BH MOEEBE MS
ARNE GARBORG
DOOR
DIT HET NOOR8CH VERTAALD
DOOR
M. A. ZEEMAN.
25)
Zij hield het in den winkel tot den
laatsten dag toe uit. Zij wilde hare
zes daalders geheel verdienen. Dan
kon hare moeder die krijgen. Zij ging
naar den winkel, hongerig en bedrukt
het hoesten werd erger en erger, zij
rilde soms van koorts en had veel
hoofdpijn de juffrouwen smaalden en
knorden, maar zij gaf er niet meer
om. Zg wilde hier toch niet blijven.
Zg zou maar toegeven Als zp thuis
kwam, wilde zy hare moeder vragen,
aan Rpen te schrpven, het kon niet
erger worden dan het nu was. Hp
was wel onuitstaanbaar, maar zp zou
het allicht beter bp hem krpgen dan
zp het bij hare moeder had. Maar
toen zp dien avond thuis kwam, had
zp er geen moed toe. En ook niet
de kracht. Zij zat in elkaar gedoken
in het hoekje van de canapé en deed
niets dan rillen zp was ziek, alles
was haar onverschillig. Als hare moe
der haar gevraagd had, wat zp moest
antwoorden, had zij zeker „ja" ge
zegd, maar gelukkig vroeg Moeder
het niet. Zp toonde alleen haar slechte
humeur „Juffrouw Fanny moet het
niet kwalpk nemen, dat. er geen ge
braden vleesch en wpn voor haar
klaar staat, je hebt het aan je
zelf te danken, dat je niets krijgt
dan een boterham met stroop"
Ach, als ze toch sterven mochtDan
konden zij, die haar nu doodmartel
den, er spijt van hebben maar dan
was het te laatO, God gave,
dat zp nu stierfHeere Jezus, kom
en haal mp
Op Nieuwjaarsavond kwam zp met
hare zes daalders thuis. Zp sleepte
zich naar de tafel en legde het geld
er op neer. „Als 't u blieft," kreunde
zp en ging met moeite naar de ca
napé.
Van avond moest zyj het zeggen.
Het deed er nu niets toe, zp kon
hare moeder voor haar Nieuwjaar
dat genot wel gunnen. Want dood
ging ze nu toch. Haar heele lichaam
gloeide en was dan weer pskoud. En
zp was zoo duizelig en had de laatste
dagen telkens steken gevoeld in haar
zp. Ach, als ze toch maar kon ster
ven Dien dag had zij zich bijna
niet op kunnen houden zij wist niet,
hoe zp thuis was gekomen. Ja, nu
werd zp stellig verlost uit dit jam
merdal. JezusJezus zou haar
bruidegom zpn. Ach zp was zoo moe 1
De Engelen zouden in langen optocht
met palmtakken zweven door de
heele VerlosserBkerk. Dat waren hare
bruidsmeisjes. O, wat had ze 't koud,
ze rilde zoo waarom hadden ze in
dien winkel geen grootere kachels
Wat eten ja dadelijk,
MoederEr was ganzebout en
wpn. De dood van Lübeck stond
voor te snpden brrr„Zeg
Lea; zie Lea eens, die japon
getuigt van smaak, hoorO
foei neen, nooit, nooit van z'n leven.
Neen, neen, ik wil niet, Moeder, ik
wil niet, wil niet.„Wat is
er kind, ben je niet wel?" „Neen,
Moeder.Wie staat daar, wie is
die andere „Wat voor andere
„Hy daar, die anderedaar
by de tafel.die met het haar over
zpn voorhoofd
XIV.
Toen Fanny eenige weken later
herstelde van een longaandoening,
scheen het wel, alsof alles vergeten
was.
Er werd geen woord over Rijen
gesproken. Maar zij kreeg een brief i
van hemen daarin beproefde hp
zelf het gebeurde uit te wisschen. Hp
wilde hopen, dat hp niet verkeerd
begrepen was. Zpne vriendschap was
eerlyk, dat durfde hy zeggen en hy
zou blp zpn geweest, als hy hare
toekomst had mogen verzekeren;
maar natuurlpk was zp vry om zelf
te beslissen, en hp eerbiedigde haar
besluit, ook al stelde dit hem te leur.
Hp beschouwde het als een ongeluk,
dat hy zoo goed mogelpk moest trach
ten te dragen. Als zp gelukkig werd
in de wereld, dan wilde hp voor zich
zelf niets meer wenschen. Hp hoopte;
dat alles tusschen hen kon worden
als vroeger, en dat zij zich steeds
zou willen herinneren, dat zp een
vriend had op wien zp vertrouwen
kon, hoe het haar in de wereld ook
mocht gaan.
Gelukkig, dat verdriet was dus
voorbp. Nu kwam het er alleen maar
op aan, eene betrekking te krpgen.
Hare moeder was nu goed te spreken
en hieip haar zoeken. Door kennissen
hoorde zp van eene betrekking van
twee daalders in de maand, misschien
kon Fanny die krpgen; 't was by
bakker Schulze in den Karl-Johan-
straat. Fanny pakte dat aanbod met
beide handen aan. Wat deed het er
toe, of zy winkeljuffrouw was in een
banketbakkerijNa een jaar zou zij
vier en twintig daalders verdiend
hebben. Dan ging zij naar Mevrouw
Gundersen en kwam op het tooneel
en als ze eens zoo ver was, dan zou
al het andere vergeten zpn.
Fanny moest helpen in den winkel,
en als het noodig was, ook in huis.
Zy was half winkeljuffrouw, half meid,
kreeg het druk, maar goed. Zp had
een kamertje samen met juffrouw
Void, die ook in den winkel bediende.
Om zes uur moesten ze opstaan.
Als het dienstmeisje geroepen had,
en als zp vpf minuten later nog niet
overeind waren, dan kwam de dikke
Schulze in zpn hemdsmouwen met
Duitsche en Noorsche vloeken haar
vreeselpk boos vertellen, dat het haast
middag was. De werkdag was lang,
maar niet vervelend, het was er al-
tijd zoo vroolpk. Juffrouw Void was
geestig en vriendelpk, zy leerde Fan
ny taartjes stelen; „we mogen ze
nemen," zei juffrouw Voiden na
tuurlpk zochten ze de lekkerste uit.
Fanny deed zich te goed aan noten
gebak, rumtaartjes, gebrande aman
delen als er niet veel meer over
waren, dan moesten de knechts voor
nieuwen voorraad zorgen. En die
zeiden nooit: neen. „Wees maar ge
rust, juf," zei de meesterknecht met
een knipoogje, „waarom zouden wp
elkaar het leven niet veraangena
men Men moet soms een oogje dicht
doen in deze wereld."
Fanny at over 't geheel goed.
Juffrouw Schulze, een kleine, dikke,
bruinoogige Zuid-Duitsche, opvlie
gend als buskruit, maar aardig, zei
met veel drukte, dat Fanny „zoo
vreeselpk veel at", maar gaf haar
den schotel toch telkens opnieuw.
„Eet maar, kind, eet maarzei ze
dan. En de oude Schulze moedigde
haar aan. „Als moeder zegt„Eet
maar kind, eet maar", dan kan je
geruBt je gang gaan, hoor!" En Fanny
ging haar gang, en zy werd dik en
blozend en kreeg zelfs een onderkin.
En met de gezondheid kwam ook het
vroolyke humeur terug; de laatste
rest van de godsdienstige stemming
uit den belpdenistpd vervloog als
damp. Zp vergat zelfs haar avond
gebed. Zp had Onzen lieven Heer
nu in het geheel niet noodig.
Zp werd uitgelaten dartel. Een
onweerstaanbare lust om zich te amu
seeren kwam over haar; eujuffrouw
Void sleepte zp mee. Dikwpls zaten
ze 's nachts, als de Schulzes dachten
dat zij sliepen, in de bakkerp bij de
knechts gekheid te maken. Die heet
ten haar altpd welkom en hadden
steeds wat lekkers voor haar:
»De dageraad licht,
en het morgenrood rchijnt
in ons nachtelijk leven,"
deklameerde de meesterknecht
„schoone jonkvrouw,
wat mogen w'u geven
Rumgebakjes en gebrande aman
delen zette men haar voor, soms ook
wel een glaasje wijn. Waar de wpn
vandaan kwam, mochten ze niet ver
klappen.
„Bedient u nu, dames, en toont u
beminnelyk."
„Eet, mijn kind, eet," bauwde
Fanny na; „als moeder zegt: eet,
myn kind, dan kunt u gerust toe
tasten, juffrouw Void!" „Ha ha
ha!" „Ja, de bakker is zoo dom
niet„Als water goed is, is water
goed," zegt hy, „maar water is nooit
goed. Hi-hi-hi-ha-ha-ha."
„Zonder bier en gebraad
kunnen helden niet leven
gebak en wijn en ander zoet
wordS meisjes, u gegeven."
„Niet eens voor een dansje vra
gen ze ons, die saaie jongens" zei
Fanny hè, myn voeten trippelen om
te dansen." „Dansen? hier? nu
zoo dadelijk? We), groote Chinees!
Kom maar!" „O foei, o neen
„Ja, zoo zpn nu de vrouwen, ke
rel, zoo zpn ze nu als wp geen
lust hebben, dan willen ze; maar als
men met open armen tot haar komt,
dan zeggen zeo foei 1 o neen
„Wij kunnen toch niet met een meel
zak dansen!" „O, een meisje, dat
dansen wil, danst zelfs met de Kroghs-
zuil.
„Een bal is het beste
Wat op aaide men kmt,
Een meisje, dat danst
is in haar element."
„Ach ja, wat is de vrouw De
vrouw is het laatste en grootste
guitestuk van Onzen lieven Heer,
zegt de dichter „En wat is dan
de man?" De man is getrouwd
of ongetrouwd, geschoren of onge
schoren, nuchter of dronkeno ja
Wat is het leven? Wat is de
mensch? Wat zpn wp menschen
vroeg de walvisch Eén meisje kan
meer vragen dan tien meesterknechts
beantwoorden kunnen. Vraag het aan
Shakespeare Valschheid uw, naam
is vrouw Man, uw naam is Lars
Die Shakespeare was niet gek!"
De meesterknecht was vroeger bp
een rondreizend Deensch tooneelge-
zelschap geweestsedert dien tijd
was hy half komediant en sprak
meestal in rijmpjes of aanhalingen.
Verzen uit een treurspel van Oehlen-
schliiger zong hp op wijsjes van Offen
bach en by de mooiste verzen maakte
hp grappen't was om te schreien,
zooals hp Andersons „Stervend kind"
mishandelde. Maar men kon toch niet
boos op hem worden bp al zpn dwaas
heden, want hp was zoo jolig.
Soms haalde Fanny juffrouw Void
over, om 'a avonds laat met haar op
straat te gaanden poortsleutel leen
den zy van de knechts. Tusschen het
Storting-gebouw en de ui.iversiteit
liepend zy pratend en lachend heen
en weer, geheel in een stemming om
kattekwaad uit te halen. Fanny was
de aanvoeidster. Het pleizier was:
aangesproken te worden door een of
ander blood jongmensch en dan neus
wijs, gevat, te antwoorden en hem I
voor den gek te houden. Eens waag
den zp zich in heerenkleeding op de
straat. Het duurde niet lang, zoo
hadden zc ieder een meisje aan den
arm. De grap gelukte prachtig. Maar
het begon lastig te worden Het
meisje, dat Fanny had, sloeg hare
armen om den hals van haar cavelier
en wilde hem kussen, „'t Komt er
niet op aan, of je geld hebt," fluis
terde zij, nu je zoo mooi bent."
Fanny schrok, rukte zich los en nam
de vlucht. JuffrouW Void kwam ach
ter haar aan hollen: „Wacht toch!
je hebt den sleutel!" Bevend, en
gemaakt giegelend, slopen ze de trap
opop avontuur gingen zp nooit meer
uit.
In den banketbakkerswinkel kwa
men meest dames; maar soms had
den ze heeren by zich. Fanny zette
dan hare ooren zoo wijd mogelijk
open, misschien kon ze hier een wei
nig fijne conversatie leeren. Maar zij
kou niet voel opvangen. Er werd ge
praat over een „hem" of een „haar",
onbekende personende oudere dames
praatten meest over Ds. Löchende
mevrouwen hadden het over de pry-
zen, over japonstotfen en dienstmeis
jes; het was niet anders dan bp Thor-
seng, als er visitie was. Ieder oogen-
blik kwamen er kennissenFanny
wenschte in den grond te kunnen
wegzinken, maar zy moest toch naar
hen toegaan en de bestelling aanne
men; o, als ze haar maar niet zagen
„Wat blieft u, dames?" stotterde zp
verlegen en met een hoogroode kleur.
>Een glas melk, als 't u blieft; en
dan zie ik goed Fanny1"
De meesten waren preutsch en niet
aardig; enkelen slechts bleven ge
woon. Greta Magnesen was niet wei
nig verlegen, toen zij hare vriendin
als winkeljuffrouw aantrof; maar zy
herstelde zich, nadat zp meer van de
zaak wist. „Ik zou heusch ook wel
gaarne een poos juffrouw in een ban
ketbakkerswinkel willen zpn," zei
ze, dan kreeg ik een kijkje op het
leven„Ja daarom vooral ben
ik ook hier," legde Fanny uit, „je
kunt wel begrijpen... als je kunste
nares wilt worden, dan moet je na-
tuurlyk van alles gezien hebben
„Ja, daar heb je wel gelijk in. Het
tooneel heb ik trouwens opgegeven,
maar eene schrijfster moet ook het
leven kennen." „Wat zegje?
een schrijfwil je schrijfster wor
den Fanny dacht, dat ze niet goed
verstaan had. „Zeker, daar denk
ik over. En mettertijd misschien ook
wel dichteres/"„Zoo!" Fanny
moest zich nog van den schrik her
stellen. Kon een gewoen mensch zoo
hoog vliegen in gedachten?
Op zekeren dag kwam mevrouw
Kahrs in den winkel. Zy was ook in
Kristiania komen wonen. Fanny had
haar niet gezien sedert haar school-
tijd en was nu zeer blij en aange
daan. Maar wat was die goede Me
vrouw Kahrs oud gewordenHaar
haar was geheel grijs, en het lange,
fijnbesneden gezich mager en zieke
lijk. „Meisjelief," zei ze o hoe goed
herkende Fanny die zachte stem
„wil je mij een glas melk brengen
en een paar Weenerbroodjes?" Blo
zend bracht Fanny het verlangde;
zp had de fijnste broodjes uitgezocht.
„Wat ben ik u neen maar,
Fanny! ben jij dat?" „Ja Me
vrouw, kent n mp nog?" „Wel, wel,
welis dat FannyZoo groot gewor
den Hoe is 't mogelpk wel, wel
Krullebol, niet waar zoo noemden
we u immers Wel, wel, wel
Ja, dat was nog in de goede dagen
Wordt vervolgd)
Gedrukt bp DE ERVEN LOOSJES, te Haarlem