. Zij heb
ben den grooten stoot gegeven tot
de vergelijkende linguistiek onzer
eeuw, die ten deele op de kennis der
Middeleeuwen berust, ja zonder dien
schakel van de Indogermaansche taai
keten nooit vruchtbaar zou zijn be
oefend. Daarbij waren ze dichters, bij
de gratie Gods, die op de beoefening
der mythologie grooten invloed heb
ben uitgeoefend. Zeker, hun voorliefde
voor de Middeleeuwen maakte hen
blind voor de donkere slagschaduwen,
die door de kerk op dat tijdvak voor
eiken onbevooroordeelde geworpen
wordt, zóó blind zelfs, dat verschei-
denen hunner zich niet alleen in den
schoot der moederkerk wierpen en
het Protestantisme vervloekten, maar
dat ze zich zelfs op staatkundig ge
bied in den dienst der reactie en van
het absolutisme stelden. Doch zelfs
deze betreurenswaardige overdrijving
neemt niets weg van hun groote ver
diensten ten opzichte van den zoo-
genaamden nacht der middeleeuwen.
Sedert hun optreden zijn niet alleen
taal- en letterkundige wetenschap een
nieuw bloeitijdperk ingegaan, maar
ook voor de kunst in engeren zin
hebben zij hoogst bevruchtend gear
beid. Hnn open oog voor het schoone,
waar ter wereld het ook was te vin
den, heeft op bouw- en beeldhouw
kunst, op schilderkunst en muziek
aan de typen der Middeleeuwen recht
doen wedervaren, en ook daarin tot
tallooze nieuwe ontdekkingen geleid.
En dat niot alleen. Ook op min
der poëtisch aangelegde naturen, ook
op meer realistische wetenschappen
hebben de Romantici hoogst vrucht
baar althans van ter zijde gewerkt.
Sinds door hen was bewezen, hoe
veel schoons de Middeleeuwen bevat
ten, is er ook op het gebied van de
historie der feiten zooveel nieuw licht
ontstoken, dat slechts onkunde meer
spreken kan van den duisteren nacht
van dien tijd; en, om mij te bepalen
tot ons aangewezen onderwerp, is
het boven allen twijfel verheven ge
worden, dat welke machten ook de
vrijheid aan banden legden en tracht
ten te vernietigen, de democratie ook
in die dagen nooit geheel is uitge
storven. De volgende bladzijden zul
len ons daarvan kunnen overtuigen.
I.
De val van het Westersch Keize-
rijk(476 n. C.) was de oorzaak van een
algemeene ontbinding van regeering
en samenleving door geheel Europa.
De beschaving dér oudheid werd
omvergeworpen en wetten en instel
lingen, door de staatkunde van eeuwen
opgebouwd, maakten plaats voor roof,
plundering en brutale kracht. Geen
andere politiek kende men dan die
van overwinning.
Macht was alleen recht en terwijl
aan den ecnen kant de machtigen de
eigenaaas werden van den grond, wer
den lijfeigenen en huislieden door
het zwaard geregeerd. De regeerders
waren ruwe ongeletterde krijgslieden,
die den invloed der beschaving van
Griekenland en Rome nooit hadden
ondervonden. Eene beschaving, die
reeds allengs onder het Keizerrijk
was achteruitgegaan, maar welker
geheele ondergang het gevolg was
geweest van de voortdurende invallen
van barbaarsche horden. De schoonste
landen van Europa werden te vuur
en te zwaard verwoest. Zeker, indien
er van den nacht der Middeleeuwen
gesproken kan worden, dan was het
in de dagen der verwoestende groote
volksverhuizingen, toen steeds nieuwe
horden, uit Azië verschijnende, de
bewoners van Noord- en Oost-Europa
uit hun betrekkelijk veilig woonplaat
sen verdreven; toen de Wandalen en
Hunnen de Gothen verjoegen van het
eene einde van ons werelddeel naar
het andere. Want de Germanen zelve,
waarvan de Gothen zulk een hoogst
merkwaardige tak waren, bezaten
zekere oorspronkelijke deugden, die
voor de latere ontwikkeling der vrij
heid onberekenbaar vruchtbaar ge
weest zijn. Yoorloopig echter in strijd
opgevoed en gedwongen met het
zwaard in de vuist te leven, om zich
zelf tegen vreemde indringers te be
schermen, bestreden niet minder do
verschillende stammen elkander met
het zwaard en was er van werkelijke
beschaving weinig spraak. Hun ver
sterkte kasteelen, op heuvels en rot
sen gebouwd, waren de machtige
middelen, waardoor ze gelijken in
bedwang hielden en onder welker
bescherming zich de minderen stelden
ten koste hunner vrijheid. Zoo be
paalden zwaard en speer en kruis
boog eenvoudig wet en recht. De wil
van den sterkste werd de regel van
het gedrag der maatschappij.
Eenigszins werd deze regeering-
loosheid door het zoogenaamde leen
stelsel verbeterd, maar dit berustte
op zedelijk wederzijdsche verplich
tingen, waardoor de hoogere tot be
scherming, de lagere tot trouw werd
geroepen. Doch ook het geheele leen
stelsel 1welke naam zoo dwaas is
en onhistorisch is, omdat er nooit van
een stelsel spraak is geweest, daar
er alleen bestond een keten van maat
schappelijke verhoudingen, op onder
danigheid berustende, was niets an
ders dan zuivere aristocratie.
De aristocratie in de Middeleeuwen
was tweeledig. Ze was eensdeels we
reldlijk, anderdeels kerkelijk Geven
we van beiden eene korte schets, om
dan tegenover de ellenden, die voor
het volk daarvan het gevolg waren,
te wijzen op de sporadische verschijn
selen van democratie die als een
lichtstreep toch ook dien donkeren
nacht verhelderden.
Als instelling heeft in de Middel
eeuwen de monarchie nooit kunnen
bloeien. Alleen van de persoonlijk
heid, die het koninklijk of keizerlijk
ambt bekleedde, hing het af, of de
monarchie een tjjdlang zich kon hand
haven. In alle landen van Europa
was er veeleer een neiging tot afbre-
De Duitiche laai gebruikt bet veel betere
woord: Lehnweien.
s) Vgl. Roscher, Poli'ik S. 6> lig.
king der monarchale waardigheid dan
tot handhaving of opbouw daarvan.
Mannen als Clovis, Karei de Groote,
Frederik Barbarossa, Kanut de Groote
e. a. waren krachtige, eminente na
turen, die door hun machtigen per
soonlijken invloed een zekere eenheid
1 aan de volken konden geven. Doch
de minste zwakheid, die de vorsten
toonden, was een aanleiding tot op
stand en onafhankelijkheidszucht van
vazallen. Deze, de vazallen hebben
het eigenlijk cachet aan de Middel
eeuwen gegeven.
Zij waren de eigenlijke landaristo-
craten, wier macht berustte op bet
overwicht van hun landbezit. Want
ook in de M. E bestond de rijkdom
bijna uitsluitend uit grond die ver
overd was, waarop en waarvan ook
leefden zij, die zelf geen grondeigen
dom bezaten. Zoo kon de groote land
bezitter een groot aantal lijfeigenen
of hoorigen rondom zich vereenigen,
die ook in oorlog als volgelingen van
hun heer, verplicht waren tot dien
sten. In den oorspronkelijken Ger-
maanschen tijd mochten de vrije Ger
manen hun patriarchale koningen
gekozen hebbendie verhouding werd
geheel en al door de volksverhuizing
en de veroveringen veranderd. Sedert
dien tijd waren zij, die het meeste
land veroverd hadden door hun dap
perheid de voornaamsten en bekreun
den deze zich al zeer weinig meer
om een koning, tenzij deze, gelijk we
zeiden, door een machtigen persoon
lijken invloed, hun meerderheid kon
den doen gevoelen.
De toestand van de niet-bezitters
werd door die veranderingen veel
ellendiger. Was hun koning hun aange
wezen beschermer, thans werd hun af
hankelijkheid eiken dag dieper en ver
nederender. De overwegende meer
derheid van de vrije Germanen ver
loor haar vroegere „Rijksonmiddelijk-
heid". Mannen als Karei de Groote,
die hertogdommon ophief en de gra
ven onder toezicht stelde, waardoor
hij zelf tot het volk in betrekking
kwam te staan, waren er te weinig.
Meestal vereenigden de graven en
hertogen alle takken van de Staats
macht in hun persoon, zij hadden het
opperbevel over den heerban, de lei
ding der financien, het bestuur der
rechtspraak waardoor ze langs dui
zenden wegen de ingezetenen van
hun district konden benadeelen, als
geen energiek koning over hen zelf
mede het toezicht uitoefende. En al
dus werd het rijk hoe langer hoe
meer aristocratisch bestuurd en moest
elk vrij man van voorheen een heer
boven zich erkennen. De burchthee-
ren en ridders waren wel de bescher
mers van hot platte land, maar nog
veel meer zijn beheerschers. De in
stelling van het ridderwezen ver
scherpte de maatschappelijke wanver
houdingen nog meer. „Europa werd
het tooneel van één strijd over ver
overden grond. De gepantserde man te
paard, verdeelde den grond onder zijn
kapiteins en korporaalsde menigte
werd alleen geschikt geacht, hem als
lijfeigenen te dienen ze werd gemerkt
met het wapen van den heer. Zij,
die land hadden geroofd en dus vrij
buiters waren, werden koningen en
vorsten bij de genade Gods waar
mee men de mot staal gewapende
vuist bedoelde; het feodale stelsel
kwam op, en de poezie, de romance,
do kruipende legende en de vleiende
kroniek hebben die eeuwigdurende
misdaad, die nog heden bestaat, ver
heerlijkt"
Reichsunmittclba'keit.
J) Motley. Demoertie.
Wordt vervolgd.)
Gedrukt bjj DE ERVEN LOOSJES, te Haarlem.