BIJ MOEBEB THUIS ARNE GARBORG DOOR UIT HET NOOR8CH VERTAALD DOOR M. A. ZEEMAN. I. 16) Dan stierf ze van liefdesverlangen, en -dan zou het hem spijten wat hij gedaan had, en Moeder zou om haar schreien en al hare vriendinnen souden bloemen zendenJa, zij moest trachten het te weten te komen. Onzekerheid was het ergst van alles. In het begin van Februari kwam de koning in de stad, hij moest de „Storting" openen, werd er gezegd. Fanny stond met hare moeder op het bordes van Hotel „Stockholm" een vol uur op hem te wachten men kon hem hier zoo goed zien, als hij in het rijtuig stapte. He, wat had ze het koudHare moeder stond ook te klappertanden. Het wachten viel lang. Langzamerhand nam de menschenmassa toe en ook de politiewacht. Daar kwamen de militairen, hoe prachtig en daar wat was dat „O, Moeder, licht mij op, wat zijn dat „Dat is nu het gele corpsO Fanny keek haar oogen uit. En nu kwam hy zeker gauw Ja, nu moest hij dadelyk komen. „Komt hy nog niet Ja, nu kon het niet lang meer duren. Eindelijk floot de trein hy Oslo. „Komt hy nu?" Ja, ja, nu komt hy„Eindelyk", zei juffrouw Pedersen, toen zy verloofd was Fanny kreeg hem te zien. Ze zag duidelijk een heer met een roode pluim. Maar het ging zoo allerver schrikkelijkst gauw. Het gele corps gaf de paarden de sporen, de rijtui- gen vlogen voorbij„geeft acht, voorwaarts marsch 1" nu mar cheerden de soldatenop het sta tionsplein riep men hoera I en toen was het gedaan. Maar zy had hem gezien, zy had hem gezien Op school zeiden de kinderen den volgenden dag, dat de koning geen roode pluim op gehad had, de koning droeg een platte pet met breeden gouden rand die heer met de roode j pluim was een adjudant geweest. Fanny schreide van drift. „Wat ben jelui onverdragelykToen ze Wil liam zag, vroeg zy„Niet waar, William, had de koning niet een roode pluim?" William keek haar vriendelijk zacht aan en kDikte. „O zeker," zei hy, „ik geloof vast, dat je den koning gezien hebt, Fanny." Zoo'n lieve jongen I ja, hy hield zeker van haar. Op zekeren dag kwamen Emilie en Karolins heel geheimzinnig en plechtig in den vrijen tijd naar Fanny toe en vroegen, of zy lust had come- die te spelen." „Comedie 1" riep Fanny uit. „Stil, niet zoo hard „Speel jelui comedie duisterde Fanny. «Wij zijn aan het too- neel," zei Karoline. Fanny keek uiterst verbaasd. „Wal voor een too- neel Wel natuurlyk aan het Kristiania-theater 1" „Jelui P" „Ja wy 1" Emilie keek trotsch als een pauw Karoline koel voornaam als eene eerste artiste. Fanny zag beurtelings bleek en rood; „jelui wilt jny voor den gek houden," zei ze. Maar dat wilden zy volstrekt niet. Fanny kon haar op haar woord geloovenhet was alles waar. Er zou voor den koning een groot tableau-vivant gegeven worden met engelen enzen daar voor kwamen meisjes te kort „Wat heb jelui dan op het too- neel te doen viel Fanny in de rede. „Wy zijn figuranten," antwoordde Emilie. „Wat zijn dat „Wy doen mee, weet je wij worden uitgekleed en dan krijgen we een plaats onder het volk, of we zijn engelen of wat andersen dan krijgen we voor iederen avond een kroon of zoomaar dan moeten we zelf zorgen voor gestreken onder goed." „Ja," zei Karoline, „schoon ge streken goed behoort er bij." „Natuurlyk, als wij engelen moe ten zijn." „Ja, maar anders toch ook. Het fijne publiek, dat in Kristiania-thea ter komt, wil natuurlyk niets anders dan nette mooie kostumes zien." „Maar jij hebt immers wel mooi ondergoed, Fanny Eindelyk durfde Fanny het ge looven. Zij was buiten zich zelf van opwinding. Als het maar geen droom was, als het toch maar geen ver beelding wasZij wist door een leugen vrij te komen van de laatste leB, vloog naar hare moeder, smeekte met tranen, tot zij toestemming kreeg, zocht toen dadelijk Emilie op en troonde haar mede naar de eerste koriste. O, als ze maar niet te laat kwam. Als ze er toch nog vroeg genoeg by was I Zij was er vroeg genoeg bij. Er was plaats. O gelukkig o hoe heer lijk Zij sprong uitgelaten door de kamer „Dank u Mevrouw dank u juffrouwo ik ben zoo blij, ik ben zoo blijZij danste nog, toen zij reeds buiten op straat was. Op den hoek van de Kerkstraat en „Karl Johan" nam zij afscheid van Emilie. Zij was in een plechtige stemming gekomen „Dank-je, Emi lie," zei ze en drukte hare vriendin met warme erkentelijkheid de hand, „nu is mijn levenslot beslist." X. Het was een frissche, heldere avond in Februari met koude, winterach- tig-staalgrijze wolken. In de straten bevroor de sneeuw, die dien middag was gevallen. Fanny en William gingen samen door de Groote straat. Zij waren verlegen voor elkaar. Fanny vroeg bij zich zelf, of hij het dien avond zou zeggen. O, verbeeld je, dat hij het zei. Hij wist wel, dat zij veel van hem hieldhij behoefde niet bang te zijn. O, zeker had hij het wel begre pen. Als hij haar nu bij de hand nam en haar toefluisterde, dat hij haar beminde O, wat zou ze ver legen worden Fanny kwam uit de komedie. Er waren nu dikwijls repetities. Zij ver telde altijd maar door, gejaagd en zonder eenig verband „'tZag er achter het tooneel toch zoo gek uit. Men zou denken, dat de zijwanden uit éen stuk warenmaar dat was zoo niet, 't was een rij van coulissen met gangen er tusschen. Zoo eenig als Johannes Brun toch was 't Was erg onveilig engel te zyn. De oude ophijschmachine met de bordpapieren wolken, waarop ze moes ten liggen, kraakte en piepte, alsof ze uit elkaar zou vallen. Maar ze zou het toch nog wel houden. Me vrouw Gunderson moest een prach tig gedicht opzeggen, en dan werd het achterste gordijn opgehaald, want het tableau-vivant was achteraan op het tooneel achter het laatste gordijn. Mevrouw Gundersen was heel aar dig en innemend. Zij was de knapste van alle dames aan het Kristiania- theater, ze kon zoo prachtig dekla meeren. Juffrouw Neelsen zou de groote bazuinengel wezen o ze was zoo mooi in haar lange witte japon. Emilie en nog een paar andere enge len moesten van boven af neergelaten worden en zweven tot aan de zol dering toe zag men niets dan engelen, 't was ongelooflijk mooi. Zij moesten allen het hoofd naar de koningsloge toekeeren en lief en vriendelijk kij ken. Dan zou toch niemand meer kunnen zeggen, dat zij den koning niet had gezien. Maar nu waren ze al ver in de Brugstraat en hij had nog geen woord gezegd. Als hij maar niet te verlegen was Hij liep stil voort en zuchtte nu en dan. Soms vroegt hij iets over het tooneel. Maar dat deed hij zeker maar, omdat hij toch iets moest zeggen. O, als deze goede gelegen heid nu ongebruikt verloren ging Dun bleef ze nog langer in die pijn lijke onzekerheid. Zij zou hem, o zoo graag, op weg geholpen hebbenmaar zij kon niet. Zij was te bedeesd. Het was zoo moeilijk, 't Ging toch niet aan voor een meisjemaar hij, een jon gen de mannen moesten immers beginnen dat wist hij toch ook wel. Maar hij begon niet. En nu waren ze al op de Groenmarkt Hè, wat was hij een stijve Klaas! Had hy dan niet begrepen, dat zij veel van hem hield O stellig, dat moest hij weten. Zij had het hem zoo dikwijls getoond. Hij moest de smachtende oogen ge zien hebben, waarmee zij hem had aangekeken, de vele lachjes, die zij hem had toegezonden Den vori- gen dag had zij het hem bijna met woorden verraden. „Ach, mijn hoogste wensch wordt toch nooit vervuld," had zij gezegd, en te gelijk had zij hem een blik toegeworpen, die het ijs had moeten doen smelten, zij wist echter niet, of hij het gemerkt had. 't Was wel waar, wat hare moeder zei, dat de mannen zoo stijf waren. „Jij bent een gelukskind," zuchtte William. „IkP" Waar wilde hij heen? «Ja. jij-" „Hoezoo „Ben je niet gelukkig, dat je in de komedie komt en zoo al meer »Wou jij ook aan de komedie komen 1" Hè, nu kon hij toch welzeggen: „ja, samen met jou „Neen, Moeder wil, dat ik zal studeeren." „Zoo." Toen zweeg hij weer. Nu waren ze den hoek al om. Nog maar even en dan waren ze thuis. Fanny nam hetzelfde onderwerp nog eens op„Ik ben niet zoo ge lukkig, als je denkt," zei ze, alsof ze een brok in haar keel had. „Wat meen je daarmee P" vroeg William. Zijn stem klonk onvast. „Dat wil ik niet zeggen." „Ja toe, Fanny, zeg het maar," vroeg hij bevend. „Ik kan niet." „Ach jawel.... durf je niet voor mij P" „O dat wel, maar o neen, nooit van m'n leven zeg ik het." „Wees nu niet zoo vervelend, Fanny." „Waarom wil je het weten Wat kan het je eigenlijk schelen P" 'k Wil 't zoo graag weten." „Waarom dan toch „Och, zeg het maar." „Wat komt het er op aan, of ik gelukkig ben of ongelukkig P Wat geef je daarom „Als je dat denkt, heb je het mie. „Heb ik het mis P" Haar toon werd lief. „Ja zeg me, wat je bedoelde, Fanny." „Neen, ik kan het niet zeggen." „Ja dan zeg ik het je ook nooit." „Wat wilde je me dan zeggen „Ik wil het niet zeggen, als je zoo vervelend bent." „Als jij het eerst zegt, dan zeg ik het ook." „Neen," zei hij, ik durf niet." „Ach zeg het maar. Mij kan je het wel zeggen, niet „Neen, want je lacht me uit." „Heusch niet, ik zal niet lachen." „Neen, ik kan niet." „Denk je misschien, dat ik 't zal vertellen „Neen, dat geloof ik niet, maar „Ja natuurlijk denk je, dat ik babbel en dom ben en zoo al meer; ik zou wel eens willen weten, wat je eigenlijk van me denkt." „Niets dan goeds," zei William hij bracht het er met moeite uit. „Neen, dat doe je niet." „Ik verzeker het je." „Ja, maar waarom zeg je het mij dan niet vroeg Fanny. „Zeg jij het eerst." „Neen, jij eerst. Je weet toch wel jij ben een jongen wat wil je toch, dat ik je zeggen zal „Wel wat je er mee meende, toen je zei, dat je niet gelukkig was." „Dat zeg ik je nooit." „Dan zeg ik je ook niets." Zij waren thuis. Hij wilde naar binnen gaan. „Het is nog niet laatzei Fanny. Hij bleef staan. „Wil je het mij zeggen P" „Hm jij eerst." „Neen. Goeden nacht." „O, ik weet wel, wat het is," zei Fanny plagend. „Weet je het?" Hij kwam weer terug. „Ja zeker." „Wat dan P" „Ik zeg het niet." „Toe Fanny, wees nu eens lief." „Ik kan het niet zeggen." „Dat is niets aardig van je, Fanny." „Ik zal je de eerste letter zeggen." „Ja, zeg de eerste letter." Zij keerde zich half van hem af. ,'t Begint met een Vzei ze. „VP" „V e r „Nog éen letter I" „V e r 1nu zeg ik niets meer „Verlo, meen je verliefd P" vroeg hij en zijn stem sloeg over. „Ja, ben je dat niet P" „Ik begrijp niet, hoe je er aan komtMisschien ben je het zelf ook „Ik O neen „Jawel, zeker ben je het „Ik op wien zou ik het dan zijn „Kan je mij dat niet zeggen hij sprak heel zacht, bijna fluisterend. „O, nooit „Toe zeg het, wees nu lief." „O, denk je misschien „Zeg de beginletter 1" „Nooit, van m'n leven niet „Zeg de beginletter I" „Nooit, van m'n leven niet maar zeg jij nu maar, van wie je houdt." „Ik durf niet. Als jij de eerste letter zegt, dan zal ik ook het begin zeggen." „Ja, maar jy eerst." „Neen jij eerst." „He, William, dat is niet mooi van je 1" „Kan je het mij niet schrijven „Schrijven P" Wordt vervolgd) Gedrukt by DE ERVEN LOOSJES, te Haarlem,

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlemsch Advertentieblad | 1903 | | pagina 6