BIJ MOEDER THUIS
ARNE GARBORG
DOOR
UIT HET NOORSCH VERTAALD
DOOR
M. A. ZEEMAN.
L
13)
Fasny dacht verder den heelen
zomer aan niets dan aan die too-
neelvoorstellingen. Waar en wanneer
zjj slechts iemand vinden kon, die
naar haar wilde luisteren, speelde
zij een stukje of zong tooneeldeun-
tjes; het liefst deed zij Hedwig na,
de dame met de rose zijden japon.
Zoo'n japon eens te krijgeneen
rose zijden japon met een sleep
Dat zou wat anders zijn dan die
grjjs linnen jurk, waarin ze nu altijd
rondliep en die niet verder kwam
dan tot haar knieën en zij had
volstrekt geen kleine voeten
O, als ze maar eerst groot was!
Hare moeder kwam uit Kristia-
nia terug en was niet in haar hu
meur. Fanny kon er niet achter
komen, waaromde oude Kari alleen
scheen er iets van te weten, maar
als zij en moeder samen zaten te
praten, begreep Fanny niet, waar
ze het over hadden.
„Ik dacht al, dat Onze lieve Heer
het nu weer voor mij schikken zou,"
zeide haar moeder op zekeren avond
„de dokter had gezegd, dat 't niet
lang meer kon duren."
,De dokter!" lachte Kari scham
per, „wat kan je op een dokters-
woord aan? Nu heeft een andere
dokter heel wat anders gezegd; ze
heeft geen zwakke borst, zegt hij
zij is alleen maar zoo zwak, omdat
zjj zooveel kinderen krjjgt, daar kan
zij niet tegen Neen," zei Kari,
„ieder jaar, dat staat haast gelijk
met tering." „Niet om haar weg te
hebben niemand wenscht haar
den dood toe; maar 't is toch
wel toevallig, dat er altijd ietB in
den weg moet komennooit gaat
het, zooals men denkt!"
Fanny zat haar boterham te eten
en met groote oogen te kijken.
„Over wie praat u?" vroeg zij.
„Dat komt er niet op aan," zei
de oude Kari. „Ach, hoepelstok,"
riep Fanny, „ik vraag het je niet;
wie, moeder?" „Iemand, die je
niet kent, wees nu stil en bemoei je
niet met ons„Hè, wat waren
ze weer vervelend!"
De oude Kari trachtte hare moe
der te troosten bare kaken gingen
op en neer als een blaasbalg. „Kom,
Marharetha," zei ze, „drink nu maar
een glas bier en trek het je niet
aan 1" ,,'t Komt eens tot een eind",
zei de touwslager; en men moet
niet au! roepen, voor men geslagen
wordter is toch niets om om te
schreien, wel P" Hare moeder
scheen een beetje verlegen te wor
den; „ben je mal, Kari vroeg
ze, „denk je „Neen, neen,
neen, 'k bedoel niets kwaads, je
moet dat niet zoo hoog opnemen,
Margaretha. O, die jeugd die stuift
dadeljjk op. Ik ben oud, en ik heb
zooveel gezien, ik kan er op zweren.
Denk eens aan Mevrouw Thome.
Ja, ze wordt Mevrouw genoemd,
maar je weet, hoe het zit. Zij rijdt
met den majoor en doet zijn huis
houden en ontvangt zjjne gasten,
en ze is ferm hoor, en heel welge
manierd. Ik zie haar alle dag en
doe boodschappen voor haar en ken
haar goedje hebt me stellig nooit
een woord kwaad van haar hooren
«preken Neen, want ik zeg, is ze
er niet minder om, als ze overigens
maar lief en goed is Betalen doet
ze goed en een gemakkelijk mensch
in alle opzichtenniemand spreekt
haar ook te na! Laat het maar gaan,
zooals 't wil, Margaretha, en bedenk,
dat je 't nu goed hebt't is een
andere tijd nu, dan toen wij kreu
pelen Miohiel om aardappelen en
haring moesten bedelen
En nu werden de oude geschiede
nissen weer opgehaald, en voor dien
avond was het leed vergeten. Maar
den volgenden dag was Fanny's
moeder weer even ongelukkig en
even vervelend en brommig.
Oom Solum kwam in het najaar
zyn gewone bezoek brengenhij
was ook al niet in zijn schik. En
van hem begreep Fanny ook niets.
Hy praatte van een tijd van achter
uitgang en groote geldelijke verliezen.
„Als het zoo voortgaat," zei hy,
„dan kan de helft zich niet staande
houden". En nog meer zulke dingen,
Fanny begreep er niets van. En dan
moest ze altijd zooveel boodschappen
doen, als hy er was. Dezen keer
had hy niet veel voor haar meege
bracht. Zij vond het gierig van hem,
dat hy haar geen nieuwe jurk gaf,
het eenige, wat zy kreeg, was geld
voor een paar nieuwe schoenen. „En
koop toch vooral stevige, Margaretha,"
zei Oom Solum.
Hij bleef ditmaal lang in Kristians-
borg, om „die lastige geldzaken van
de bosschen, waar hy in zat." Fan
ny's moeder had het niet gemak
kelijk in dien tijd, dat Oom Solum
den boekbinder zou ontmoeten. „Oom
Solum houdt niet van dat soort
menschen," zei ze. Het was grap
pig, zooveel listen als ze wist te
bedenken, om Lundström uit huis
te houden. De oude Kari hielp mee
en Fanny werd ook ingelicht; 't
was een kleine komedie. En Lund
ström liet zich om den tuin leiden,
hoewel hij het op 't laatst wel
vreemd begon te vinden. „Wat drom
mel iB die broer Nils toch voor een
man zei hij op zyn meer en meer
onzeker Zweedsch-Noorsch.
Op den hooizolder hadden de
bediendenverhalen afgedaan de meis
jes speelden er nu altyd komedie.
Fanny en Ebba herinnerden zich
het meest van „de Reis naar China,"
de rest maakten ze er zelf by. Qina
had het best de liedjes onthouden;
zy zong ze ook mooi, maar de vroo-
lyke deuntjes kon Fanny het aar
digst voordragen. Zy hadden niet
genoeg personen voor het stuk, daar
om kregen de poppen ook een rol
De bruiloft, die de tooneelspelers
tot haar spijt niet vertoond hadden,
maakten zij er naar eigen vinding
byFanny was Ds.* Pukstad en
trouwde het bruidspaar, en als def
tige menschen reden ze naar de kerk
in eene oude kales.
Zy twijfelden geen oogenblik meer
aan hare roeping, alle drie wilden
ze bij het tooneel komen. Thuis te
blijven en te trouwen met een koop
man of een kantoorklerk, zoo dom
zouden ze niet zyn, dat was al te
vervelend, 't Was te verwonderen,
dat sommigen zich met zoo iets mins
tevreden Btelden. Zoodra zy groot
waren, wilden ze naar de hoofdstad
en zich daar bekwamen voor het
tooneel. Van daar natuurlijk naar
Kopenhagen, waar de grootste schouw
burg was, en dan wilden ze naar
Italië. Alle kunstenaars waren altyd
eenigen tyd in Italië, vertelde Ebba,
dat had hare moeder gezegd. En als
ze dan uit Italië terugkwamen, zou
den ze optreden. Alle drie wilden
ze dan in een lichtrose zijden japon
gekleed zyn met een langen sleep;
en ze wilden voor de eerste maal
alle drie optreden in hetzelfde stuk.
Maar dat moest dan een stuk zyn
met drie zeeofficieren, zoodat ieder
den haren kon krjjgen.
Zij wonden zich zoo op, dat ze
weldra meenden, niet zoolang te kun
nen wachten, tot ze volwassen waren.
Zy maakten allerlei geheime plannen
om te ontvluchtenwat zou het een
genot zyn uit deze saaie stad weg
te komenNatuurlyk zou de reis
vermoeiend zynmaar zeker ook
wel interessant. Drie mooie meisjes,
die op straat voor de menschen zon
gen weldra kwamen ze by een
kasteel, waar een generaal woonde
en misschien wel een prinsdie
kwam naar buiten om naar haar te
kijken. „Waar gaan jelui naar toe,
meisjes?" „Wij gaan naar Italië
en willen kunstenares worden."
Zoo, zoo, wil jelui dat Die
hooge mynheer stelde veel belang
in haar, en wie weet, waartoe het
zou leidenwant toevallig had hy
net drie zoons en die werden alle
drie zeeofficier
Voorloopig, vond Gina, moesten
ze daar nog niet aan denken. Ze
moesten eerst Duitsch leeren, eer zij
de wereld ingingen. En dan konden
ze intusschen ook pianoles nemen
pianospelen moesten ze ook kunnen.
Langzamerhand verflauwde de be
langstelling voor de tooneelvertoo-
ningen. Het herhaald opvoeren van
de bruiloft, deed haar telkens aan
trouwen denken en weldra kregen
de verhalen van vroeger macht over
haar.
Opnieuw kropen ze in den don
kersten hoek van den donkeren zol
der. Daar gaven ze aan de verbeel
ding vrij spel. Er was nog zooveel,
wat zy niet begrepen, en 't waren
allemaal zulke rare, leelijke dingen.
Hoe kregen de menschen eigenljjk
kinderen zulke groote kinderen,
veel grooter dan de poppen, hoe
waB dat toch mogelijk? Zij wilden
het zoo graag weten, maar het was
en bleef een raadsel voor haar.
Alleen getrouwde menschen had
den kinderen. God schiep ze, dat
wisten ze wel; maar waarom moest
men eerst trouwen om ze te krijgen
De meid van Andreassen had
wel een kind gekregen, zonder dat
ze getrouwd was, maar Andreassen
was de vader, had men gezegd. Wat
beteekende dat toch Andreassen
was toch getrouwd met zijne vrouw?
Het was onbegrypelyk, het eene
al vreemder dan het andere, en het
verband er tusschen was nooit dui
delijk. Zy konden er over denken
en over praten zooveel zy wilden,
ze kwamen maar niet verder, en
het thema was onuitputtelijk.
Hare spelen bewezen waaraan zij
dachten. Verloving en bruiloft waren
niet meer genoegby de familie
moest nu ook een kindje komen. De
dokter werd gehaald en de baker,
en een pop deed dienst voor het
kleine kind. Vreemde nare dingen
bedachten ze in het schemerdonker
daarboven op de hooibergplaats, en
de voorstellingen harer droomen kwel
den haar als een booze geest.
Ze hadden nergens pleizier in in
haar vrijen tyd, wanneer ze niet by
elkaar waren. Voor Fanny vooral
was het alleenzijn vreeselijk, zij was
zoo vreeselyk bang voor Onzen lieven
Heer.
Zy voelde zyn doordringend oog
op haar rughy was altyd achter
haar, loerend en luisterend.
Och kom, zou er zoo iemand
zyno neen, neen, dat meende
zy niet; er moest natuurlijk een
God zynzij hield van Hem, ja
zeker hield zy van Hem, Hij gaf
haar kleeren, laarzen, eten, drinken,
een veilig dak hè, als de school
toch maar begonZij had het dezen
zomer niets pleizierig, het was zoo
akelig saai op Fredheim bij de Storms.
In de vijfde klasse hadden ze
nog al meer lessen dan in de vierde
en de schooltijd duurde eindeloos
lang. O, als ze toch maar vluchten
kondenZelfs in Mevrouw Kahrs
lessen waren zy afgetrokken en ver
veelden zich. Zij doodden den tyd
door elkaar briefjes te schrijven, die
met geheime teekens en letters aan
duidden, wat ze dachten: J. M. is
nooit g. z. „Juffrouw Malthe is nooit
gezoend." „J. S. zou wel graag
tr Juffrouw Strandboe zou wel
graag trouwen." In den vrijen tijd
tusschen de lessen hadden ze er
ook pleizier in op een geheimzinnige
manier gekke dingen te zeggen.
Ze waren zoo beweegljjk en druk
en schreeuwden zoo hard. Op eens
werd het ook een gewoonte telkens
„God!" en „Wat deksel!" te zeg
gen. Zij schenen dat erg prettig te
vinden. Fanny had een Westland-
schen vloek geleerd van juffrouw
Thorsen en Gina zei na, wat ze van
haar vader eu hare broers hoorde.
In het leesboek, dat ze op school
gebruikten, stond een volkssprookje,
getiteld: „De duivel." De vrome
kleermaker Evensen had dat gezien
en het weinig stichtelijk gevonden.
Hij had dat verhaaltje met potlood
dooageschrapt en aan den kant ge
schreven „geen verhaal voor kinde
ren." Fanny merkte dit eens, en
vertelde het dadelijk schaterend aan
de geheele klasse. De kleine, goedige
Josefine zat zoo bedrukten beschaamd
te kijken en riep al maar„Niet
doen, Fanny hè toe, doe dat niet
't is niets aardig van je, Fanny,"
maar er werd zoo gelachen, dat men
haar niet eens hoorde. „Niet voor
kinderen ha, ha haverbeeld je,
niet voor kinderen hi hiDat werd
een stopwoord in de klasse. En het
woord „duivel", dat de oorzaak van
de heele geschiedenis was, werd door
„de drie voornamen" als vloek ge
bruikt, doch ze zeiden alleen d
de rest voegden ze er alleen in ge
dachten bij.
De kleermaker Evensen was een
van de meest waakzamen in de ge
meente toen hij „de Duivel" in
het leesboek van zijn dochtertje ge
vonden had, gaf hij er Ds. Pukstad
kennis van. Tot zyn spijt moest de
predikant hem meedeelen, dat het
leesboek, dat bij Mevrouw Kahrs
gebruikt werd, hetzelfde was, dat op
de burgerschool was ingevoerd. Dus
kon men tegen Mevrouw Kahrs geen
aanmerking er op makeD.
Maar in de stad werd weldra over
Mevrouw Kahrs en over dat lees
boek druk gepraat. „Hebt u het al
gehoord, Mevrouw Kahrs gebruikt
op haar school een boek, waar vloe
ken in staan." Fatsoenlijke menBchen
konden niet nazeggen, wat er stond,
maar het was een leelijke vloek, en
een paar van de meisjes hadden
zich al aangewend, dien te gebruiken.
Ernstige ouders konden toch eigenlijk
hunne kinderen niet op die school
laten blyven.
Een vroeger opgevangen gerucht,
dat Mevrouw Kahrs in de hoogste
klasse de leer verkondigde van be
keering na den dood, werd nu op
nieuw verspreid en besproken. Som
migen betwijfelden ook, of Mevrouw
Kahrs den Bijbel wel voor Gods
woord hieldhet was althans zeker,
dat zy te veel gewicht hechtte aan
de drie geloofsartikelen.
Mevrouw Kahrs merkte, dat er
gemompeld en gepraat werd. Maar
zij wist, waarover het was, en gaf
er niet om. Hare school had zich
daartegen vroeger staande kunnen
houden. Zy kon daarenboven ook
niet voorzichtiger zijn dan zij reeds
was. Zij hield zich reeds lang streng
aan de leerboeken, die als goed be
kend stonden, en zij wist niet, dat
zij ooit hare eigen meening had te
kennen gegeven, wanneer de uitleg
ging twijfelachtig was.
{Wordt vervolgd)
Gedrukt bjj DE ERVEN LOOSJES, te Haarlem,