BIJ HOEBEE THUIS
MONOLOGEN
ARNE GARBORG
dook
uit hbt hoorsch vertaald
door
M. A. ZEEMAN.
44)
„Woudt u erg graag, dat ik met
den geldzak trouw
„Met wien zegje?"
„Wel met hem, met den dood van
Lübeck, den belastingcommies, hoe
heet hij ook weer
Rijen meen je Moeders handen
begonnen te beven.
„Met Rijen, ja?"
„Neen lieveling, om mij moet je
't niet doen Weet je, dat hij
een betere betrekking en grooter in
komen gekregen heeft
„Denkt u, dat hjj mij nog wil
hebben
„Je wil hebben Hij vraagt iederen
dag naar je. Gedurende je ziekte
heeft hij bloemen gezonden, maar ik
heb ze je niet durven geven."
„Denkt u, dat hij mij een poos naar
het buitenland zal willen zenden?
Ik kan hier niet blijven. Neen,
Moeder wees gerust, daarom niet
Maar hem wil ik niet mee hebben,
dat begrijpt u,' u alleen."
„Ja, o ja dat zal best geschikt
kunnen worden Maar meen
je het? Je voelt je toch niet
erger?"
„Schrijf maar aan den belasting
man, Moeder. Als hij het armzalige
restje hebbon wil, dat er van mij
nog is overgebleven, dan mag hy het
hebben. Maar dat kost hem een reis
naar Italië."
Moeder wist niet, wat ze hoorde.
Zooals ze daar was, moest ze de stad
in en vergat bijna hare handschoe
nen „Ik moet toch naar de
stad gaan zorgen voor een goed
middagmaal voor mijn Krulkopje;
als ik hem misschien toevallig ont
moet
„O, dat doet u zeker, adieu
Fanny zonk achterover in den
stoel en sloot hare oogen. „Men kan
altijd over boord springen," mompel
de zij.
Plotseling nam ze den ouden spie
gel. Ach ja, hoe zag ze er nu uit
„Nu vallen de bladeren, nu geef ik
mij aan de aard"" Hoe ze er uit
zag? Juist zooals het moest: geel
O Heer, wat was dat Een streep
een kleine, fijne, scherpe streep, een
ietsje van een streepvan den
neusvleugel tot aan den mondhoek
Ach neen. Jawel, ja zekerHet streep
je was er, en men kon er zich niet
in vergissen
Krulkopje had haar eersten rimpel.
(Slot).
door
W. F. NIARGADANT.
BOLLENGANGERS.
1)
Ik zou wel koning willen zijn. Niet
om de majesteit en de ceremoniën,
och neen, daarvoor moet je geboren
zijn, en daar heeft niet iedereen een
gezicht voor. Ook mijn naam deugt
niet. De namen van vorstelijke fami
lies zijn er, om zoo te zeggen, voor
gemaakt. Daar heb je Romanoff....
dat klinkt als een klok. Heet je
Habsburg, hap dan maar toe, rechts
en links,Croaten, Hongaren,
Czechen, Polen, Bosniaken, Dalma-
tiërs en de rest. Hohenzollern
de naam alleen imponeert je al, en
't moet een pleizier zijn om aan die
heeren van den „hohen Zoll" belas
ting op te brengen. Maar denk je eens
een koning uit de familie Zondervan,
Mooiweer, Komtebed,of met
een geslachtsnaam als de mijne: Tup-
perDat kan immers niet Met zoo'n
naam kun je met den besten wil
in de wereld niet vooruit komen,
't Klinkt onsolide, en ik denk er ernstig
over er een voor- of achterhangsel
bij te koopen. Ik heb ontdekt dat
een van mijn voorouders van moe
derskant Arendsklaauw heette. Dat
zou me wel lijken„Arendsklaauw
Tupper," en dan laat je Tupper stil-
letjes vallen; of anders „Van Tupper
van den Arendsklaauw"dan
hoef je niks te verliezen. Zoo'n grap
moet intusschen nog al geld kosten,
en daarom heb ik geprobeerd of ik
mijn zoon niet Barend Arendsklaauw
kon gedoopt krijgen, maar de amb
tenaar van den burgerlijken stand
vond dat een minder gebruikelijken
voornaam. Nu, we zullen eens zien!
Waarom zou ik dan toch een
koning willen zijn? Wel, om prettige
plannetjes te maken, en dan anderen
met de zorg voor de uitvoering op
te schepen. Wil de koning bijv. een
tentoonstelling bezoeken, een schip
van stapel zien loopen of de tulpen
zien bloeien, dan heeft hij absoluut
niets anders te doen dan zjjn verlan
gen daartoe kenbaar te maken, hard
genoeg dat het door een of andere
persoon uit zijn naaste omgeving
verstaan wordt. Voor de rest heeft
hij zich om niets te bekommeren. Op
het bepaalde uur komt een lakei hem
in een admiraals- of generaalsuniform
stekendan stapt hij in zijn equipage,
rijdt, links en rechts groetend, naar
het station, wandelt over zachte tapij
ten naar zijn eigen wachtkamer, en
dan naar den koninklijken salon wagen
van een specialen trein, op zijn weg
allerlei hooge spoorwegambtenaren
innig gelukkig makend met een hand
druk, een knikje of een koninklijk
woord.
Zonder snerpend gefluit, zonder
halten aan te doen, voert de trein
hem naar de plaats van bestemming,
terwyl hij nu en dan een blik slaat
op de polders en koeien van zijn
koninkrijk, en zich verheugt in de
welvaart van zijn onderdanen.
Aan het station van aankomst
andere wachtkamer, tapijten en eer
biedige ambtenaren. Alles en iedereen
is gereed om hem te ontvangen, en
er op uit hem het mooiste en belang
rijkst te laten bewonderen. Hitte,
stof, gedrang, wachten en te laat
komen, in één woord: alle ongerie-
felijkheden die voor den gewonen
reiziger een uitstapje tot een kwelling
des geestes en des vleezes kunnen
maken, blijven buiten rekening. Al
leen het weer grijpt wel eens storend
in, maar staan de barometer en het
vorstelijk humeur op mooi weer, dan
is de toer altijd een succes. Met ons,
onderdanen, is dat anders.
Op een Zondag in April wees de
thormometer 's morgens om acht uur
70° in de schaduw, en toen ik een
tikje op het weerglas gaf, sprong de
naald een ziertje vooruit. „Jet, riep
ik, maak je klaar, en zorg dat Anne
en Barend in de kleeren komen. We
gaaDl" Een hoeraatje ging op, want
we hadden den vorigen avond afge
sproken dat, als het weer goed was,
wij naar Haarlem zouden gaan om de
bollen te zien bloeien. Ik had in mijn
jeugd den bijnaam van Jantje Sekuur,
en ben dan ook gewoon om zoo wei
nig mogelijk aan het toeval over te
laten. Toen ik mijn tegenwoordige
vrouw leerde kennen, ben ik wel een
maand bezig geweest om bij huis
dokter, notaris hypoteekbewaarder,
intieme vrienden en geslagen vijanden
over de familie Kuikhorn informatiën
te nemen, en eerst toen ik zeker was
van m'n zaak, lichamelijk, geeste
lijk en financiëel zekerheb ik me zei
ven vergund om verliefd te worden. Er
is dan ook geen enkel toeval ons hui
selijk geluk komen verstoren, geen
zenuwen, erfelijke kwalen, valsche
tanden en krullen of andere fopperijen,
en de erfenissen één voor één, nage
noeg op den tijd dien ik van te
voren berekend had, binnengeko
men op die van één oom na,
een gepensioneerd overste van ver
over de tachtig, die iederen dag om
vijf uur boven zijn theewater is, maar
nog geen enkel spoor van verval
toont, 't Moest niet gepermiteerd zijn
om zoo met alle regelen hygiëne en
statistiek den spot te dryven.
Met Anne, mijn oudste, volg ik
hetzelfde principe, geen toeval,
geen verrassingen! De pretendenten
en die zijn er, want ze is een
knappe meid, en krygt een goeie
duit mee moeten goed beslagen
ten ijs komen, en geen steekje moet
los aan hen zijn. Met haar is dan
ook nog geen enkel romannetje verder
gekomen dan de inleiding of het
eerste hoofdstuk. Dan heb ik Barend
nog. De jongen is nog geen acht,
maar zijn carrière ligt al uitgerekend
en uitgeteekend voor 'm klaar, tot
zijn 40ste, 60ste en 70ste jaar.
Eerst op school, dan naar 't gymna
sium, en daar vandaan naar Leiden,
en wanneer hij daar in een jaar of
vier meester in de rechten is geworden,
dan draai ik hem door een achterdeur
als volontair een of andere orediet-
of hypotheekbank in, waaruit hy dan,
na een jaar of tien, door de voordeur
en in een pelsmantel voor de oogen
van de verbaasde wereld zal te voor
schijn stappen als mede-vennoot of
directeur.
Yoor een meester in de rechten
is altijd en overal plaats. Het wemelt
in de wereld van schurken en boeven,
en kan een doctor juris ze als rechter
of officier niet aanklagen en koejon-
neeren, dan gaat hij ze als advokaat
verdedigen en vrij pleiten. Heb je
maar eenmaal „Mr" voor je naam,
dan heb je van alles verstand,
van financiën en landbouw, van rio-
leering en buitenlandsche politiek,
van socialisme en drankmisbruik, van
vrouwen en duelleeren, van krank
zinnigenverpleging en kunst, en lukt
het je niet in een van die branches
klaar te spelen, dan is er nog altijd
de Tweede Kamer zoolang je nog
jong bent, en dat andere asyl op het
Binnenhof, wanneer je door de pijp
bent gebrand.
Heririët zegt altijd: Barend heeft
talentvoor schilderen of voor
muziek, dat weet ze nog niet. "Wel
kan hij uren lang naar een wei met
koeien kijken, maar we hebben nog
niet ontdekt wat hij dan eigenlijk
mooi vindt, het landschap of het ge-
bulk.
Nou vraag ik: welke toekomst is
er voor een jongen in de kunst?
Een schilder nou ja, wat is een
schilderIk vind een schilder een
losbandig individu die bloote men-
schen uitteekent. Je zult zoo'n kerel,
als 't 'm niet besteld wordt, nooit
eens een fatsoenlijk man zien schilde-
iemand bijv. zooals ik, met een hoed
op en handschoenen aan, netjes
gekleed en in een mooi huis,
neen, altijd vieze kerels en wijven
in vuile krotten. Ook heeft zoo'n ar
tiest heelemaal geen begrip van tijd
en van geldhij houdt zyn afspraken
niet, en betaalt zijn schulden zoo te
hooi en te gras; daarbij raakt hij
aliijd verliefd op het verkeerde meisje,
en is in 't generaal niet reëel, onso
lide en incourant.
Dan heb je de dichtersOok niet
veel zaaks! Een dichter wil en zal
ongelukkig zyn, en wat is dat nou
voor een levensdoel't Is waar, ie
mand die pleizier in zijn leven heeft,
wien het goed gaat in de wereld,
maakt nooit een goed vers. Hij moet
miserabel zijn als een blinde vink in
een kooi, dan zingt-i pas mooi. En
of hij 't heeft over de Mei, over de
zee, over de liefde of over zijn eigen,
't moet altijd zwemmen in tranen,
als een sardijntje in olie.
De schrijvers zyn niet beter af.
Met schrijven de kost verdienen, is
niet denkbaar, of je moet, als Zola,
boeken schrijven zóó gemeen, dat de
heele wereld ze verslindt. Schrijvers
moeten stof hebben; om stof te
moeten ze indrukkeu opdoen, en om
ingedrukt te worden gaan ze dan,
niet by fatsoenlijke lui, maar in allerlei
liederlijk gezelschap. Nu zeg ikwaar
je mee verkeert, daar wordt je mee
geeërd. Dan vind ik er ook iets
gemeens in, om by anderen te gaan,
met een vrindelyk gezicht met ande
ren te praten, ze waar te nemen en
uit te hooren, en dan zoo'n argeloos,
niets kwaads vermoedend wezen in
een boek of een monoloog voor het
heele land bespottelijk of verachtelijk
te maken.
Ook is het van de meeste schrijvers
gladweg onuitstaanbaar, dat ze op
iedere bladzijde vertellen, zóó datje
het voelen moet, dat ze zich zeiven
beschouwen als veel beter, nobeler en
knapper dan je zelf en de rest,
de lui, die notabene zijn boeken
koopen, van wie hij leven moet I Zyn
ze over anderen heelemaal uitgepraat,
dan beginnen ze over zich zeiven, en
dan merk je pas goed wat een rare
perceelen het zijn. De slimsten gaan
voor de pers werken, of zien er een
administratietje bij te krijgen.
Yoor de musicussen heb ik veel
simpathie, omdat ze in den regel
zulke nederige en verdraagzame lui
zijn. Zij hebben ook voor dat zij, niet
als de schilders, dichters en schrijvers,
op stemming behoeven te wachten,
en daarmee hun luiheid en leegloopen
excuseeren. Zijn de viool, piano of
harp goed gestemd, dan is de musicus
het ook, en hy zingt, strijkt, blaast
en trompettert er op iob, wanneer je
maar wilt,en lui zijn ze niet,
want is hjj eenmaal aan den gang,
dan krijg je hem moeielyk tot staan,
en zoo'n concertstuk of symfonie kan
fataal lang duren. Daar staat tegen
over dat je onder het luisteren aan
wat anders kunt denken, watje onder
't lezen niet kunt. Ik heb zefs op
gemerkt dat de zaakjes en opera
tietjes, die ik onder een mooie andante
van Beethoven of Mozart in gedach
ten op touw zette, altijd drommels
goed in mekaar zitteq, en meestal
goed afloopen.
(Wordt vervolgd)
Gedrukt by DE EBVEN LOOSJES, te Haarlem,