BIJ MOEDER MIS ARNE GARBORG DOOK UIT HET NOORSCH VERTAALD DOOR M. A. ZEEMAN. 43) Het Christendom was heel goed op een afstand, zoo lang men de groote beginselen gelooven mocht en de rest kon laten voor wat die was. Maar hier moest alles uitgelegd en uitgeplozen worden, en dan was het erger. De vragen bleven haar soms in de keel steken. Zij was op de armen school; maar nu aan die bleeke, havelooze kinderen te zeggen, dat zij God moesten liefhebben, omdat hij hun kleeren en voedsel gaf zij konden wel eens in 't hoofd krijgen te antwoorden: „wij krijgen geen kleeren en krijgen geen eten" of aan die jongens, die een naar tehuis hadden vol onreinheid en ontucht, te leeren, dat zij hunne ouders moesten liefhebbenof hun te vertellen, dat Jezus hen verlost had van zonde en nood, ofschoon zy in het geheel niet verlost waren, noch van de zonde, noch van den nooddat was zoo vreeselijk moeielijk. Zij vond zich zelf hoe langer hoe meer eene bedriegster. Zij maakte die trouwhartige kinderen van alles wijs, wat zij zelf niet geloofde en wat niemand geloofde; soms had zij zoo'n lust, eerlijk te zijn tegenover hen en te zeggen„jelui moet dat kunnen opzeggen, jongens, ander kom je by den dominee er niet doormaar jelui begrijpt, dat het apenkooi is!" Toornig gluurde ze dan naar het kykgaatje in de deur; er moest eens iemand staan om haar te bespieden En dan onderdrukte ze gauw haar stouten lust. Het werd haar iederen dag duide- lgker, dat zij in de school niet blij ven kon, als zij er het Christelijk geloof moest onderwijzen. Het was te hopen, dat het schoolbestuur op Ebba's verzoek gunstig beschikte. 't Zou voor den godsdienst zelf toch ook het beste zijn, als alleen zij, die geloofden, daarin onderwijs gaven, dat zouden de predikanten ook wel begrijpen. Het schoolbestuur zou wel verstandig beslissen. En dan kon zy ook om vrijstelling verzoeken. Nog een andere zorg drukte haar het geld. Het salaris voor beginnenden was zestig kronen in de maand, waar van vijf kronen werden ingehouden voor het hulp-leeraars- en begrafe nisfonds dat waren dus vyf en vyf tig kronen, en zy had schuld 1 Zy kon er nooit komen. De schuld be zwaarde en benauwde haar voort durend; nooit werd zij geheel onaf hankelijk. Het eenige zou zyn, dat Moeder stierfo, foei, hoe slecht En het „Morgenblad" schreef nog wel, dat er nu voor de vrouw zooveel gedaan was, als zy redelijkerwijze verlangen kon En by dat alles had Panny, hare ongelukkige, hopelooze liefde mee te dragen het baatte niet, of zy het langer trachtte te verbergenhet was liefde, gewone, hartstochtelijke liefde. Zy zou met zoo weinig tevre den zijn geweest, met zoo heel wei nig hem alleen maar te zien nu en dan, naast hem te loopen, met hem te praten, hem de hand te geven Maar dat mocht ze niet eens. Het was uit, voor goed uit. Zij kon hem niet meer opzoeken. Dagen en weken gingen voorbij, zy was enkel verlan gen, verterend verlangen naar hem, hem, hem alleenmaar hij kwam niet. En zij was afgewezen, teruggestooten. Zij peinsde dag en nacht op voorwendsels, om hem te kunnen ontmoeten, zonder dat het den schijn van opzet had; maar zy vond zulke middelen niet. Plotseling ontmoette zij hem echter puur toe vallig. Haar hart stond een oogen- blik stil van zalige verrassing. Hy moest haar opgewacht hebben, zy kwam juist van school. „Maar hoe heb ik het toch," zei hy, „hoe komt het, dat ik u nooit meer zie?" „Ik u ook niet," was haar antwoord. Hy vroeg haar, of ze mee ging wandelen; ze konden dan later by Gravesen wat eten; zij vergat haar honger en ging mee „Het is weer treurig met me ge steld," zy hij„dat ongeregelde leven als jongmensch doet het me Waarom bleef u op eens weg? als ik met u uitga, word ik zeker nog engelachtig braaf." Zy dineerden bij Gravesen en gingen beneden iD het café een kop koffie drinken. Daarna dronk hy nog een paar glazen cognac met selters; hy moest eerst zooveel drinken, tot hy normaal was, zei hy. „O, dat hopeloos slechte leven, dat wij lei den!" Het was verschrikkelijk, dat men den moed niet had, zich een kogel door het hoofd te jagen het eind zou zijn, dat hij krankzin nig werd; hy had immers ook een oom, die gek was. Langzamerhand kwam hy in betere luim, en eindelijk was hij „normaal." Toen bracht hij haar thuis. Toen zij in de poort waren, voelde zy op eens zijne armen om haar heen geslagen hij klemde zich vast tegen haar aan, en een beveD ging door zijn geheele lichaam„ach, als gij den moed hadt en geheel de mijne wildet wor den, mijn kameraad in alles! En dan het uithouden, zoolang wij maar konden... altijd samen zyn!" Het was haar, als werd ze neerge trokken in een wegslependen maal stroom. Haar hoofd zonk achterover, hare oogen sloten zichzij kreeg haar bewustzijn eerst terug, toen zij voelde, dat zijne lippen de hare zochten Al haar vrouwelijk, kiesch gevoel ontwaakte met macht, zooals een golf schuimend oprijst uit zee; het rukte haar los uit zijne armen en deed haar in wilde haast de trap opstuiven, tot ze bevend en ver schrikt bij moeder thuis zat in het hoekje van den haard. Moeder zat in haar schommelstoel met haar breiwerk. De gewone brom- preek bleef niet uit waar zij toch altijd naar toe vloog? Hare kleeren afslonsen en haar geld opmaken, dat kon ze; met allerlei slag van volk zwierf ze om, en moeder kon thuis zitten en moest zich maar vervelen, als er een fatsoenlijk man met een aanzoek kwam, dan was het: neen; maar als ze dan in de vereeniging een kalen sinjeur ontmoette, dan liep ze dien na, alsof ze om hem verlegen was Het was een verlichting, hare moeder zoo te hooren mopperen. „En dan moet ik je groeten van Ebba Lehmann," kwam er achterna. „Zij kwam hier en vertelde, dat ze ontslagen wordt uit hare betrekking. De dominee is bij haar geweest, om met haar te pratenmaar zij is net als jij, zoo stijfhoofdig en half gek, en wil wijzer zijn dan dominees en professors." Geen antwoord van Fanny. „En dan moest ik je nog wat zeggen." Ng geen antwoord. „Je hebt nu zoo'n nieuwen opgedaan, om mee uit te vliegen, een echten bedelaar natuurlijk, een student, die diep in schulden zit, of j een klerk of zoo „Mama I „Nu, ik weet het niet; maar Ebba weet er alles van. 't is de grootste boemelaar in de stadhij heeft zich zelf op alle mogelijke manieren verknoeid; maar uu gaat hij trouwen met een rijke dame uit Bergen; en Ebba verzocht mij dringend, je érnstig te waarschuwen, om je voor hem in acht te nemen, als hij wat met je voor heeft, dan is het niet veel goeds; ja, ik beloofde, dat ik het je zeggen zoumaar jij bent niet als andere menschen; als een achtens waardig, welgesteld mau je tot vrouw wil hebben, dan weiger je, maar als er zoo'n verloopen, arme student komt, dan ben je in staat Fanny zat voorover met de ellebo gen op hare knieën en haar gezicht in hare handen. Op eens barstte ze uit met eeu langen, gesmoorden gil; en toen kwam het snikken, zoo hevig, zoo hartverscheurend, dat Moeder haar breiwerk in haar schoot liet vallen en vreeselijk verschrikt bleef zitten met open mond en starende oogen. Dat was geen schreien, dat was wilde wanhoop. Zij had zich omge keerd, hare moeder zag niets dan haar rug, maar die rug wrong zich als in stuiptrekking. „Neen maar Fanny, maar Fanny." Zy ging naar hare dochter toe en beproefde haar te doen bedaren: „neen maar Krul kopje, mijn arm lief kind!... je moet het niet zoo opnemenhet was niet boos gemeend;mijn lieve, goede krullebolwat is er toch gebeurd?" Op 't zelfde oogenblik kreeg moe der een duw, die baar achteruit deed tuimelen „weg!" Het hevige snikken was op eens bedaard. Fanny stond op en liep door de kamer, nog halfluid schreiend. In haar moeders stoel viel ze neer. Zij zag er vreeselijk u t, haar gezicht was blauw, hare oogen gezwollenhaar mond trilde en hare handen bewo gen zich onrustig, „'t Is uw schuld! alles uw schuld!" riep zy met gillen de stem„als u een ander mensch geweest was, dan zou alles nu anders zjjn! alles!" zij overschreeuwde zich nog meer. „U hebt mij tot een zottin gemaakt, een zottinZij zijn bang voor mij, zij begrijpen mij niet, zij verstaan mij niet! Ik ben geen damp; zij denken alles van mij, zij vinden mij tot alles in staat, alles, alles, begrijpt u wel, dat het door u komt, dat ze dit denken? begrijpt u het? O, in 't geheel niet, u begrijpt niets, nooit hebt u mij begrepen, u bent zelf een zottineen zottin, een zottin zeg ikKom niet dicht bij me, ik wil u niet zien, ik wil niet! Nooit hebt u mij begrepen, nooit hebt u van mij gehouden want als u van mij gehouden hadt dan had u mij begrepen niets doet u voor mij, alles was uonverschillig; u wilde enkel met mij een rijken schoonzoon koopen, en daar ik mooi genoeg was, kwam al het andere er niet op aan o, Moeder, Moeder!" Het gillen ging over in een bedroefd schreienzij hield zich vast aan den stoel en zag er uit, alsof zij ineen zou zakken. Hare moeder nam haar in hare ar men, ondersteunde haar, ja droeg haar bijna naar het slaapkamertje, met vriendelijke woordjes haar sus send, als een klein kind „kom kindlief, kom Krulkopje, nu maar stil; nu gaan we slapen, eerst zal ik je iets geven, wat goed voor je is, en dan moet je gaan slapen Arm kind, mijn arm kindFanny kwam in bed het wanhopige schreien hield echter niet op. Moeder wiesch hare slapen met azijn en liet haar water met naphta- droppels drinken. Fanny kwam toen wat tot bedaren, zij schreide niet meer, maar zij woelde en wierp zich telkens met een heftigen ruk om haar mond trilde en hare oogen staar den wezenloos zij trok hare moeder tot zich als in zinloozen angst „niet weggaan! niet weggaan!" Maar spoedig begon zij weer te gillen en verward te praten. Zy overlaadde hare moeder met verwijten. Moeder was zoo slecht voor haar geweest, zoo laag; zij was geen moeder geweest, nooit, nooitzy had haar nooit be grepen, haar nooit ontzien, nooit moeite gedaan, om haar vertrouwen te winnen „ga niet weg, ga niet van mij weg!" nooit had Krulkopje eene moeder gehad, en nooit een vader, en nooit een vriend, zelfs God had zich niet om haar bekommerd, zelfs God gunde haar niets goeds, niet eens Godniet eens God Moeder Holmsen zat op den rand van het bed, over hare zieke dochter gebogen, met strakken blik radeloos te kijken. Zij begreep er niets van. Maar eene onbestemde angst beklem de haar hart, en hare vermoeide oogen schenen te staren in een stikdonkeren nacht. Fanny wrong zich in lange bochten. In hare oogen stond koude, wilde ver schrikking, haar neus was blauw ge worden en scherp geteekend, en de mond, die onophoudelijk trok, zag vaal als die van een lijk. En toen begon het zenuwtoe val Het was een paar dagen later. Fanny zat geelbleek en slap in haar moeders schommelstoel, met een grijze morgenjapon aan, en Moeder liep heen en weer, bedrijvig bezig voor haar. Op de tafel stond de oude toilet spiegel, een theekopje, een glas en een leege bierflesch, en daar tusschen ver spreid, lagen oude brieven. Moeder had gemeend, dat Fanny die eindelijk eens lezen moest. Fanny had dat ge daan. Wat had hare moeder zich in veel moeten schikken! in al die be drogen verwachtingen, al die onheu- sche bejegening; allen waren tegen haar, de dominee, de overheid; een wonder, dat zij niet geheel verloren ging. Het was vreeselijk dien brief van het amts-bestuur te lezen ach, wat hadden ze gespeeld met eene hulpelooze weduwe; gedaan, alsof zij het zoo goed voor haar zoudenregelen het verzoek heen en weer en nog eens heen en weer gezonden, heel veel namen en onder geschreven, maar al dien tijd geweten, dat zij de weduwe en hare kinderen aan hun lot zouden overlaten En dan die brief van Ds. Brandt„Hoe u daarin han delen wilt, is uw zaak!" Die arme moeder, die arme oude ziel! Tusschen de oude brieven lag er ook een, die pas gekomen was; die was van Gram. De arme kerel had het ook niet, zooals hij 't wenschte. „Ik ben te oud," schreef hij, „ik kan niet van ganscher harte liefhebben, van u heb ik misschen het meest gehoudenmaar toch zag ik duide lijk den heelen tijd, dat ik u niet trouwen kon; en toen nam ik dat onzinnige voorwendsel te baat, waar voor ik hierbij vergeving vraag Ik ben blij, dat u toen verstandiger was dan ik; wij beiden zouden zulk samenleven niet uithouden Maar ik kan ook niet alleen leven en daarom zal ik het nu eens probeeren met een huwelijk uit berekening; dat is het eenige, wat voor oudere menschen deugt. Zij heeft ontwikkeling, is niet leelijk en niet vervelend en heeft geen eischenzij weet, hoe ik ben Vaarwel. Dank voor alles. Gelukkig zal het u weinig kunnen schelen „Zeg, Moeder," zei Fanny. „Wel, kind?" (Wordt vervolgd) Gedrukt by DE EBVEN LOOSJES, te Haarlem,

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlemsch Advertentieblad | 1904 | | pagina 6