BIJ MOEDER thuis ARNE GARBORG door uit het noor8ch vertaald door M. A. ZEEMAN. I. 10) Maar de voorname damea kregen onder elkaar twist. Wie van de drie zich verongelijkt voelde, werd goede maatjes met de tegenpartij en zocht zich daardoor schadeloos te stellen. En wie van de tweede partij daar voor uitgezocht werd, voelde zich zoo gestreeld door die eer, dat ze haar eigen klub in den steek liet. Natuur lijk wreekten zich hare makkertjes door praatjes en stekelige grappen. „Die gaat nu met de voornamen op en neer, waar laat ze zich nu zoo op voorstaan, zeg?" Vooral was Ebba dikwijls belee- digd. Zij had een gevoel, alsof Gina en Fanny met elkaar dingen te be praten hadden, waar zij buiten werd gehouden, en dat vond Ebba niet eerlijk. „Weet je nog, FanDy?" „Weetje nog van dien keer, Gina?" „Waar praat jelui over kwam Ebba tusschenbeide. „O!" riep Gina, die van natuur gesloten was. „Zeg jij 't dan, Fanny I" „Neen, Fanny, niet zeggen!" riep Gina weer. „He, wat ben jelui vervelend! Als jelui zoo doet, gaat je gang dan maar!" zei Ebba boos. En dan liep ze over en sloot vriend schap met Thea Jensen, de dochter van een uitdrager. Een andermaal was het Fanny, die ontdekte, dat Ebba en Gina ge heimen voor haar hadden. Dan schrei de Krulkopje. En dan beloofde zij eeuwige vriendschap aan Josefine, het dochtertje van den kleermaker Evensen. Nooit van haar leven wou ze meer te doen hebben met die trotsche nuffen Gina en Ebba. De vjjandschap duurde soms wel vier dagen. Het ergBt was het, als Gina boos werd, die mokte zoo lang. Eens toen ze met haar drieën van school kwa men, begonnen ze te kibbelen, om dat ze niet konden uitmaken, wie de voornaamste was. Ebba vond, dat haar vader, een zaakwaarnemer, hoo ger was dan de landeigenaar Wiïg of de houtkooper Holmsen. Fanny hield vol, dat haar vader de voor naamste was, daar hjj niet alleen houthandelaar was geweest maar ook examen had gedaan en prokureur had kunnen worden, als hij maar ge wild hadGina van haar kant vond het voldoende er aan te herinneren, dat haar vader lid van „de storthing" geweest was. Zij praatten daarover tot ze boos werdenEbba werd drif tig en gebruikte woorden als „boer" en „plankenkoopman"Fanny begon te schreien en verzekerde, dat zij nooit meer een woord met Ebba praten wou. Gina zei niets, maar ging heen. Ditmaal was de vriend schap voor minstens dubbel zoo lang als anders gestoord. Met Kerstmis kwam oom Solum op bezoek. Fanny kreeg een grijs- bonten mutsje van hem en een prach tige pop. Die werd Amanda genoemd. Rosalie, die Lundström, de boekbin der, haar 't vorige jaar gegeven had, was juist goed genoeg voor kamenier van freule Amanda. Het was een prettige Kerstmis. Er kwamen allerlei lekkere gerechten op tafel, en hare moeder had zoo'n goede bui, dat Fanny buiten mocht spelen en sneeuwballen mooht gooien met de jongens, zooveel zij lust had. Bijzon der in haar schik was moeder dien avond, toen oom Solum bij ben was, en dat was niet te verwonderen, want oom Solum was erg lief. Fanny zat bijna den heelen avond op zijn schoot i te babbelen. Hij vertelde van al het moois, dat hy in Kristiania hadon der anderen had hij een heele schaar kleine meisjes, en dan een jongen, die Jens heette. Dat was een flinke jongen en juist even oud als Fanny. Als zij groot was, kon zij hem krij gen. „Je wilt hem immers wel heb ben O ja, als hy voornaam is, wil ik hem wel hebben." „Maar ik hoorde, dat je al een vriendje hebt." „Ja, die is ook rijk; dan heb ik twee vrijertjes, moeder!" „Ha ha ha! o jou kleine krullebol!" Den daarop volgenden dag, was Fanny buiten geweest en had sneeuw ballen gegooid. Zij kwam gillende thuis, geheel wit van sneeuw zij had een harden bal in haar gezicht ge kregen en nu bloedde haar neus. Zij vond oom Solum bij haar moeder. Zij waren allebei heel lief voor haarzij kreeg koffie en koekjes, moeder trok haar andere kleeren aan en spoedig was alles weer in orde. Toen oom Solum weg was, zei haar moeder „Nu denk ik, dat wij Tom en Lea spoedig thuis krijgen, is dat niet prettig?" „Ja, o ja, zei Fanny. En dadelijk liet zij er op volgen„Oom Solum is een aardige man, moeder." „Vindt je dat?" „Ja."„Oja," zei hare moeder met een vroölijken glimlach; „'t is een van de oude vrienden van papa, weet je, en nu zal hij ons helpen, dat Tom en Lea kunnen komen. Ja, 't is zooals je zegt, hij is heel aardig!" Een paar dagen later was haar moeder weer niets goed. Zij schreide en had hoofdpijn en klaagde. „Nu krijg je je broertje en je zusje toch niet bij je," zei ze tegen Eanny. „Waarom niet, moeder?" Wel, natuurlijk, dat hij hij, wel je vader En toen schreide zij weer. „Ach Heer, ach Heer 1 dat er geen eind komt aan de ellende Doch dit ging weer voorbij, en over het algemeen had Fanny het nu bij haar moeder erg naar haar zin. Zij behoefde nu nooit meer haar maal te doen met gort uit het water, of met aardappelen en zouter was altijd brood en boter, en zij kreeg stroop op haar boterham en goed eten. Zij leefden nu grootscheeps hadden ge braden vleesch en ingelegde vruch ten en bier „als wij honger moesten lijden, als we geld hebben, evengoed als wanneer wij 't niet hebben, dan kregen we te veel van 't hongerlij den," zei haar moeder, 't Was goed, dat de boekbinder nu niet zooveel meer kwam als vroeger. Moeder was niet zoo vriendelijk tegen hem als eerst. Ed als hij kwam, was hij meest goedaardigmaar als hij een beetje dronken was, dan kon hy erg ver velend zijn. Hij dacht zeker, dat hij moeder tot vrouw zou kunnen krij gen. Want hij kwam altijd met lieve praatjes, dat ze dan naar Kristiania zouden verhuizen en 't daar zoo goed en gezellig zouden hebben, altijd Fransch wittebrood en kaas en Beiersch bier. Maar natuurlijk gaf moeder niets om hem. Scjms deed zij, of zij geloofde, dat hij in Zweden al een vrouw en kinderen had: „Is dat niet genoeg, Lundström je bent toch geen Mormoon?" Lundström legde dan de hand op zijn hart en zwoer op zijn „woord van eer"; dat klonk zoo grappig. En dan werd hij kwaad en begon te vloeken en zei, dat hij naar Zweden zou gaan en met „schoo- ne papieren" terug zou komen. „Wil u mij dan hebben juffrouw Holmsen?" Maar hare moeder wilde hem in geen geval hebben. Zij hield zich meer dan vroeger met Fanny bezig, hielp haar de cate- chismuslessen leeren, vertelde haar van Jezus, antwoordde op hare vele vragen en deed al haar best, het kind voor zich in te nemen. Fanny kon zoo hartelijk tegen haar moeder zijn als de oude Kari 's avonds kwam, vond ze moeder en dochter samen gezellig pratende, zij hadden het goed met elkaar. „Als ik groot ben, moe der, dan koop ik een leuningstoel voor u, zooals grootmoeder Lehmann heeft, en daar kan u dan den heelen dag gemakkelijk in zitten en koffie drinken met wittebrood er bij „Dat is lief van je, krullebol!" zei haar moeder, terwijl zij haar een kus gaf. „En dan behoeft u niet meer te naaien, dan zit u maar stil en kunt het altijd pleizierig hebben." „Ja, liefje, je meent het zoo goed met moeder. Geef me nog een kus je." Fanny omhelsde hare moeder en gaf haar een zoen dat het klapte. De oude Kary kon daar niet tegen. In het voorjaar begon juffrouw Thorsen dikwijls bij haar moeder in huis te komen; zij was een winkel begonnen in fijne eetwaren en het ging haar goed. Juffrouw Thorsen was indertijd dienstmeisje geweest by de Holmsens op Fredheim; de oude geschiedenissen werden nu weer opgehaald, juffrouw Thorsen wist er van nabij alles van. „Ja, die slechtaarrdzei ze met haar West-Noorschen tongval; „zulke menschen moesten er-r niet mogen zijnZe zei de r op zoo'n vreemde manier, Fanny vond het net een ge luid als van krakende schoenen. Zij praatten veelal over de kinde ren. En haar moeder zei zoo dikwijls, dat, als ze voor de kinderen slechts het noodige had kunnen krijgen, het haar niets had kunnen schelen, dat haar eigen leven bedorven was. „En nu had ik de kinderen thuis kunnen hebben," zei ze. „Mijn broer Nils in Kristiania bood mij zijne hulp daar toe aanhij kent juffrouw Aaberg wel, ziet umaar verbeeld u, dat dat onbeschaamde mensch weigert de kin deren te laten gaan Zij zal wel een moeder voor hen zijn, zegt ze. en zoolang hun vader tevreden is, heb ik niets te zeggen. Alsof ik een dood-vreemde wasNatuurlijk zit hij er achter. Ach, dat God hem nooit eens zijn straf geeft voor al het leed, dat hy mij beeft aangedaan!" Na eenigen tijd scheen het, dat de kinderen meer vergeten raakten. Lea begon brieven aan hare moeder te schrijven, en volgens die brieven ging alles goed op Elmerud. Op zekeren morgen werd Fanny wakker en zag, dat ze alleen was in het groote bed. Bij de tafel zat niet hare moeder, maar de oude Kari, een kopje koffie te drinken. „Zoo, kwikstaartje, ben je wakker vroeg Kari. „Voor jou ben ik geen kwikstaartgaf Fanny ten antwoord. „Waar is moeder?" „Je moeder is op reis." „Waar naar toe?" „Wel, ben je dat vergeten, soezebol je weet toch wel, dat moeder buiten voor mevrouw Berg een japon moest gaan naaien."„Je jokt, Kari." „Wel, zoo'n kind! nu weet ze het heelemaal niet meer. Bij lensman Berg moest ze komen om een japon te naaien." „Waar woont die dan?" „O, wel vijf of zes mijlen van hier; wat kan je dat na schelen? Sta nu maar op, dan kan ik je aan- kleeden." „Neenje moet mij eerst zeggen, wanneer moeder thuis komt, Kari jokkebrok!" „Wel, als de japon klaar is, komt ze, morgen of overmorgen of een anderen keer; dat komt er immers niets op aan, als je mij bij je hebt. Je zult geen gebrek lijden, hoor pruikje„Ging moeder alleen dat heele eind, Kari „Ik denk, dat er wel iemand was, om haar te rijden!" „Wie was dan die koetsier?" „Wel, dat kan ik immers niet weten." „Maar waarom ging ze zoo vroeg opreis?" „Opdat jij niet zoudt vragen, kleine heks! Kom nu maar, dat ik je aan kan kleeden." Maar Fanny wilde zich zelfaanklee- den. Zij zeurde, talmde en vroeg tel kens naar hare moeder, terwyl zij haar goed bij elkaar zocht; wat Kari haar gaf om aan te doen, deugde nooit, dat kon zij niet aankrijgen. Kari beproefde het eindelijk met ge weld, maar daar Fanny zoo sterk was, moest zij het opgeven. Fanny kwam dien dag niet op school. Hare moeder bleef lang uit. Eerst den vierden dag kwam zij tegen den middag thuis, verbrand door de zon en met een frissche kleur. Zij had een nieuwen zomerhoed gekregen en een mooie parasol, zoodat Fanny haar bijna niet kende. „O moeder, wat ben u mooiriep zij blij en sprong haar tegemoet; haar moeder sloot haar in de armen en kuste haar. „Dag kind, dag engel, hoe heb je het gehad?" Den dag daarna kwam Solum. Nu ging 't vroolijk toe: gekheid en lekker eten en zonnig humeur. Fanny vond, dat moeder en oom Solum erg veel pret hadden. Zij praatten veel, wat Fanny niet thuis kon brengenzij hadden het over den spoortrein, over een waterval, ze zeiden zoo iets van fles8chen, die ze den hals hadden ge broken, van een hotel en aangescho ten reizigers en dan praatten ze ook over eene machine, die daalders af wierp. En telkens, als zij hun glas opnamen, zeiden zij: „net mijn wijntje!" en als de flesch leeg was, riep Solum: „weg er mee, naar 't verbeterhuis, zooals we daar ginds zeideu Vele andere vreemde woor den hoorde Fanny nog, waar tusschen zij het verband niet begreep, en het naarste was, dat ze een paar maal, juist als het gesprek zoo goed op gang was. de stad ingezonden werd om een boodschap. Maar zooveel begreep ze, dat hare moeder met oom Solum in gezelschap was geweest. Toen oom Solum weg was, vroeg ze: „Zeg, moeder, hebben ze bij Berg een machine, die daalders maakt „Wat... wat zeg je daar?" vroeg hare moeder verlegen. „Oom Solum zei, dat er eene machine te zien was geweest, die daalders maakte!" Hare moeder herstelde zich. „O," zei ze, „je bedoelt wat hij vertelde van zijne reis naar Kongsberg? Ja, daar was zoo'n machine. Daar maken ze geld, weet je. Ik heb haar niet gezien nu nietmaar vroeger eens toen was ik daar met vader, begrijp jeje zult later die machine ook wel eens te zien krijgen, als je groot ben, Krulkopje als je goed oppast. Kom, nu gaan we ons uit- kleeden Hoe heb je het gehad, klein gekje? Was de oude Kari lief voor je? Is Lundström hier geweest En je ging toch wel naar school?" Id bed kroop Fanny dadelijk op haar oude plaatsje in moeders arm, en zuchtte van genoegen. „O, 't Is zoo heerlijk, moeder!" Zy lag een poosje te babbelen, klopte hare moe der op hals en wangen en streelde haar over hare borst, terwijl zij zich dicht tegen haar aandrukte en haar smeekte niet meer weg te gaan praatte over den grooten leuningstoel, dien hare moeder eens van haar zou krijgen, en op eens vroeg ze: „Moet ik van avond het Onze Vader niet bidden, Moeder?" „O ja zeker," riep haar moeder verschrikt; „vergeet dat nooit, Krul kopje! Je moet er aan denken, ook als moeder je er niet aan herin nert; bid maar gerust tot Onzen lieven Heer, kind nu je nog zoo klein en onschuldig bent 1" (Wordt vervolgd) Gedrukt bjj DE ERVEN LOOSJES, te Haarlem,

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlemsch Advertentieblad | 1903 | | pagina 6