BIJ MOEBER THUIS ARNE GARBORG DOOR UIT HET HOOR8CH VERTAALD DOOR M. A. ZEEMAN. 32) Nu en dan ontmoette zij hem in gezelschap van zijn vriend, en nu, nu ze dat leelijke van hem gehoord had, lette zij meer bepaald op dien Qabriel. Hoe vreemd, dat een vrij denker er zoo uit kon zien, dacht ze bij zich zelf. Hij had wel iets on rustigs over zich, waaraan men zien kon, dat hij geen zielevrede had, maar overigens zag hij er uit als andere menschen, ja eigenlijk was het een heel knap jongmensch. De bruine oogen hadden eene goede uitdrukking, het gelaat was ernstig en wel besneden de zijachtig zachte, pikzwarte baard stond zoo goed bij zijn bleeke tint. Hij was goed gekleed en had in alle opzichten fijne manieren. Het Ber- gensch dialekt klonk mooi, zooals hij het sprak, zangerig week, soms naïef. Het eenige nare was, dat hij vloekte, maar dat deden er zoovelen, die daar om nog geen vrijdenkers waren. Eens zei hij iets, waardoor zij bijna veel van hem begon te houden. Het was op een Zondag voor den middag zij ontmoette hem voor Grand-Hotel, waar hij stond te praten met een haveloos man. Het gesprek was juist geëindigd, en de vreemde ging ver der. „Zoo, goeden morgen, Gabriel," zei Oos, .ken jij dien ridder ook .Neen, ken jy hem dan P" „Ja, dat weet de lieve God, dat dat de grootste boemelaar en afzetter is in heel Kristiania." «Duivels", zei Gram, „en ik gaf hem twee kronen 1" „Ezel, en die twee kronen had je misschien zelf geleend P" „Neen, in 't begin van de maand leen ik geen geld Alle duivels, hoe dom ik had die twee kronen best zelf kun nen gebruiken vandaag! Nu ja," troostte hij zich, „die doordraaier bad ze ook noodig, zoo'n man moet toch ook leven bonjour 1 uw die naar juffrouwO, wat een licht hoofd maar „zoo'n man moet ook leven," had hij gezegd, dat was eigenlijk mooi. Of Oos misschien ten koste van zijn goeden vriend gelogen had? Een enkelen keer raakte zij met hem in gesprek en toen merkte zij, dat hij toch wel erg was. Zij kwam er toe te zeggen, dat zij niet wilde trouwen; hij nam dat in ernst op en maakte zich boos. Dat ze met zoo iets aankwam, waar zij niets van meende Ja 't zou wat moois zijn, als ze dat niet gaarne wou. Er was niets zoo onnatuurlijk dan een meisje, dat geen lust had te trouwen, en buitendien, trouwen moest men in ieder gevalhet was onzinnig ongetrouwd te blijven „U is zelf niet getrouwd," zei ze, ofschoon ze zeker op zulken praat niet had moeten antwoorden. Ja, wat zou hij daartegen zeggen P tot nu toe was het niet mogelijk ge weest en dan had het natuurlijk ook moeielijkheden in. Iemand, met wien men zijn heele leven moest doorbren gen, vond men maar niet zoo dade lijk.... Verliefd P O, vrouwen ge loofden altijd dat als men verliefd was, alles van zelf in orde kwam. Op stuk van zaken deed dat, om 't kort te zeggen, er het minste toe! De vraag was, of men elkaar begreep, en daarvoor moesten allebei op den zelfden trap van ontwikkeling staan en in hoofdzaak dezelfde geestesrich ting hebbenen dan kwamen er nog zooveel kleine dingen bij; „ik b. v. zou nooit kunnen trouwen met eene vrouw, die geen smaak had om zich mooi te kleeden! Verbeeld u zoo iets!" Fanny keek eenB langs haar japon; heel mooi gekleed was ze niet; zij vond Gabriel onuitstaanbaar. „U is veeleischend op dat punt," zei ze. Veeleischend? Hij was nu een maal zoo„Ik zou ook niet kun nen trouwen met iemand, die een leelijken gang had, of met het mes at, of die veel lachte Die dingen, ziet u, hebben een bepaalde werking op dit of dat zenuwgestel; het baat niet, te willen doen, of 't niet zoo was, men moet er op letten, als men zijn keus doet." „U zal zeker daarbij goed uit de oogen kijken?" „Ja. U zult wel zeggen, dat men later kan scheiden," ging hij pein zend voort; „maar zoo iets doet een fatsoenlijk mensch niet. Een mensch met zenuwen vermijdt zoo iets; die wil zijne intieme zaken niet door een ieder laten bepraten,of ten minste niet, eer men zoo gedemoraliseerd is, dat het er niets meer op aankomt. Het is al moeielijk genoeg een eind te maken aan een omgang, die ons verveelt, dat stelt men uit, dikwijls tot het te laat is. Ik weet dat zoo, na een geschiedenis] die ik eens had, met een meisje" „Hm," kuchte Oos; Gram lette er niet op; „het was niet eens een heel teedere ver houding; maar toch,naar dat lieve kind, dat veel van mjj hield, dat wist ik, toe te gaan en te zeggen: nu moet het uit zijn Ja, ik ben niet gauw aangedaan; maar drom mels, ik heb niet dikwijls iets te doen gehad, wat meer moeite kostte„ik. „Hmzeg eens, gaat je hor loge ook gelijk, Gram?" vroeg Oos plotseling. Fanay keek beleedigd; Gram had blijkbaar 't land en nam afscheid. „Ja, tact heeft hij niet veel;" zei Oos. „Hebt u al gehoord, water gisterenavond in de werklieden-ver- eeniging gebeurd ia P Eigenlijk is 't een rommelzoo, die heele werklie denver Maar Fanny kon niet zoo boos zijn op Gram, als ze moest, 't Was een wonderlijk mensch het zoo ernstig op te nemen met een meisje van dat soort! Daar stak toch iets goeds in; maar foei, over zoo iets te praten, alsof het iets heel gewoons was hij moest wel een vrijdenker zijn. Oos praatte al maar door:.... „vjeeselijk amusant, ont zettend brutaal, net goed voor dien mallen armverzorger." Fanny voelde een schok bij het woord armverzor ger en begon weer te luisteren. Eens ontmoette zij Oos by Mag- nesenGretha speelde piano en Oos zong er bij. Fanny werd jaloersch en kon dit nauwelijks verbergen. Voor taan kwamen zij Gretha dikwijls tegen, het was, of ze er op lette, wanneer zij gingen wandelen. En zij deed zich voor Oos zoo lief voor, dat 't ergerlijk was. Fanny vond, dat Oos wel zien moest, hoe Gretha zich aanstelde, maar hij merkte niets, praatte met Gretha juist zooals met Fanny en over precies dezelfde dingenzij werd telkens boos en wreekte zich door uit te gaan met Moë, den winkelbediende. Op een Zondagvoormiddag was Oos met Gretha in druk gesprek, zij had den het over muziek, waar Fanny niet over mee kon praten, het ein digde met eene uitnoodiging voor de komedie. Gretha nam die aan, maar Fanny bedankte. Zy kon zich ter nauwernood goed houden, zoo boos was ze. „Hè," zei Oos, „waarom gaat u niet mee hebt u een ander plan P „Ja," zei Fanny, ik ga met Moë naar de werklieden-vereeniging." „Naar de werklieden-vereeniging?" Oos zette verbaasde oogen op. „Ja, veel plezier in de komedie, bonjour Zij kon hare tranen sleehts met moeite bedwingen. Zy ging inderdaad naar de werk- liedenvereeniging dien avond. Gewil lig als een pakjesdrager, liet Moë zich vinden, om er haar te brengen; hij was zoo goed! Het was er niet on aardig. Er werd eene zoogenaamde „gezellige bijeenkomst" gehouden met voorlezen, muziek en gezangtot be sluit zou er misschien gedanst wor den. Zy ontmoette er bekenden van de volksschool en maakte nieuwe kennissen; het was gezellig, en zij kwam geheel op haar dreef. Men bracht haar bij een aardig, geestig meisje, Helga Thorsen, en een vroo- lyken jongen man, Markussen ge naamd Markus Olivarius Mar kussen. Met die beiden en Moë zat zy in het restaurant en amuseerde 1 zich best. Markussen was een ge zellige prater, 't 't aardigst was, als hij zelf lachtehij lachte, om zoo te zeggen het dak van het huis. Hij ondervroeg Fanny in alle leervakken; voor de aardrijkskunde kreeg zij de vraag: „Hoe heeten de grootste eilan den van Zweden Zy wist het niet hij antwoordde zelf (in het Zweedsch) „De grootste eilanden van Zweden zijn: Oeland, Gothland en Hindó') in den noordelijken Oceaan Zoo zegt Dr. Daniel Djurberg rector en lid van het Kosmographisch Genoot schap in Lund ah! ha-ha-ha Fanny wist niet, waar Hindó lag, maar zy lachte toch, zij lachte om Markussen. Voor de taalkunde had Fanny de vraag te beantwoorden, wat zij onder Noorsch verstond. Toen zij klaar was en meende het er heel mooi te hebben afgebracht, zei Mar kussen „heel juist, maar precies omgekeerd." Ha? ha-ha-ha! Dus juffrouw Holmsen was geen echte Noorsche P kende hare Noorsche taal niet goed Maar misschien sprak ze BussischP Niet? Het Russisch was ook een mooie taal, bijna even mooi als hun eigen Noorsche landstaal2) Mocht hij vragen (hij herhaalde dit in het Zweedsch) waar zy stond in den politieken strijd P Nergens? j O, dat was niet goed! Was ze op de hand van Johan Sverdrup?Niet? dus vond zij, dat de regeering gelijk had? Dat ook niet? ah!! ha- ha ha! ja maar, dan behoorde ze tot de middenmannen, de slingeraars. Er was anders geen keus. Mar kussen hield een politieke voordracht, die Helga Thorsen aanleiding gaf te zeggen, dat hij zelf een slingeraar was. „Je bent zoo onuitstaanbaar onpartijdig," bromde zij. „Ik sta aan den kant der regeering!" zei Mar kussen. „Ach wat een onzin riep Helga Thorsen. Zij zett'en hunne verschillende meening nader uiteen. Fanny begon er het een en ander van te begrypen de politiek scheen een ernstige zaak, het gold het be lang van het volk; Markussen had gelijk, men mocht niet onverschillig daaromtrent zijn. En die Oos, die fat, stak er altijd maar den gek mee Een klein, mager mannetje in een grijs pak, kwam naar hen toe, een kennis van Markussen en Helga; toen hy Fanny zag, kwam er op eens leven in zijn scherp, strak gezicht. „Is dat niet juffrouw Fanny? Al z'n leven't was Uchermann, de stu dent. Hij groette hartelijk en dankte met een bijzonderen nadruk voor „laatst." „Wist ik het niet, dat ik u nog eens zou ontmoeten?" vroeg hij lachend. Zijn lach was scheef, Dat Hindót een eiland aan de noord weïtknst van Noorwegen, hier in één adem met Oeland en Gothland a's bezitting van Zweden genoemd wordt, alsof dus de grens van Zweden in het westen zich tot aan de zee uitstrekte, is eene toespeling op de bekende politieke aanmatiging van Zweden tegen over de Noren. l) Noorsch dialect, zooals het door de boeren gesproken wordt. Gar..org en andere jonge antears schrijven het en trachten daardoor de gewone Noorsche schrijftaal, die op het Deensch bernst, te verdringen. V. maar op dat oogenblik prettig om te zien. Hij ging bij Fanny zitten, nam een glas bier en begon over den ouden tijd te praten. Zijn stem had een dun geluid en sloeg heel licht over; als hy lang sprak, kraaide hij op 't laat ste fausset. „U herinnert u my mis schien op zijn best'" zei hy, en toch, de goden mogen weten wat er zonder u van mij geworden was!"„Zon der my?" lachte Fanny verlegen. „Ja, u wist het natuurlijk niet," ging hij voort met dien langzamen scheeven glimlach, „maar toen mijne grootste illusie ydel bleek te zijn mijn vader zaliger had mij in den waan gebracht, dat ik een Handel of Beet hoven zou worden had ik toen niet de herinnering gehad aan de kleine Walkyre, die eens, frisch en jong, mij tegemoet kwam en zeide: geef u niet gewonneDik had heusch den moed geheel verloren „Ik had weinig van een Walkyre, helaas!" «Voor mij waart gij het. Nu leef ik van de restjes, wel is waar, maar ik leef nog; ik heb iets, waar ik om geef en waarvoor ik werken kan, en of mijn eigen kleine bestaan naar den kelder gaat, heeft weinig te beteekenen, de enkele mensch komt niet in aanmerking, do voortgang van het volk, daar is het om te doen." Het was een ander soort menschen hierzij leefden in eene wereld, die zij niet kende. Zij moest daar in ko men, wilde er in komen. De alle- daagsche praatjes waren niet te dul den, als er zooveel hooger dingen bestonden. Maar hulp had ze zeer noodig. „Ach als u eens wist, hoe dom ik benbegon ze. „Ja, dat geloof ik graag," zei hij, „want op de meisjesscholen leert meD, voor zoover ik weet, niet anders dan aan jongens denken." Zij kreeg een kleur. „Daar hebt u toch geen ondervin ding van," wierp zij tegen. „O, ik weet het," hernam hij knikkend, „zij leeren het door die opzettelijke af zondering. Op dat gezegende onder scheid van geslacht wordt zoozeer de aandacht gevestigdze moeten vanzelf wel gaan vragen, wat voor bijzonders een jongen toch eigenlijk is, nu ze nooit met jongens mogen omgaan. En het denken daarover neemt de onbevangenheid weg, en het bewuste verschil wekt gepeins en doet droomen. En zoo is het ook met de jongens. En het onderwijs helpt, vrees ik, bij de meesten al bitter weinig." „Ja, dat is waar." „Het eerste, wat er te doen valt, is het heele schoolstelsel omver te gooien," ging hij voort. „Is er ooit zoo'n dwaasheid gehoord: door de wet voor te schrijven, dat allen dit en dat moeten leeren, en zoo en zoo veel van dit en dat, en precies op dien en dien tijd, en op dezelfde manier 't doet denken aan de oude wonderdokters, die hetzelfde ge neesmiddel gaven voor alle kwalen en dezelfde hoeveelheid er van voor welken ziekte dan ook probatum estzeiden zeja, wel was dat pro baat „Ja, maar als men vrij gesteld was van school, dan zouden er zeker velen niets leeren." „O ja, wie er geen lust in had, zou niets leeren maar die moeten het ook niet beginnen zjj moeten wachten, tot de lust komt, die komt vanzelf wel. En dan weten ze de kennis wel op te doen, die ze noodig hebben Het eenige, waarvan ik zeggen kan dit weet ik, heb ik mij zelf geleerd, lang nadat ik van school af was." O, dan kon zij misschien ook 1 „En niemand moest schoolhouden, dan wie er roeping toe gevoelt. Ik heb in mijn tijd slechts éen leeraar gekend, die het kon." {Wordt vervolgd) Gedrukt bjj DE EBVEN LOOSJES, te Haarlem.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlemsch Advertentieblad | 1904 | | pagina 6