BIJ MOEDER THUIS ARNE (MR BORG DOOR UIT HET NOORSCH VERTAALD DOOR M. A. ZEEMAN. L 12) .,Hè, wat leeljjk van jelui, altijd heb je geheimen voor mij'k wil niets meer met jelui te maken heb ben, hoor!" „Ik kan het toch niet helpen," zei Gina. „Neen, Fanny, die doet altijd zoo wijs en is zoo vervelend „Alsof Gina niet zelf gezegd had, dat ik het niet vertellen mocht!" „Je kon toch we! begrijpen, dat ik Ebba niet meende, want die is even oud als wjj." „Mij kan je het best vertellen," vleide Ebba. „O foei neen, ik zeg het niet." „Waarom?" vroeg Ebba, „als jij 't weet, mag ik het ook wel weten." „Hè nee, ik zeg het niet, hier op straat niet; 't is zoo licht." Kom dan van avond met Gina bij me, dan gaan we naar den hooi zolder." „Ja-a o ja op den hooizolder Daarover werden ze het eens. „En nu moet je er me de hand op geven, dat je het mij zal vertel len," zei Ebba. lanny keek Gina eens aan; Gina knikte. „Ja, ik zal 't vertellen", beloofde Fanny, en gaf haar de hand. „Beloof het bp God." „Bij God! Geloof je me nu?" Ebba was er nu gerust op. Toen zij dien avond op den zolder bijeenkwamen, was het haar vreemd te moede. Alsof ze het afgesproken hadden, kropen ze in den versten hoek van den zolder, waar het zoo donker was, dat zij elkaar niet konden zien. Zij praatten druk over allerlei dingen, waar zij niet aan dachten, barstten uit in gemaakt lachen en hadden langen tijd noodig, eer ze ieder een plaatsje vonden. Eindelijk zaten ze dicht op elkaar, ze konden bijna hooren, hoe hare hartjes bons den. En toen zwegen ze alle drie. Het was toch erg akelig, vonden ze. Vooral Fanny was niet op haar gemak. Zjj zou het wel willen ver tellen; maar hè, wat was het moei- ljjk! zij wilde het toch liever niet zeggen. „Weet je, wat voor aardrijkskunde wij morgen hebben?" vroeg zij aan Gina. Gina wist het, Ebba ook. Toen volgde er eene stilte. „Hè, wat is juffrouw Malthe een vervelend menschl" zei Fanny. „Waarom krijgen we geen aard rijkskundige les van mynheer Bryn? Hij is aardig." „Ja, hij is aardig." „Wie?" „Wel, mynheer Bryn!" „O ja. hjj is heel aardig." Nieuwe stilte. „Waarom lach je?" vroeg Ebba, die haast geen adem kon krijgen; de andere meisjes hoorden, hoe zij hjjgde. „Ik lach om mynheer Bryn, 't is zoo gek, als hjj stottert. G-g-gal- genbrokkend-drommelsche m-m-meisjes!" „Ha ha!" „Hi hi hi!" „En als hjj ons dan spreeuwen noemt! Ha! hal Je k-kan wel spr-s-spreeuw. als je m-m-maar w-wil! Ha, ha!" „Ja. vreeselijk gek Weer eene pauze. Het was in dien hoek om te stik ken. Zjj hoorden eikaars ademhaling, zjj hadden alle drie heel veel lust om te beginnen over wat hare ge dachten bezighield, maar de moeie- ljjkheid was, hoe. Eindelyk kon Ebba het niet langer uithouden. „Nu begrjjp, ik, dat jelui my voor den gek wilt houden," zei ze; „ben jelui dat van plan?" Uit twee monden te gelijk klonk een erg verwonderd: „je voor den gek houden, hoezoo?" „Weet je niet meer, dat je zoudt vertellen. Fanny, wat Gina ook weet?" „Ach dat!" „Heb je er niet „God" op gezegd Deed ze dat niet, Gina?" „Jawel, dat heb je gedaan, Fanny!" „Maar dan moet je me de hand er op geven, dat je 't niet zult zeggen Ebba beloofde het plechtig. En toen begon Fanny fluisterend, stil op weg geholpen door Gina, de ver halen te doen, die zjj het dienst- bodenvertrek op Vik gehoord had. „Hèfoeizuchtten de kinderen, uls er iets ergs kwam„o niet zeg gen, niet zeggenik schaam my zooMaar als het eene verhaal uit was, wilden ze er nog een hooren; en dan vroeg Ebba ook uitleg van alles. Fanny vertelde, wat ze wist, en Gina hielp haar. Fanny had van sommige dingen een verkeerd begrip Gina verbeterde haar, zoodat het voor Fanny zelf geheel nieuw werd. Hoe meer zjj begrepen, hoe minder open zjj er voor durfden uitkomen en hoe sterker de prikkel was, om er meer van te weten. Hoe was dat toch mogeljjk? Hoe kon dat zjjn? Zjj fluisterden en mompelden, en als de woorden moeieljjk te zeggen waren, wisten ze zich met teekens en aanduidingen te helpen of met de beginletter. Ebba wist weldra evenveel als de anderen; „bah! foei! dat iemand zoo iets wilde!" Zjj zuohtten en hadden het vreeselijk warm. „O foeiik zou 't van schaamte bestervenVerbeeld je, dat wij een van allen O foei, hoe vreeselijkNooit, nooit van z'n leven!" Maar na dien avond gebeurde het dikwjjls, dat de meisjes in den don kersten hoek van den donkeren zolder kropen en hare verbeelding bezig hielden met de vertelsels der dienst boden. Dit was een heel ander genoegen dan wat zjj vroeger prettig hadden gevonden. Zjj wonden zich al pratend zoo op, dat zjj beefden en gloeiden als in koortshitte. Zjj vergaten alles: den tijd, haar avondeten, haar moeder, haar vader; zjj gaven er niet om, of ze knorren kregen, als ze thuis kwamen. Zjj moesten nog een ge schiedenis hoorenzjj wilden nog beter weten, hoe getrouwde men- schen het hadden. „O foeidat iemand zoo iets wildeZjj zouden zich dood scha men O hoe leeljjkNooit zou er met een van haar drieën zoo iets gebeuren, o foei neen nooit, nooit Zjj namen alle dagen met de stel lige belofte afscheid, dat ze nooit, nu of later, tegen iemand ter wereld, al was het tegen hare beste vrien den, een woord zouden reppen, van wat ze met elkaar hadden bepraat. Ze gaven er elkaar plechtig de hand op. Beschaamd en met een onrustig geweten gingen zjj naar huis. Ebba meest meestal met Fanny meegaan, want Fanny was doodsbang voor Hem, die overal was en alles wist. De vriendschap tusschen deze drie was nu voor goed gevestigd. Zij voelden zich verbonden door een ge vestigd. Zjj voelden zich verbonden door een gemeenschappeljjk kwaad. VIII. Fanny's moeder was nu iederen zomer een poos in Kristiania. Zjj deed het huishouden voor haar broer, als Maria buiten was, om hare zenu wen te versterken; of ze ging eens kijken naar Lea en Tom, die het gelukkig by juffrouw Aaberg op Elmerud nogal goed hadden. Fanny mocht niet meegaan. Zjj werd in Kristiansborg of daar in de buurt achtergelaten bij bekenden den tijd verdreef zjj zoo goed zjj kon met de speelmakkertjes die zjj overal vond. Dezen zomer was er iets bjjzonders in Kristiansborg; er kwam een too- neelgezelschap in de stad. Dat was iets nieuws voor Fanny. Den eersten keer den besten, dat er gespeeld werd, wist zjj gedaan te krjjgen, dat men haar meenam naar de komediezaal, en daar had ze een avond, die hare stoutste droomen en verwachtingen ver overtrof. Zij" wist niet waar zjj was. De groote zaal van juffrouw Mühlbergs hotel met al de vele menschen viel weg voor haar. 't Eenige, wat voor haar bestond, was de verlichte plek daar voor haar, waar gespeeld werd; al het andere was een donkere ruimte vol gegons, die haar in 't minst niet aanging. O, wat was het mooi, wat was het aardig! Als ze altjjd maar door wilden gaan, in 't geheel niet op houden Zjj trilde van angst, dat het uit zou zjjn; hoe jammer, dat moeder nu niet hier was, om 't ook te kunnen zien. Wie elkaar moesten krjjgen, be greep ze aanstonds: de zeeofficier natuurljjk en dat meisje met die rose zjjden japon. Hé, zoo'n japon eens te hebbenZulke mooie men schen had zjj van haar leven nog niet gezien, veel mooier dan poppen en toch levend. Wat had die zeeof ficier een prachtig uniform en zoo'n zwaren baard. En wat was hjj knap En zoo flink en aardig. Zjj bewon derde hem zoo, dat haar hartje be gon te kloppen. O, en nu gingen ze zingen 1 Die met de rose japon kon zoo mooi trillen met haar stem en maakte met hare armen allerlei bewegingen. Fanny had nooit zoo iets gezien. „O lieflijk dal", zong zjj, nooit zal ik u verge-e-e-ten Maar als ze met den zeeofficier samen zong, dan was het zoo mooi, dat Fanny wel hardop had willen roepen. Hoor nu eens hoe prach tig „Juffrouw Mühlberg hebt u ooit zoo ietB gehoord Zingen ze in Kristiania ook zoo mooi, juffrouw Mühlberg „Stil toch, kind, stil!" En in het tweede bedrijf was het tooneel een schip. Touwwerk zag men en matrozen en allerlei benoodig- heden, zooals op de „Vooruit" of de „Prinses Louise." Nu werd het pas vrooljjk. Hoe grappig zong die oude matroos „Onze kapitein, die kan er goed bij, Kan er goed bij, Maar kom hem niet op zij, Niet op zij-ij En dan die ouwe met den langen neus, die zooveel spelden op zjjn goed had zitten, ha, ha, ha! „Juf frouw Mühlberg, juffrouw Mühlberg, ziet uwel, dat is kreupele Michiel!" „Ssst, sst, stil toch." „Ze zeiden, dat hjj een speldenkussen is, o hoe gek!" „Stil toch, Fanny, stil." O, en nu kon zjj ook ver staan, wat zjj zeiden. Zie nu dien blufmaker eens, die zoo'n praats had in 't begin, nu werd hjj ze ziek, „o, o!" „Sst, ast." Er was een oude vervelende mjjn- heer, zeker de vader van het meisje met de roBezjjden japon; dat was een nare, domme man, hjj wou niet hebben, dat zjjne dochter den zeeof ficier kreeg. Alsof ze een beter man had kunnen krjjgenMaar nu zou men eens zien. Nu kwam de ze of ficier. En hier op het schip was hjj de baas Hè? Wat nu? Ze hingen hem op Ach! «Stil, ssst ha ha hal" Fanny voelde, dat iemand haar bij den schouder nam en haar iets in het oor fluisterde van „stil zijn", of „de zaal uitgebracht te worden" Stil Zat ze dan niet stil O gelukkig I de kapitein was toch een aardige man 't was natuur ljjk maar een list, om den ouden heer te doen schrikken. Nu gaf hjj zjjne toestemming. O, nu vielen ze in eikaars armen. O en verbeeld je, nu kusten ze elkaar tweemaal driemaal viermaalFanny kreeg het warm, waar zjj zat. Maar o ja, zij waren geëngageerd, dan mocht het, dan stak er geen kwaad in En wat zongen ze nu blijJa, 't was natuurljjk, dat ze nu bljj waren, zij vooral; vooral zjj... O, wat was die kapitein lief! Hè, dat vervelende gordjjn, dat er nu weer voorgeschoven werd. Als 't maar gauw weer open ging; want nu kwam natuurlijk de bruiloft Wat een vreeselijk leven op eens in de zaalToen Fanny om keek, zag ze, dat alle menschen waren opge staan en in de handen klapten. De dames stonden ook. Waarom, gin gen ze al weg? Weer zoo'n vreese lijk geklap; 't gordjjn werd open getrokken nu begon het weer Niet Ze bogen, alleen, en toen kwam het gordjjn er weer voor. „Kom Fanny," zei juffrouw Mühl- herg. Fanny wist niet wat er ge beurde, 't was toch nog niet uit? De meeste menschen gingen naar den uitgang. Gelukkigl er bleven er bleven er ook nog een paar staan klappen. „BiBbisschreeuwden ze. Wat waren dat lieve menschen nu konden de spelers niet laten, weerom te komen. „Juffrouw Mühl berg! juffrouw Mühlberg! 't begint weer, er komt nog meer!" Het gordjjn werd weer weggetrokken de dame in 't rose kwam op, aan de hand van den kapitein; nu begint hethèze deden niets dan buigen. Toen ging het gordjjn weer dicht. „Kom nu toch, Fanny riep juffrouw Mühlberg. Fanny kon haar tranen bijna niet inhouden, alle menschen gingen weg, 't was uit. Zjj bedelde zoolang, tot ze alle vjjf de keeren dat gespeeld werd, mee werd genomen; behalve ,.de Beis naar China" die nog eens ge geven werd, maar niet trok zooals den eersten keer, zag zjj„De zwakke Zijde" en drie aardige kleine stukjes. Wordt vervolgd) Gedrukt bjj DE ERVEN LOOSJES, te Haarlem;

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlemsch Advertentieblad | 1903 | | pagina 6