BIJ MOEBEB THUIS
dook
ARNE GARBORG
uit het noorsch vertaald
door
M. A. ZEEMAN.
I.
2)
„Ja, arme ziel, alles opmaken, dat
kon bij 1" „O, als men 't indenkt
zulk een hondenleven als 't toen
te Fredheim werd, drinken en
pretjes en kaartspelen, alle deuren
open, nacht en dag, 't was erger dan
ooit gehoord is. En van al het lee-
lijke buitendien nog wil ik maar zwij
gen. Als het waar is, wat de men-
schen zeggen, dan was er een mijl
in 't rond geen meisje, dat hij met
vreê liet en in Kristiania had hij
„Als er maar de helft van aan is,
afschuwelijk is het in ieder geval."
„En toch had ik het uiterste
geduld met hem en schikte mij in
meer dan de menBchen zouden ge-
loovenja, God weet, als 't maar
een beetje redelijk geweest was, dan.
zou ik erger dan anderen om mee
om te gaan ben ik toch niet„Ik
geloof niet dat veel vrouwen uitge
houden zouden hebben, wat u hebt
verdragen, juffrouw Holmsen. „Me
nigeen vond het slecht van me, dat
ik wou scheiden. En daar kan ik ook
niets tegen zeggenhet was niet
zooals het behoort. Maar wat had ik
dan moeten doen? Ik kon ook niet
wachten, tot hij mij doodgeplaagd
had. En zooals hij bij tijden was!
half gek door drank en erger nog,
zoodat je nooit kon weten of hij mij
niet in ernst te lijf zou gaan, vooral
nadat ik Thea had weggestuurd."
„Bijna was het eens ernst gewor
den niet waar?" „Ja dien nacht,
toen hij de deur van de slaapkamer
met geweld openbrak? Dien nacht
vergeet ik nooit. Ik had al een beetje
geslapen, toen ik werd opgeschrikt
door een vreeselyk gekraak en daar
kwam hij binnen stuiven als een gek,
heelemaal blauw in zijn gezicht en
met beloopen oogen die leelijke
lichte oogen, u weet wel. Ik was als
verstijfd van angst en kon geen ander
geluid geven dan een schreeuwtoen
pakte hy mg bg het hoofd, dat mijn
muts er van scheurde. Nu had ik
maar te kiezen bulderde hg, öf Thea
weer in huis nemen en haar verge
ving vragen voor wat ik gezegd had,
of anders het licht van den volgenden
dag niet meer zien Ik voelde reeds
zgn warme, klamme handen aan mgn
hals. Geen woord kon ik uitbrengen
het was of ik geworgd werd; „God,
sta mg bgdacht ik en had de
hoop reeds opgegevenmaar geluk
kig kwam toen de knecht."
„Ja, 't is vreeseiyk, wat u hebt
moeten uitstaan, juffrouw Holmsen."
De mond der jonge vrouw begon
te trillenzy had moeite niet te
schreien. Maar zg bedwong hare tra
nen.
„En ik moest aan de kinderen
denken," ging zg voort. „Als hij mij
op de eene of andere manier dood
maakte, hoe zou het dan met die
arme schapen gaan Ik wist zoo goed
als ieder, hoe slecht het is, van je
man te scheiden maar er zat niets
anders opik moest het wel doen.
Allen raadden het mij af, niemand
hielp mg. De stadvoogd was voor
goed kwade vrienden met mg gewor
den, daar ik hem dwong mee naar
boven te gaan naar TheaEn
dominee BrandtJa, nu moet u
toch den brief eens lezen, dien hg
mg zondvan hem kreeg ik ook al
met veel steun.
Juffrouw Holmsen gooide haar
naaiwerk neer en ging naar de blauw-
geverfde kist, waar ze alle overblyf-
selen van hare verongelukte grootheid
bewaarde. De brief vond zg in een
hoekje tusschen papiersnippers, lap
pen en oude hoedengarneering; zg
haalde hem te voorschgn en verzocht
juffrouw Mühlberg hem voor te lezen.
Juffrouw Mühlberg las:
„ln antwoord op uw schryven van
den 24sten, moet ik u doen opmer
ken,'dat het niet baat, iemand in zake
van overspel aan te klagen, wanneer
het niet kan bewezen worden, dat
de schuldigen tafel en bed gemeen
hebben, en dat is zeker niet het ge
val met Holmsen en eene van haar,
die gy verdenkt van met hem te leven.
Aangaande Maren Rasmusdochter is
in het bgzonder nog te melden
„Ja, dat was er ook een," riep
juffrouw Holmsen er tusschen.
„dat Hans Enersen Osthoug
zich zelf heeft opgegeven als de va
der
„Daar had hij honderd daalders
voor gekregen."
„en dat hij gevraagd heeft om
ondertrouw, want hg wil het meisje
huwen. Aangezien uwe aanklacht niet
openlgk dienen kan, moet u zelf maar
zien, wat u te doen staat.
Voids Pastorie Brandt."
Juffrouw Mühlberg keek op. „Ar
me ziel!" zuchtte zg hartelyk.
Dat was te veel voorjuffrouw Holm
sen, zg barstte in tranen uit.
„Ja niemand weet, hoe vreeselyk
het voor mg geweest is!" jammerde
zg met haar zakdoek voor haar ge
zicht.
„Maar", voegde zg er bg, toen zg
een weinig tot zich zelf gekomen
was, „wat er vandaag gebeurd is
dat ik Fanny ook niet meer bg mg
zal kunnen houden dat is, dunkt
mg, nog het ergste van alles."
Juffrouw Mühlberg zweeg; zg be
gon ook haast te schreien.
„Nooit van z'n leven had ik ge
daan, wat ik deed, als ik had kun
nen denken, dat ik de kinderen niet
bg mg zou mogen houden"; begon
juffrouw Holmsen weer met tranen
in hare stem. „Nu heb ik de twee
oudsten al moeten loslaten, daar ik
geen ondersteuning kreegzal ik nu
Fanny ook moeten laten gaan, zoo
moeielgk als ze is, dan blyf ik hier
heel alleen zitten
Het schreien overmande haar weer
en werd zoo hevig, dat Fanny's aan
dacht er door getrokken werd.
„Ik zei het honderdmaal tegen
hem," snikte juffrouw Holmsen,
„met mg kan het gaan, zooals het
wil, maar denk om de kinderen
Zg liet haar hoofd op de tafel zak
ken en gaf aan haar tranen den vryen
loop; geheel haar lichaam beefde.
Juffrouw Mühlberg veegde over
hare oogen en zei met zooveel vast
heid in hare stem als op dat oogen-
blik mogelgk was „ja het is naar,
als de kleintjes uit huis moeten
niemand kan de plaats innemen van
vader en moedervooral
niet van de moeder."
Fanny was van haar plaatsje ge
komen, zg stond nu verbaasd naar
hare moeder te kgken.
„Maatje jeejik", zei ze op eens.
„Maatje jeejik; niet sjeien. Maatje
zoet. Maatje jief sti'j zgn, niet hui'en
Nu begon juffrouw Mühlberg ook.
Juffrouw Holmsen trok de kleine meid
met een wilde beweging op haar
schoot en kuste haar hartstochtelijk.
Toen juffrouw Mühlberg wat be
daard was, haalde zy hare beurs uit
en gaf Fanny een zilverstuk. Toen
bedacht zg, dat ze naar huis moest
om het eten klaar te maken.
De goedhartige ziel was zoo aan-
g^lann en van streek, dat ze ter
nauwernood een wooid kon uitbren
gen. Arme juffrouw Holmsen, arme
Fanny, hoe zou het nog moeten gaan
Ze zou stellig juffrouw Thorsen
hierheen zenden met wat goed lek
ker eten voor hen, zoo niet wat an
ders God weet, hoe het hier in huis
misschien gesteld waszoo smal en
zwak als juffrouw Holmsen in den
laatsten tyd dan toch was geworden
„Nu, dag juffrouw Holmsen!" zei
ze, terwyl ze opstond, „u moet het
nu maar niet al te donker inzien,
u weet, er kan uitkomst komen
U moet denken, dat er éen is
die ons niet vergeetEn dat
is waar ook denk aan onze afspraak
u moet mij komen helpen in de voor-
jaardrukte, anders weet ik geen raad
Nu goeden dag! Dag Fanny, dag,
klein krulkopje. Het zal alles wel
terecht komen, dat zult u zien. Houd
u goed
Juffrouw Holmsen bleef Fanny
liefkoozen en bedaarde langzamer
hand. Goddank, zg had nog vrienden
er zou wel raad zgn te schaffen. Maar
wat was dat voor een muntstuk, dat
Fanny had gekregen Twaalf schel
ling! Nu behoefden ze vandaag ten
minste niet op aardappelen en zout
te leven. En in den loop van den
middag kwam de oude Kari, dan had
ze gelegenheid de zaak nog eens te
overleggen Ja, want als het er
toe moest komen, dan vroeg zij toch
eigenlgk geen ondersteuning aan de
armenkas, maar hg hg, die niet
voor zgne kinderen kon zorgen. En
eer zij Fanny bg die juffrouw Hen
riksen in huis liet gaan, eer 'Het
kwam er ook weinig op aan, of hg
bedeeling kreeg van de armen. Het
was een prachtig slot van al zgn
bluf. En de oude Kari zou den weg wel
weten. Als zg maar in Kristiania
kon komen en zich daar in het mo-
distenvak bekwamen. Haar broer
Nils kon haar daar zeker wel in
helpenzg zou er ernstig werk van
maken en 't hem eens vragen. Later
kon ze dan verder komen en in het
groot gaan werken. „Confectie-maga-
zyn van Margaretha Holmsen."
dat was wel zoo prettig als hier oude
japonnen te zitten keeren.
II.
Oude Kari had den weg geweten.
En vele vroegere vrienden en drin
kebroers van den houtkooper Holm
sen zaten in het armbestuur; met
twee stemmen tegen, n.l. van domi
nee Pukstad en van Evensen, den
kleermaker, was bepaald, dat juffrouw
Holmsen een maandelyksche toelage
kreeg van drie daalders voor Fanny's
opvoeding.
Nu kon ze eene knappe woning
huren. Voor twee daalders in de
maand kreeg zij een ruime lichte
kamer met keukenzg had er zon
en een uitzicht op Btraat, en juffrouw
Mühlberg hielp met het in orde breng
en, zoodat het op iets begon te lgken.
Nu had ze ten minste een dak boven
haar hoofd; het was goed iets vasts
te hebben, al was het ook niet veel.
Nu kwamen er goede dagen voor
juffrouw Holmsen. Al hare oude be
kenden kwamen haar begroeten en
brachten wat voor haar meeja, en
menschen die in Holmsens tijd haar
huis gemeden hadden, knoopten nu
kennis met haar aan. En niemand
scheen te weten, wat er gebeurd was
er werd nooit een woord gerept van
de drie daalders voor Fanny. Deze
kleinsteedsche menschen hadden toch
wel tact en goede manieren, dat kon
zg wel zien.
Yan haar broer Nils kreeg zg na
een poosje antwoord op den brief,
dien zg geschreven had over de be
wuste zaak, en het luidde gunstig.
Nils vond haar plan zoo kwaad nie*
en wilde haar helpen voor zoover dit
in zgn macht stond, met geld voor
haar leertijd en huisvesting. Maar één
ding was vervelend: zgn vrouw had
er iets tegen, Fanny in huis te ne
men. Al hadden ze plaats genoeg ge
had, dan kon ze het toch niet doen
zg was zwak en moest rust hebben.
En Fanny was nu zeker wel niet zoo
heel bedaard, dat kon hg begrijpen.
Maar het kind kon misschien wel
elders ingekwartierd worden voor dien
korten tyd, vond Nils, en als dat ge
schikt kon worden, dan kon juffrouw
Holmsen komen, wanneer ze wilde.
Ja natuurlgk moest er iets in
den weg zgn! Dit antwoord was eigen
lijk zoo goed als eene weigering. Wat
moest zg met Fanny beginnen, die
nu juist zoo druk en lastig was?
Bg juffrouw Mühlberg? Dat was het
eenigste. Maar nu in den zomer tot
ver in den herfst had juffrouw Mühl
berg meer dan genoeg te doen met
haar hotel.
Aclj neen, er zou wel geen raad
op zijn, dat wist ze wel. Ze had het
een tydlang te goed gehad en dat
bekocht ze nu duur. Zij moest pro-
beeren zich in haar lot te schikken
tot een volgend jaar. Dan was Fanny
grooter en kon er misschien wat op
gevonden worden. Dan was het wel
een verloren jaar, maar als het zoo
zgn moest, moest een mensch het
zich maar getroosten.
Met weinig lust ging zg weer aan
haar naaiwerk. Het was een troost,
dat ze nogal eens bij de menschen
aan huis kon werkenhet was alsof
de tyd dan wat gauwer om ging.
Fanny ging mee van huis tot huis,
ten minste als ze wilde. Maar het
kleintje vond het niet overal prettig;
er werd niet overal even veel werk
van haar gemaakt. Soms werd ze dan
maar naar prokureur Lehmann ge
stuurd of naar andere goede kennis
sen met de boodschap, of ze daar
dien dag mocht blijven. En zoo lief
waren de menschen, dat zg haar altgd
vriendelgk ontvingen. Het kwam ook
wel, omdat de kleine meid zoo ver
makelijk was. Prokureur Lehmann
vond, dat er geen kind was, zooals zg.
Als hij van haar gedaan kon krijgen,
dat ze begon te zingen of „te preken",
dan lachte de oude grappenmaker, dat
hg schudde. En als ze tegenspar
telde en niet wilde, dan vond hij haar
nog wel zoo aardig. Dan had ze altgd
een uitvlucht. „Zoo? moet je van
daag hier blyven? Wat zal je hier
doen?" „Ik za' spe'en met Eb-
ba." „Zoo, niets anders?"
„Nee." „Niets anders?" „O
ja." „Wat dan?" „Ik za'
koekjes eten." „Ha, ha, ha, koek
jes voor ons krullebolletjeEn wat
zal je nog meer doen?" „Nee."
„Zal je „nee" doen „Nee."
„Waarom? „Nee." „Maar
waarom niet?" „Nee, ik kan niet
vandaag, ik ben heesch." „Ha,
ha, ha, ha, heesch! Ja iets moet het
wezen, je zou zeggen! Thora!je
moet krulkopje een leverkaasje mee
geven van avond, als ze naar huis
gaat. Niet vergeten hoor!Ha, ha,
ha, heeschDat drommelsche kleine
ding!"
Wordt vervolgd.)
Gedrukt bg DE ERVEN LOOSJES, te Haarlem,