DEMOCRATIE. DOOK Dr. D. C. NIJHOFF. 25) Nemen we bij al die gebreken, bij geheel die autocratische en aristocra tische inrichtingen nog alleen maar in aanmerking, dat de heerlijke rech ten over het landvolk en de bewoners der dorpen, die bij de grondwet van 1798 waren afgeschaft weder van kracht werden verklaard en dat de gilden, die nog in zeker opzicht de beschermende machten waren van den arbeidenden stand, als Middeleeuwsch werden opgeruimd. Stad- en landvolk werd dus prijsgegeven aan de wil lekeur van den adel en de opkomende kapitalistische bourgeoisie. Nederland van 18151840 doorleefde een jam merlijk tijdvak zijner geschiedenis; eensdeels door de schuld des konings, anderdeels door de lijdelijkheid van het volk en zoo niet enkele verlichte geesten, door hooger ademtocht aan geblazen, van een beter tijd hadden geprofeteerd, dan zouden we slechts met minachting op de 40 eerste jaren der 19® eeuw kunnen terugzien. II. In den breede hier te behandelen den langzamen overgang tot een beteren tijd en dien tijd zeiven ligt niet binnen het kader van deze be schouwing Voor den staatkundigen gang onzer geschiedenis na 1840 verwijzen we naar de werken, die daarover geschreven zjjn We willen in algemeene trekken herin neren, wat wij sedert 1848, getoetst aan den democratischen maatstaf, heb ben gewonnen, om daarna breeder stil te staan bij de vraag: Wat nog te doen overbljjft? En dan meen ik, dat in het algemeen genomen, de overwinningen der democratie hier te lande in en na 1848 niet te laag, maar nog minder te hoog moeten worden geschat. De grondwetsherziening van 1848 was reeds voorafgegaan door eene van het jaar 1840; doch deze liet eigen lijk nog alles te wenschen over. Hoe achterlijk men toen nog was, daar van kan wel als typisch bewijs gel den, dat zelfs een man als Thorbecke in zijn Proeve van herziening der grondwet de Provinciale Staten nog als kiezers voor de Tweede Kamer wilde behouden. De meest vooruit strevende staatsman, dien we toen maals hadden, was Dirk Donker Curtius, die zeer voor rechtstreeksche verkiezingen ijverde. Doch over het algemeen „bestond er in 1840 in ons vaderland meer verlangen naar betere administratie dan naar politieke her vorming" 2). Van daar dat het geen wonder was, dat bijna alles bleef zooals het waBalleen zou de finan- cieele willekeur der regeering op houden en althans om de twee jaar een begrooting worden vastgesteld. Wat Willem I niet wilde geven, moest zelfs nog aan zijn opvolger worden afgedwongen. Gelukkig, dat de tijdsomstandigheden den Koning noodzaaktenconcessiën aan den volks geest te doen. De grondwet van 1848 was voor die dagen een reuzenschrede voorwaarts. De ministerieele verant woordelijkheid, de rechtstreeksche ver kiezingen, het recht van vereeniging en vergadering, de jaarlijksche be grooting, het recht van amendement en enquête, de openbaarheid der zit i) De Bosch Kemper, Groen van Prin- aterer, Wijnne enz. enz. De Bosch Kemper, Staatk. Gesch. III. 138. tingen van regeeringslichamen, het waarborgen van brievengeheim en drukpersvrijheid, de afschaffing van de heerlijke rechten betrekkelijk voor dracht en benoeming en zooveel meer gelukkige hervormingen werden tot stand gebracht. Al is het gebleken, dat er groote fouten kleefden aan deze nieuwe staatsvormen, ondank baar mogen we niet zijn voor het groote werk van 1848. Wat elders door middel van revolutie werd af geperst of door reactie werd bestre den, werd hier langs kalmen weg veroverd. Historisch kan en moet dan ook de grondwet van 1848 ten hoogste gewaardeerd worden, ook uit het oog punt der democratie. Het ware dwaas en ongerijmd, de eischen, die wij een halve eeuw later stellen, te doen gel den voor die dagen. Wie iets ver staat van de Historische lijn van een volksleven, moet voor den arbeid der mannen van 1848 grooten eerbied hebben, ook al hebben zij door dien arbeid een toestand geconsolideerd, die 50 jaren later onhoudbaar is ge worden. Niemand zal ontkennen dat de grondwet van 1848 de grondslag is geweest van grooten vruchtdragen- den wetsarbeid. Doch hare gebreken waren, getoetst aan het zich steeds ontwikkelend volksleven, zoo groot en zoovele, dat wij ons slechts ver bazen kunnen over het feit dat zij zonder eenige wijziging bijna veertig jaren lang ons staatsleven heeft be- heerscht en dat toen slechts eene bijzondere omstandigheid de aanlei ding harer herziening is geworden. Wat die aanleiding was, is bekend. Er was periculum in mora. In 1884 was de eenig overgebleven zoon van Koning Willem IH, Prins Alexander, gestorven. Daarvan was het gevolg, dat er, bij den mogelijken dood des konings, een regentschap voor de deur stond, daar Prinses Wilhelmina slechts 4 jaar oud was. Gedurende een regentschap mocht de grondwet niet veranderd worden en buitendien moest de troonsopvolging beter wor den geregeld. Bij de herziening in 1887 is dit punt dan ook voor goed vastgesteld; en is de troon vaster dan ooit bij de wet aan het huis Oranje gewaarborgd. Jammer dat ook niet andere niet minder gewichtige zaken een waar borg vonden. De gelegenheid was zoo schoon geweest, om, waar met zoo veel zorg voor de rechten van het vorstenhuis werd gewaakt, ook de rechten des volks niet te vergeten. Erkend moet worden, dat de voor steller der toemalige grondwetsher ziening met allerlei moeielijkheden te strijden had, zoo zelfs, dat de rechterzijde der Kamer door haar onderwijsbezwaren bijna het geheele werk had te gronde gericht en zelfs den Minister tot ontbinding der Ka mer noodzaakte, waardoor de liberale partij werd versterkt. Ook andere kwesties, b.v. het kiesrecht waren wel in staat, de hartstochten der partijon op te wekken, zoodat er wel moest getransigeerd worden, meer dan op zich zelf wenschelijk was, wilde de troonsopvolging geregeld worden en de geheele grondwetsher ziening, die met het oog daarop drin gend was, niet vervallen. Doch te meer reden is er dan ook thans, nu het regentschap voorbij is en de jonge Koningin aan den aanvang harer re geering staat, om het werk dat toen om bijzondere redenen moest voltooid worden, thans weder aan te vatten. "Want indien wij den gang van ons volksleven sedert 1848 toetsen aan Zwitserland's steeds vooruitstreven- den geest in de laatste halve eeuw, hoe somber is dan niet de tegenstel ling! Ik wil niet eens spreken van de bezwaren tegen de repraesentatie en het recht van die bezwaren, niet eens den nadruk leggen op de vaak afschuwelijke parlementaire vertoo ning, die wij moeten aanschouwen, niet eens komen op referendum, op veto, op recht van initiatief, op de consequentie van volksregeering, zich in Zwitserland zoo duidelijk uitende in werkelijke volkswetgeving. Ik wil alleen het abc van elke democratie noemenhet algemeen stemrecht, dat tot den dag van heden door allerlei kunstmatige en partijdige, door aller lei willekeurige en grievende wetten is tegengehouden. Welke krenkende en volksbeleedigende uitvluchten, wel ke baatzuchtige en kleingeestige be palingen zijn er niet aan te treffen in de kieswet van Houten, in de ken teekenen van geschiktheid en maat- schappeiyken welstand, op grond van Art. 80 der grondwet van 1887, zoo zorgvuldig bepaaldZijn wij Neder landers dan andere wezens dan de Zwitsersche burgers F Moet hier dan ten eeuwige dage tegen alle recht en billijkheid in onthouden worden aan het volk, wat het allereerst toekomt door onbeperkt kiesrecht aandeel te nemen in de regeering. Schande, drie werf schande, dat we ons dat nog niet hebben veroverd, wat als kardinaal beginsel van democratie, van volks- souvereiniteit gelden mag. Wee de aristocratische invloeden vairgeboorte, van stand en rijkdom, wee de oli garchie van het patriciaat, die als een erfenis uit de tijden onzer Repu bliek, tot in de 20? eeuw hun macht hebben gehandhaafd. Tot heden toe geldt onder onze voornamere standen als eenig levensdoelhet volk kort te houden en voor zichzelf de macht. Wanneer zal dat afschuwelijk mis bruik maken van macht, onder het voorwendsel van zorg voor volk en vaderland, een einde nemen? Mocht het geschieden, onder de regeering van koningin Wilhelmina, die op den duur de liefde van het volk alleen zal kunnen behouden als ze zonder omwegen, zonder voorbehouden aan het volk zijn rechten geeft. III. Uit het voorafgaande blijkt reeds voldoende het antwoord op de vraag Wat er in ons vaderland nog te doen is, om de democratie althans in be ginsel, te doen zegevieren. Op enkele gewichtige punten daarvan nog slechts eenige bijzonderheden. Allereerst het groote struikelblok, dat de invoering van het Algemeen Stemrecht tegenhoudt, moet worden uit den weg geruimd. Er staat nu eenmaal in Art. 80 van de nieuwe grondwet, dat er kenteekens van ge schiktheid en maatschappelijken wel stand door den wetgever moeten wor den vastgestelden zoolang dat ar tikel daarin blijft, zal het steeds een oorzaak zijn van eindelooze pogingen, om het stemrecht te bekorten, te be snoeien, te beperken. Met ronde en ruiterlijke woorden moet de Neder- landsche burger in de Grondwet tot staatsburger worden verklaard, zoo- dat niets of niemand ter wereld ver der in staat zij, aan zijn recht te tornen. Gelukkig, dat ook de vroe gere leiders der Liberale Unie dit eindelijk hadden ingezien en al wier pen ze daardoor ook in eigen boezem zaden van verdeeldheid, liever eerlijke scheiding bevorderren, dan het on misbare: grondwetsherziening op te geven. In het afgetrokkene is het zeker niet wenschelijk, dat de herzieningen van de fundamenteele wet van de Staten telkens terugkeeren en zou men kunnen wenschen, dat we ook hier, gelijk in de Vereenigde Staten, een grondwet had, die een eeuw kon verduren. Doch dan hadden ook even verlichte mannen als de opstellers van de Federal Act hier dat ,werk moeten verrichten. jNu helaas! in ons vaderland vooroordeel en kortzich tigheid, domheid en eigenbelang, tel kens ook de grondwetgevers parten hebben gespeeld, is het noodig, dat de constitutie steeds gelijken tred I houdt met de ontwikkeling van het volk en gedurig veranderd wordt. I Mochten we zoo spoedig mogelijk van die grondwetswijziging getuigen zijn. Dan ware wellicht ook de weg geopend, om in naam der democratie nog andere gewichtige wijzigingen daarin te brengen. Hiermede heb ik o.a. op het oog de aanprijzing van de denkbeelden, door twee hoogleer aren in het vorig jaar in de Gids uitgesproken Het mag inderdaad een gunstig teeken des tijds genoemd worden, dat er althans onder de professorale vertegenwoordigers van Nederland enkelen zijn, die den moed hebben, om ook des noods de Regeering de waarheid te zeggen. We hebben daar mede in de eerste plaats op 't oog prof. de Louter, wiens gezaghebbend woord bij de bespreking van het recht in internationale aangelegenheden grooten indruk in het land heeft ge maakt. Daar zijn er helaas! ook onder de hooggeleerden genoeg, die trots hun verheven positie om de een of andere reden van de Regeering af hankelijk blijven en die althans den schijn op zich laden, alsof ze met hun professoraal gezag de groote fou ten van de Regeering willen bedek ken of verbloemen. Des te hooger rijst het beeld van hen, die zich be wust blijven als professoren der we tenschap niet voor de Regeering van het oogenblik, maar voor het Neder land der toekomst te moeten spreken. Een eeresaluut voor prof. de Louter, die de woorden van andere minder gezag hebbende schrijvers met zijn woord is komen bekrachtigen. Ongetwijfeld behoort ook die edele arbeid tot het werk van de democratie in ons vaderland. In alle geledingen der natie moeten doordringen de be ginselen van waarheid en recht, op dat in de toekomst niet meer mogelijk wordt, wat we thans beleven, dat de wenschen des volks zoo in strijd zijn met de daden der Regeeringen. Toch heb ik aan het eind dezer beschou wing niet zoo zeer het oog op den hoogen arbeid van genoemden U- trechlschen hoogleeraar als wel op de publicaties van twee zijner ambt- genooten, een van dezelfde Univer siteit en een van de Groningsche. Ook Hoofdstuk VI eischt dringende herziening en de leugen van Art. l8P(Hooldst. VII) zou eindigen, indien met ronde woor den, naar de gevoel-nv de- besten uit het land, de plicht iot de vorming van een volk- leger werd afgekondigd. Mochten toch ein delijk de oogen opengaan voor de noodzake lijkheid daarvan Een der meest overtuigende stukken, die over den eisch van een volks leger ziju geschreven, is; Eene klacht, in de Nstionaal-militaire vertoogen door L J. M. Glasius. Amst. 1889 II bl. 106 139. Wordt vervolgd.) Gedrukt bjj DE ERVEN LOOSJES, te Haarlem,

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlemsch Advertentieblad | 1903 | | pagina 6