BIJ MOEDER THUIS ARNE GARBORG DOOK DIT HET NOORSCH VERTAALD DOOR M. A. ZEEMAN. 21) Nu kwam de tijd, dat hare moe der niemand meer had om op te steu nen dan alleen hare kinderen. Oom Solum was zelden te zien. Oom Nils ook niet, zij hadden in deze slappe tijden ook zeker niet veel om te hel pen alleen hare kinderen had Moeder over, en daarvan zou ze dan ook nog enkel zorg en verdriet hebben? Neen, dat moest anders worden. Dat zou anders worden. Hare moeder zou van Krulkopje vreugde beleven, enkel vreugde. Nooit meer zou zij behoeven te schreien of te knorren. Alles wat vervelend en akelig was, wilde Fanny zonder pruttelen voor haar doen. Alles was haar opgedragen werd. En als zij rijk werd, dan zou hare moeder het levenslang goed hebben. Zij zou geen steek meer behoeven te naaien. Eene mooie woning zou zij krijgen en goed eten, altijd goed eten en mooie kleeren. Dan zou God ook van Krul kopje houden. Hij zou haar vergeven, dat ze zoo lastig geweest was, en maken, dat het haar welging en dat zij lang bleef leven op aarde. Zij was stil en zacht gestemd, toen zij thuis kwam en deed zonder morren de boodschappen in de stad. Na het avondeten stak moeder de lamp aan en ging weer zitten naaien. Fanny sloop zachtjes achter haar stoel en kuste haar. „Wel zoo!" zei hare moeder, „is het zulk mooi weer tus- schen ons vandaag?" «Moeder!" fluisterde Fanny. „Wel? wou je weer een nieuwe jurk hebben?" Fanny viel haar om den hals en ver borg haar gezichtje op Moeders schou der: „Ik ben dikwijls niets lief tegen u geweest, Moeder." «Niet lief tegen me? Wel neen kind, hoe kom je daar nu bij?" „Ja, ik ben dikwijls lastig geweest, Moeder." „Neen, neen, hoor, je bent heel lief, krullebolscheelt er weer wat aan je bent weer zoo vreemd." „Ik wil altijd lief tegen u zijn," fluisterde Fanny nog altijd hangend om Moe ders hals. Hare moeder nam haar in hare armen en kuste haar. „Wil je dat, mijn kindja, je bent lief Nu moest je naar bed gaan, dat je wat slaaptJa, ja, kindje, je bent lief, ik weet het wel, Goddank, dat ik je bij mij heb ik zal zeker meer vreugde van je beleven dan van Ja, ja, wij hebben 't goed samen maar nu moet je gaan slapen." „Ik zal altijd lief voor u zijn, Moeder," verzekerde Fanny; hare stem klonk week als door tranen. Op eens ging ze naar den hoek achter het bed en begon zich te ontkleeden. Zij was wel eenigszins teleurgesteld. Hare moeder scheen door den omkeer in haar binnenste volstrekt niet ge troffen. Bij het zevende gebod was Ds Holck verschrikkelijk, Hg sprak over rein heid ven gedachten, en Fanni beefde bij wat hi) zeide. O, als hg het toch maar kort wilde maken. Die hooizol der ofschoon daar nu wel geen sprake meer van kon zijnZul- ken kinderonzin als zij daar hadden gepraatzij was nu grooter en wijzer gewordennooit zou ze aan zoo iets voortaan meer denkenO, nu moest hij er niet verder over spre ken. Maar Ds Holck was niet van plan dit onderwerp zoo spoedig te laten varen. Zwaarwichtig vielen zijne zacht uitgesproken woorden, altijd zachter en ernstiger. Het lichaam moest de tempel zijn van Gods geest ieder kon weten, welk een heilig schennis het was, dien te bezoedelen en er woning te maken voor den on- reinen lust. Wee den mensch, van wien de reine geest Gods geweken was. Zoo iemand verloor zijne men- schenwaarde; hg was als een der bezetenen uit het Evangelie. Hij was in de macht van den Booze, en de onreine geest liet hem geen rust. Hij zwiert rond op eenzame plaatsen en vond geen vredeals onder de betoo- vering van duivelsche machten was hij gevangen, hij kon zich niet los rukken, zelfs God kon hem slechts met moeite verlossen. Als hij met Gods hulp beproefde vrij te komen, en God dreef den boozen geest uit, dan viel hij door eigen schuld weer in de macht der betoovering, en de onreine geest kwam terug en nam weer bezit van zijn binnenste en had een schaar van andere booze geesten bij zich, nog onreiner dan hij zelf, en dan was het laatste van dien mensch erger dan het eerste. D' Holck sprak daar steeds over door. Het eene bijbel woerd klonk al dreigender dan het anderede vreeselijke uitspraken oordeelden en veroordeeldenom baar heen werd het donker, want Gods toorn was over haar; de stem, die tot haar sprak, klonk nauw hoorbaar als de stem des geestes. Alles werd stil. Fanny hoorde het bruisen en kloppen van haar eigen bloed. Zij hield de oogen strak op den grond gevestigd; zij kon ze niet opslaan, een macht buiten haar belette het; op eens was het haar, alsof ze geheel alleen daar zat. En die geestenstem drong door tot in het diepst barer zielwant die stem wist alles, alles. God las in haar hartnooit kon zij hare oogen meer opslaan. „Ja, meisjes denkt er aan en vergeet het nooit: God is een verterend vuur voor al wat onrein is, en Hg laat niet met zich spotten. Laat ons er aan denken, dat zijn oog is als een vlam wie met onreine gedachten omgaat zal nooit het licht van zijn koninkrijk zien. Laten wij God bidden om reinheid. Laten wij Hem bidden om een nieu wen, vasten geest. Voelt gij, dat de Booze tot u komt, zoo bidt tot God Hg zal u bevrijden, Hij verlost u, twijfelt nooit daaraan, want gij zijt dnur gekocht om Zijnen geest tot een tempel te zijn. Het is waar, de onreine heest is sterk; maar hg is niet sterk, wanneer wij ons niet in zijne macht geven. Wij kunnen op onze hoede zijn tegen hem, wanneer wij zijne nadering bespeuren. Dan moeten wij onder gebed inkeeren tot ons zeiven, en dan zal hij van ons wijken. Laat ons altijd daaraan den ken, dat wij de reinheid liefhebben en de onreinheid mogen hatenEr is een oud woord, dat zegt, dat, op den dag des oordeels in het koor der zaligen diegenen het blanket en heer lijkst zullen schitteren, die alle on reinheid verre van zich hebben ge houden lieve jonge vrienden, ik geloof dat dat een waar woord is. Ik bid u God!" riep hij en zijne stem klonk dof van ingehouden tranen, „ik bid U laat mg al deze jonge, duurverloste kinderen op uwen oordeelsdag rein zien en blank Amen." De meisjes zaten badend in tranen en stemd >n mee in het gebed. O, voortaan nooit, nooit weer, nooit weer Lea was niet heel wel in den laatsten tijd; zij had dikwijls hoofd pijn en was zoo lusteloos. Thorseng, haar man, kwam bij Moeder aan en zei, dat hg dacht, dat het haar wat op zou wekken, als ze Fanny een poosje bij zich kreeg; „zij is zoo alleen, het arme kind," zei Thorseng. „Wil Lea Fanny bij zich hebben?" vroeg hare moeder kortaf. „Ik heb het bedacht," zei Thorseng; on danks zijne veertig jaren en zijne deftige kostersdikte was hij bijna verlegen. „U weet, Lea is in die dingen een beetje vreemd; maar dat komt omdat ze zoo jong ismaar nu wilde ik het gaarne zoo eens probeeren, als u er niets tegen hebt „Neem Fanny in 's hemels naam maar mee," zei Moeder, „als Lea haar maar niet weer naar huis stuurt 1" „O neen," zei Thorseng, „ik denk, dat ze blij zal zijn ze is te lang alleen geweest, ziet u." „Ja, Lea is eigenaardig; maar 't is licht te probeeren De bedoeling was dat Fanny on verwacht bij Lea zou komenhet bleek ook, dat zij niet verwacht werd. „Heb je moeten wij Fanny in huis nemen?" vroeg ze. „Ik hoop, dat je daar niets tegen hebt, Lea ik had zoo gedacht, dat 't minder ongezellig voor je zou zijn, je bent hier zoo alleen „Neen, maar beste Thorseng, ik heb heusch ge zelligheid genoeg. Ik heb het zoo goed, als ik het maar verlangen kan. Je moet het vooral niet voor mij doenThorsengs goedig, rond gezicht werd plotseling rood. „Neen, neen, dat weet ik wel, dat ik nooit iets om uwentwil doen mag; maar hoor eens Lea, handel nu maar zoo als je goedvindt, maar ik heb Fanny hier gebracht, en die blijft hier." Hij werd op eens vreeselijk bleek en keerde zich om en ging heen; de deur sloeg hij hard achter zich dicht. Lea liep een paar maal de kamer op en neer en zag er uit, alsof ze geen raad wist; toen werd ze op eens Fanny gewaar. „O, ja je komt nu voor een poos bij me wel, dat is lief van je." Ze belde het dienstmeisje en gelastte haar koffie binnen te brengen. „Je bent zeker wel hongerig," zei ze tot Fan ny. „Nee ja eigenlijk wel. i „Heb je honger? Heb je dan thuis geen koffie en middageten gehad „Ja-a „Maar toch o ja Mally breng ook een boter ham binnen, één hoor!" „Ja Mevrouw." Toen begon Lea opnieuw op en neer te loopen en hare handen te wringen. De koffie werd gebracht en éen stukje brood. Fanny nam een stoel bij het tafeltje voor de canapé en begon te eten. Lea ging op de ca napé vlak over haar zitten. „Je groeit hard," zei ze. „O ja, moeder zegt, dat ik groei als een reus." „Hm en eet je ook als een reus misschien?" Lea lachte eventjes, terwijl Fanny een flinken hap uit de boterham nam. „Ja, nu, we zullen zien Lea begon van Thorseng te ver tellen.' Hij was zoo goed. Hg was al te goed, hij kon nooit „neen" zeg gen, hij was in staat om zich te ruï neeren, als hij dacht er iemand plezier mee te kunnen doen. „Ik zeg je dat maar, opdat je 't voor altijd uit je hoofd zet, hem om iets te vra gen als er iets is, wat je vindt, dat je hebben moet, kom dan bij mij, begrepen?" „Ja." „Hij heeft al genoeg aan Je begrijpt, dat hij niethij kon ons wel wat lastig gaan vindenJe weet, ik bezat nietshij heeft voor mij niets dan uitgaven gehadNu begrijp je wel, dat het hem wel eens te veel kon wordenHg is niet zoo rijk, als je misschien denkt. En ik ben ziekelijk, en dus moeten wij eene keukenmeid en een tweede meisje houdenen nu heeft hij dit ook nog bedacht; 't wordt heusch te veel. Lea zat tegen zich zelf te praten Fanny at de boterham op. „Nu," ging Lea voort, „we zullen wel zien je bent groot en sterk, zie ik, bijna geheel volwassenje kunt je nuttig maken Dan leer je zelf ook wat, dat kan je te pas komen. Moeder heeft je toch zeker ook wel 't een en ander geleerd?" «Een beetje." «Kan je naaien?" „Een beetje." „Heeft ze je het naaien niet in de puotjes geleerd?" „Neen, zij vindt, dat ik dat niet noodig heb. Zoo arm trouw ik niet, zegt ze." „Trouwen?" Lea zette groote oogen op. „Hm, hoor zoo'n kind eens aanJa, maar zeg, dat vind ik vreemd van moeder hoor, dat ze je dat niet geleerd heeft. Nu, 't is dus wel noodig, dat je hier wat leert aanpakken. Je kan in de keuken helpen, daar is altijd wat te doen, ik zal er met de keukenmeid over spreken; je bent toch lief en gewil lig, niet waar? ja; en dan zullen we later wel zien. Het is voor je bestwil eens een poosje bij anderen te zijn; voor zoo'n meisje, als jij, is het volstrekt niet goed, altijd gemak kelijk bij moeder thuis te zitten!" Fanny werd dienstmeisje. Zij wasch- te de vaten voor de keukenmeid en wreef den vloer voor de binnenmeid, ook moest zij boodschappen doen en hout aandragen. Over haar daagsche jurk kreeg zij een stijf grof keuken schort voor. Hare handen en armen sprongen van het ruwe werk. Als kadet Horn haar nu eens zag Alles wat zij aangaande het vijfde gebod geleerd had, had zij nu noodig, om zich zelf te dwingen het uit te houden. Lea probeerde ook, haar op een karig rantsoen te zetten. Maar dat gelukte niet geheel; 's middags aan tafel hield Fanny zich aan Thor seng en zonder zich aan hare zuster te storen, at zij zooveel zij lustte, 't Was een heel pretje; want Lea zat zich zoo te ergeren. „Kom Fan ny eet nog wat;" zei Thorseng. „Graag," zei Eanny en bediende zich, alsof zjj thuis was. „Hm["kuchte Lea. „Hm!" zei Fanny en nam nog meer. „Goed zoo 1" zei Thorseng „je zult een flink meisje worden!" Lea wierp woedende blikken naar Fanny en zag er uit, alsof zij haar wilde vernielen. Maar tegen Thorseng kon zij niets zeggen en het was ver makelijk om te zien, hoe zij hare boosheid moest verkroppen. Als zij van tafel gingen, zei Fanny met een diepe buiging tegen hare zuster „Dank voor al het lekkere eten, wel moge het bekomen!" „O!" Later knorde Lea wel op haar, maar dat had weinig te beteekenen't waren lieve woordjes en vriendelijke verzekeringen vergeleken bij wat Moeder zei, als ze boos was. Die arme Lea, haar mond roeren, dat kon ze niet. Er kwamen eenige kennissen van Thorseng daar aan huis met hunne vrouwen't waren vervelende lui. Geen artisten, geen kadets, heelemaal geen voorname menschen, alleen win keliers, metselaarsbazen en zoo al meer. Onder allen waren er slechts twee, waar Fanny op lette, de een was ijseljjk vervelend, ds andere bij zonder lief en aardig. De innemende jonge man was een neef van Thor seng en heette Christiaan; de ver velende heette Ryen en was ambte naar van de belasting. Wordt vervolgd) Gedrukt bjj DE ERVEN LOOSJES, te Haarlem

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlemsch Advertentieblad | 1904 | | pagina 6