BIJ MOEDER THUIS
DOOR
ARNE GARBORG
CIT HET MOOR8CH VERTAALD
DOOR
M. A. ZEEMAN.
41)
„Zulk een afleiding hebben wij
niet eens, als we ons vervelen, voor
ons zijn er geen café's." „O, gij
zoudt u nog maar meer vervelen
't uitgaan is alleen prettig samen.
't Kan pas goed worden, als de heele
verhouding tussehen man en vrouw
anders wordt" „En worden we
dan gelukkig?" «Minder ongelukkig,
dat is zeker."
„U praatte over het kind
de moeders beleven dikwijle weinig
vreugde van hare kinderen." ,1 an
is dat haar eigen schuld". „Ach,
men kan van de moeder toch niet
alles verlangen?" „Wel zeker kan
men dat. Van de twee partijen, ouders
en kinderen, hebben alleen de ouders
plichten niet waar?" „Dat zou
mooi zijn voor mij," lachte zij, „ik
ben tegen mjjn moeder lang niet,
zooals ik moest. Ik ben niet vertrou
welijk met haar, kan niet met haar
praten „Dan heeft ze uw
vertrouwen niet weten te winnen
of gelooft u misschien aan het vijfde
gebod?" „Helaas!" „En als
ze u nu niet verteld hadden, dat
Mevrouw Holmsen uwe moeder is,
wat dan?" «O, ze is toch eigen
lijk heel lief voor mij geweest".
„Dan houdt u van haar zooals van
iedere andere vrouw, die „heel lief
voor u is geweest;" wat drommel
maak u zelve toch niets wijs!"
Hij ging wel wat ver, maar zij voelde
haar geweten verlicht.
In den loop van den zomer werd
het uitgaan met Gram ongeregelder,
en in de vacantie ging hij naar Ber
gen. Hij wilde eens zien, hoe zijn
„oude vlammen" het maakten, zeide
hij. 't Was gekheid, maar het deed
haar toch zeer, en van dat oogenblik
af "was ze jaloersch.
Hij wilde niet trouwen, dat wist
zij. Maar o, als hij daar ginds een
verstandig meisje vond, dat zijn „ka
meraad zou kunnen worden. Zij
maakte zich eene voorstelling van dat
verstandige meisje, en begon haar in
stilte te haten.
Hij had drie weken vacantie; zóo
lang waren drie weken haar nog nooit
gevallen. Eindelijk waren ze om, en
met bevenden angst zocht ze hem
op de gewone ontmoetingsplaatsen.
Maar hij was er niet. Zij wachtte
dag aan dag; hij was niet te zien.
Zij werd ongerust, en op zekeren
dag waagde zij het, op bureautijd
aan zijn buis te gaan vragen, of hij
thuis gekomen was. Ja, Mijnheer was
terug. Goddank! het was dus niet om
dat meisje in Bergen Het moest
wat anders zijn. Misschien had hij
over haar hooren praten, daar had
hij vroeger eens iets van gezegd
alsof het er op aan kwam, wat domme
menschen babbelden en flinke men-
schen dachten zoo slecht niet. Ebba
Lehmann werd wel in gezelschap van
dien jongen, aankomenden acteur ge
zien, en niemand kreeg het in zijn
hoofd, daarover te praten. Daaren
boven haar leven prijs te geven
voor haar naamdat kon geen
mensch van haar verlangen, die het
tot nu toe zoo hard had gehadhij
ten minste kon zoo wreed niet zijn,
dan moest hij het haar althans in de
keus laten; hy zou niet meenen het
recht te hebben, over haar leven te
beslissen naar zijn goedvinden
O God, wees goed voor mij, wees
genadig, o Goddezen eenen keer
slechts
Zij ontmoette hem eindelijk eens
op straat. Hy groette luchtigjes, een
beetje verlegen, praatte veel, wat zy
in haar zenuwachtigheid niet ver
stond, en nam spoedig afscheidhy
had het zoo druk, zei hy. A.ch, wat
moest ze gelooven, wat moest ze
er van denken
Zou hy een praatje over haar ge
hoord hebben? Had misschien een
goede vriendin haar bij hem zwart
gemaakt? Men had haar vroeger eens
„Mevrouw Uchermann" genoemd,
wat kon een booze tong daar niet
van maken? En hy kende haar
zoo goed IMaar misschien vond
hy, dat zy tegen hem ook vreemd
gedaan had, en dat had zy ook. En
dat kon ze helaas hem ook niet uit
leggen! Zy kon wel zeggen, dat zy
bet uit radeloosheid gedaan had, om
dat zy zich zoo verveelde, maar dat
was niet genoegwilde hy haar be
grijpen, dan moest zy alles zeggen
maar dat zou juist aanleiding geven
tot misverstandach, het was wan
hopig, een vrouw te zijn.
Den volgenden keer dat hy haar
ontmoette, vroeg hy haar, by Schulze
een glas wijn met hem te gaan drin
ken, en toen was het oude „uitgaan"
spoedig weer op gang. Maar het was
niet meer hetzelfde als vroeger. Hy
was ontstemd en zeer veranderlijk
van humeur. Heele weken lang kon
hy wegblijvenop andere tijden zocht
hy haar iederen dag opsoms was
hij zoo aardig en lief, dat 't veel
had van hofmakerij, en dan weer
koel en zoo hatelyk, dat 't meer dan
erg was Hy hoorde haar uit over
allerlei dingen van het verleden,
kwam telkens met zyn verbazing
over dat „vreemde, dat zy van nie
mand gehouden had en dat „merk
waardige", dat zij ondanks „slechte
afkomst en in 't geheel geen opvoe
ding" zich „staande" had kunnen
houden; ja, hij zei haar soms, dat
„alles te vergeven was behalve ach
terhoudendheid"Het ging zoo
ver, dat zij, worstelend tegen hare
tranen naast hem voortliep.
Op een regenachtigen avond in
November, wandelden zy, met over
schoenen en wintergoed aan, zoo lang,
dat Fanny doodmoe werdnu en dan
had ze nog eens een aanmaning van
hare vroegere ongesteldheid. Dus zeide
zij, dat zy rusten moest. Zy waren
op weg naar Hcegdehougen, niet ver
van waar hij woonde. „Ga dan mee
naar boven en drink een glas wijn,"
zei hij, dat is wel zoo prettig dan
in „Grand" of Gravesen te zitten en
aangegaapt te worden. Zij ging mee
naar boven. Toen zij wat uitgerust
was, gingen ze weer op weg en toen
begon hij over „de praatjes"«Dit
b.v. moest u zoo maar niet doen"
„Zoo," zei ze, ,'t is anders niet voor
den eersten keer." „Gij past niet
op u zelve." „Bij goede menschen
heb ik mij altijd veilig gevoeld."
„Natuurljjk, natuurlijk, 't spreekt van
zelf dat gij veilig zijt. Maar stel nu
eens, dat gij veel van iemand hieldt,
getrouwd waart de man kent u
niethy kan echter niet laten na te
vragen, en dan komt er op zekeren
dag iemand, die bekennen moet, dat
gjj eens met hem alleen op zijn ka
mer zijt geweest".... „Nu?"
„Dan kunt u dien man nooit geluk
kig maken. Het is niet genoeg, be
grijpt u, dat een vrouw onschuldig
is en dat alle menschen gelooven, dat
ze onschuldig is, er mag niet de min
ste zweem van twijfel bestaan. De
man, die van u hield, zou beginnen
te twijfelen heefl ze hem gekust
En als zij hem niet gekust heeft,
zou zij het dan wel gedaan hebben,
als hij brutaal genoeg was geweest?
En dan is alles uit." „Dan
moet het maar uit zijn!" riep Fanny
verontwaardigd, „dat is een zoo ruwe
denkwijze, datEen man, die mij
voor zoo'n min schepsel hield, dat
hij van mij, zoodra ik zonder opzicht
was, het ergste kon gelooven,ja,
die moest mij eens van liefde durven
spreken I" Zy beefde van ergernis.
Hy vond, dat zij het veel te heftig
opnam. „Alle duivels, het is zoo,"
zei hij; ,,men kan wel hopen, dat
het anders wordtmaar 't gaat toch
niet aan voor een dame, zich niet te
storen aan wat voor welvoeglijk ge
houden wordt." Zwijgend gingen
zij verderFanny zwoer bij zich zelf,
dat zij hem niet meer wilde ontmoe
ten hij had duidelijk getoond, dat
hij hare manieren niet damesachtig
vond. Dien eed hield zy twee da
gen-
Hij wilde weten, welken omgang
zij had, en liet'zich voorstellen aan
Ebba Lehmann en aan Opthum.
Fanny was in haar schik; van
menschen, die haar kenden, zou hij
niets verkeerds van haar hooren. Zij
vroeg zich zelf af, hoe hy Ebba vond.
Op een avond vroeg zij het hem.
„Ja," zei hij, ,'t is zeker een erg
krap meisje. Maar anders zulke
vrouwen, die een beroep hebben, zijn
zelden echte dames; de onderwijzeres
of wat ze dan is, hangt ze altijd uit,
dat is by vrouwen veel sterker dan
bij mannen. En dan kan eene vrouw
niet ondergeschikt zyn; dan krijgt
ze dadelijk zulke bediendenmanieren,
is öf te onderdanig óf te opstandig
en verliest dan de vaste kalmte, die
eene dame kenmerkt
Fanny verdedigde hare vriendin,
alsof haar leven er aan hiDg. Ebba
had stellig minder „bedienden ma
nieren" dan vele zoogenaamde
„dames"zij was zelfstandig, had
hare eigen meening, waarvoor zij
ook durfde uitkomennu juist had
zij zich aangemeld bij het schoolbe
stuur, met verzoek om van het
godsdienstonderwijs ontslagen te
worden, daar zij vrijdenkster was;
zij wist, dat dit haar betrekking kon
kosten, maar had het daarom even
goed gedaan„Ja, beste,
dat meen ik niet, ik heb alle achting
voor uwe vriendinik zei het zoo
maar in het algemeen." Dien
avond gingen ze ook zwijgend naar
huis, en een paar weken lang wan
delden zij niet meer.
Op een avond, wat verder in den
winter, zei hij op eens„U moet
oppassen voor uwe vriendin." „Ik
heb geen vriendin," zei ze, „hoe
meent u dat?" „Ach, 't is niet
om veel gewicht aan te hechten, maar
die gekke schoolmeester, Opthun, of
hoe hij dan heethij zat hier op
een avond van u te vertellen."
„Zoo, wat zei hij dan?" „Dat is
te zeggen, hij vertelde eigenlijk niets.
Het is de gladste sluiper, dien ik ooit
ontmoet heb; hij zei alleen maar, dat
niemand eigenlijk wat van u wist;
niemand b.v. wist, hoe veel of hoe
weinig u met Uchermann hadt uit te
staan gehad; ook wist niemand, hoe
u geleefd hadt van veertig kronen in
de maand, vooral daar u nog eene
moeder te onderhouden hadt,
eveneens was het onbekend, of de
de verklaring daarvoor misschien te
zoeken was bij een zeker jongmensch,
dien hij noemde, Houen meen ik,
een zoon van dien koopman, bij wien
u in betrekking was," „Wat?"
barstte Fanny uit, eene rilling
van schrik liep over haar rug, zij
voelde het in hare voeten, hare
knieën„Ach, het is niets, om
u over op te winden," zei hy, „de
man zei zelf, dat hij niets wist; hij
dacht alleen zoo het zijne van wat
hij van dezen en genen gehoord had;
vooral van een zekeren Usnaes"
„Ilsnaes heeft nooit zoo iets gezegd,"
verzekerde Fanny. „Neen, dat zei
hij zelf ook een gladde kwaad
spreker u had nooit met hem moeten
omgaan." „Niet eens meer groeten
wil ik hem." „Neen, dat vind ik ook.
Zij zwegen een pooshij verwachtte
zeker, dat zij iets zou zeggen. Zij
voelde zich ziek en wenschte thuis
te zijn, om te kunnen uitschreien.
„Over 't geheel zijt gij niet heel
voorzichtig geweest," zei hij. „Een
meisje als gij moet zorgen, dat de
menschen weten, hoe zij leeft;
zeg mij eens, is het waar, dat gij
niet meer dan veertig kronen in de
maand verdiende „Ik had zestig
in den laatsten tijd, in het begin
vijf en twintig." „Maar daar kon
u toch niet van leven Zij
onderdrukte hare tranen. „Neen" was
haar antwoord. Ily zweeg, het was
eenvoudig onmogelijk, nog meer te
vragen.
Maar na een poos begon hy weer.
„Over het algemeen vertelt u niet
gaarne iets van u zelve, niet waar,
juffrouw Holmsen?" Zijn toon
klonk spottend; zij werd ijskoud.
„Ik dacht, dat het u niet schelen
kon," antwoordde zy kortaf.„Nu
voor zulk een om het zacht
te zeggen vreemde verhouding,
als waarin wij gekomen zijn moet
men toch elkander wel eenigzins
leeren kennen, vind ik." „Mij
dunkt, dat ik u zoo goed ken."
„Dat doet u Diet, en hoe dit zij, ik
ken u niet„Neen." „Is er
wel iemand, die u kent?" „Dat
wil ik hopen." „Die u goed
kent?" „Nu Helga Markus
sen." „Neen, Mevrouw Markussen
kent u niet goed. Zij ontmoette u
eens in de werklieden-vereeniging,
zegt zij, in gezelschap van een koop-
mansbediendelater kwam Ucher
mann in zijne plaats.",.. „Dat
zegt zij niet!" riep Fanny. „Nu,
juist niet zóo maar zeg eens, die
bediende, was dat die jouge man.
waar Opthun van vertelde?"
„Neen." Na een poos hernam
zij: „Ebba kent mij nog beter."
„Juffrouw Lehmann weet niets dan
goeds van u," zei hij, „maar als
Opthun het bij het rechte eind heeft,
dan zegt zij u binnenkort de vriend
schap op, omdat zij gelooft, dat er
een vrij huwelijk bestaat tussehen u
en mij." „O God, wat een leugen,
hij liegt, hij liegt 1" „Stil, schreeuw
zoo nietMaar u ziet wel, dat
ik omtrent u niet weet, waaraan mij
te houden!"
Zy sprak geen woord meer. Het
arme kindHad zij zich misschien
iets in het hoofd gezet en zag zy nu,
dat daar niets van komen kon
Zij kwamen bij haar huis. Voorden
poortingang begon hij te zeggen, dat
zij moest trouwen. „U moet geen oude
jongejuffrouw worden zie, dat gij een
goeden man krijgt en op wien gij
aan kunt" Zij vloog op eens
van hem weg, de poort inhij meende,
dat hij op de donkere trap onderdrukt
snikken hoorde.
Fanny had gesolliciteerd om eeue
betrekking aan de volksschool, doch
was niet benoemd. Zij werd echter
voor eenige maanden als plaatsver
vangster aangesteld voor iemand, die
op Staatskosten zioh van de bewaar
scholen in Zweden op de hoogte moest
stellen.
Fanny kreeg een klasse van kleine
jongens, wat heel prettig waskleine
jongens zijn van natuur niet zoo
plaagachtig als meisjes. Het was
goed voor haar, weer iets te doen
te hebben. En 't werk zelf kon heel
aardig worden, als er maar niet
die godsdienstlessen toebehoord had
den.
(Wordt vervolgd)
Gedrukt by DE EBVEN LOOSJES, te Haarlem.