MONOLOGEN
PIET VERWEERT,
DOOR
W F. MARGADANT.
MATROOS.
2)
De kof viel over één zij. 't Water
liep er van onderen en van boven in,
en ze begon al uit mekaar te wer
ken. Hendrik keek knapjes chagrijnig.
„Kun je zwemmen f" vroeg ik.
„Neen," zeit-i.
„Nou, zei ik, als 't dan zoo ver
is, hou je dan maar aan m'n riem
vast," en net dat 'k 't zei, spoelde
een zee ons allebei buiten boord, sa
men met een kippehok, dat we te
pakken kregen, en waarmee we ons
buiten de branding werkten. Toen
dacht ik met zwemmen de vaste wal
wel te zullen halen, maar dat viel
tegen. Toen ik zoowat een kwartier
gezwommen had, begon Hendrik weer
gaas zwaar te worden.
„Hendrik, laat me los!" riep ik,
maar .de smakker hield zich Oost-
Indiesch doof. Toen wou ik riem en
al laten schieten, maar ik kon met
m'n eene hand de gesp Diet los krijgen.
Daar zag ik zoowat op een halve
kabellengte afstand een boot. Ik zwom
en ik blies als een noordkaper, dat
vat je, maar 't wier toch mis. Of
Hendrik er nog was, of dat-i er niet
was, kon 'k niet meer gewaar worden.
Ik hoorde roepen en schreeuwen, een
zwaar gesuis en gebrom in 't hoofd,
allemaal kleuren voor de oogen, een
geboem als 't gelui van onze dorps
klok, en toen heelemaal niks meer.
Ik werd weer wakker in een burger
mans huis. Hendrik wreef me de borst
en de beenen, en toen 'k de oogen open
maakte, begon-i te joedelen en hoera
te roepen, en de familie en de dokter
en de buren hadden een lol als zes,
en om me weer op te fleuren bracht
de een vleesch, en die eieren, en die
weer koekafijn, een behuiling
van belang'k zou haast zeg
gen te veel voor een ordenair zeeman
want meer was ik niet, en ben ik nooit
geweest.
Was 't wonderjdat 'k den volgenden
morgen weer heelemaal op dreef was
In een stel Russische boerenkleeren
ging ik met Hendrik naar den Hol-
landschen Consul, die ons uitbesteedde
bij dezelfde menschen die ons opge
nomen hadden.
Daar was Maria Alexandrowna de
oudste van de drie, en naar dat 'k
d'r taal niet sprak, was ik al bizon
der en bizonder gauw met 'r op dreef.
Een soort van bisschop trouwde ons.
Hendrik was m'n getuige in een
nieuw bont hemd, dat i van mijn
vrouws vader gekregen had, want
die was in een goejen doen. s Avonds
was 't partij, een geregeleerd bal,
daar wel honderd menschen kwamen,
Meneer de Consul, en mevrouw en
de jonge juffer heele groote lui!
kwamen ook kijken, iedereen bracht
een snorrepyperij voor 't huishonden.
Later op den avond danste Hendrik
nog een horlepiep. Hoe die zoo gauw
met de spraak en de deerns overweg
kon, zal 'k nooit snappen.
Een dag of acht later monsterde
Hendrik aan op een Zweedsche bark
voor Stokholm, en een paar weken
later werden Kees en ik en een heele
vracht goed door den Consul inge
kwartierd op een boot, die ons in
Amsterdam aan de kaai zette.
En ik heb nog geen dag berouw.
Ik heb 'r een goed wijf aan. 't Huis
altijd een geregeleerde boelnooit
geen gejank of gemopperKraai goed
onder appèl, en nooit geen cent over
stuur.
Je mot weten dat, als ik met een
afrekening thuis kom, dan doet Kees
het dadelijk in een trommel met een
slot. „Als jij er mee in je zak blijft
loopen, dan verlies je 't maar, zeit
ze. Nooit geen papier, hoor
allemaal rijksdaaldersDat is een
ziekte die ze uit Rusland gehouden
heeft. Als je daar 's morgens een
pampiertje in je zak steekt van
laat ik 'r 's zeggen tien gulden,
dan is 't 's middags nog maar negen
gulden waard, en 's avonds krijg je
's amper acht voor. En of ik nou al
zeg dat hier in Holland een muntje
altijd vier rinkies doet, nooit meer
nooit minder, ze is er doof voor.
Nou dee zich eens 't geval voor
dat de trommel vol was. Daar zaten
we in de war. Ik moest naar zee,
en Kees met al dat geld in huis
dat was niet vertrouwd. Dat zeg ik
niet om de politie. Die is hier goed.
Een zeeman kan hier geen kwart
uit z'n koers loopen, of hij wordt
netjes door twee man thuis gebracht.
Ik overleg met Kees nou dit en dan
dat. Eindelijk zeg ik: weet je wat'
ik breng alles naar den prokkereur
Plokdie zal een zeeman niet in 't
labyrint helpen. Kees mopperde in
't eerst wel tegen, maar op z'n lest
vond ze 't ook goed. Ik nam den trom
mel onder den arm, en daar ging 't
naar den notaris of prokkereur, of
zakwaarnemer, of wat-i dan was.
„Meneer Plok, zeg ik, wil u dit
voor me bewaren
„Jawel, jongen, zeit-i. Hoeveel
h 't?"
f 623.—."
„Wel man, zeit-i, dat mot je uit
zetten, dan krijg je prezenten, of heb
je liever dat 'k 't in een posito doe
'k Mag barsten ais ik 'r een steek
van begreep. Toch zei 'kgoed me
neer, doe 't in een posito, of me die
prezenten, net als u wilt. Als ik het
geld maar weer kan terugkrygen, zoo
gauw als ik 'r om kom."
„Zeker, zeit-i, hier is een pampiertje
als dat ik /'623.van je ontvan
gen heb. Bewaar 't goed! Nou zal
ik een een Amerikaander voor je
koopen. Die geven zes prezent."
„Zoo, zeg ik; 't is mij goed. Ik
ken anders die Amerikaanders niet
als zoo rejaal. 'k Zal je zeggen, ik
lee eens met de Neefteunis 1 j, kom-
mandant Baak, op de ree van Soe-
rabaia, gelijk met een groot Ameri-
kaansch tregatde „Niagara." 's Avonds
passazierde ik, en in de bendarang
'k was toentertijd nog niet getrouwd
krijg ik ruzie met een matroos van
haarlui over zoo'n blauwe meid. Wij
noemen ze blauw, maar eigenlijk zijn
ze bruin, en ik zal al z'n leven ge-
looven dat ze daarom bruin zijn, om
dat ze zoo afgedriehonderd gaar zijn,
gaarder dan de Sinees en gaarder dan
de Arabier.
Zooals ik zei, ruzie kreeg ik, en
van het eene woord kwam het ande
re. Ik sprak toentertyd nog goed
Engelsch, en ik zei nog: „Sir je blijft
er af! 't Is myn girl!" „No, no, zeit-i,
't is de mijne!" Toen zeg ik nog
eens„Sir, goddam, blijf er af! Ik
heb 'r betaald!" en hij weer: „no,
no, ik heb 'r gegeven two dollars."
En omdat 't een gemeene leugen was,
gaf ik 'm een douw, zoo heelemaal
zonder erg, maar daar is me die smeer
kanis uit z'n eigen zoo hard met z'n
kop tegen den muur van de benda
rang aangeloopen, dat-i met een her-
sengeschud in mekaar zakte. Ik heb
'm zelf nog naar 't hospitaal gebracht,
en een paar dagen later ben ik nog
eens naar 'm wezen kijken, maar hij
heeit me nooit niet willen zeggen
waarom hy in eens zoo hard tegen
dien muur aanliep.
't Is niet dat ik baloorig of kreng-
achtig van natuur ben, maar ik heb
Neptonus.
dikwijls van die akevietjes gehad, en
altijd moest ik het gedaan hebben.
Daar is dat geval met bootsmaat Yan
der Stap.
We lejen met de Aldebaran op de
ree van Padang, en om vijf uur 's
avonds was ik gaan passazieren. Te
gen 'n uur of acht loop ik in bij den
Sinees om een spatje te koopen, en
daar zat Van der Stap een glas lim-
menade te drinken. Nou mochten we
aan boord den bootsmaat niet, omdat-i
een branie was, en den afschaffer
uithing, niet omdat-i 'm niet lustte,
maar om een wit voetje by den
kommandant te krijgen.
„Wil jij d'r een, PietP" vroeg-i,
toen ik binnenkwam.
„Jawel," zei ik, en een blauwe
jongen bracht me d'r een. Toen ik
'm op had, bestelde ik twee borrels,
een voor mijn en een voor zijn.
„Piet," zei de bootsmaat, „je weet
't, ik drink 'm niet, want ik mag 'm
niet, en ik lust 'm niet."
„Je bent te groots, zei ik, „omdat
je de strepen hebt."
„Zeker heb ik de strepen, zeit-i,
„en zie jij maar datje ze ook krijgt
en dat was valsch en gniepig, want
iedereen wist dat ik op de voordracht
stond voor kwartiermeester.
Ik hield me doodbedaard, dat ge
tuigde later iedereen, en ik mocht
nog zoo zeggen
„Ben je soms een Hagenaar, dat
je zoo'n blageurder bent?" Toen gaf-i
me weer zoo'n onverschillig antwoord,
en toen heb ik 'm een watjekou op
z'n schijnheiligen smoel gegeven, dat
'm zijn kop wel drie dagen scheef op
z'n boddie stond. Hij maakte rapport,
enik ben geen kwartiermeester
geworden.
Nog eens, en dat is het kasu-
weelsto geval dat me ooit overkomen
is was ik in Plymout uit met een
Engelsch matroos van de Turrebel 1
en we hadden even buiten de stad
in zoo'n theetuin aangelegen om een
glas stout te drinken. We zaten aan
een tafeltje in een prieeltjewe zejen
niks en we dachten aan niks, en
in eens hing 'm zijn linkeroog op z'n
wang. Jk ben d'r nog om voor den
rechter geweest om getuigenis van
de waarheid te geven, en ik vertelde
precies zooals 't gebeurd was, maar
toch kreeg ik twee pond boete! Ik
had de Engelschen nooit graag mogen
lijjen, maar na die perkara kan ik
ze heelemaal niet meer zetten.
Maar ik zou heelemaal van m'n
aprópos afraken. Ik zei dan tegen
prokkureur Blok„Akkoord, koop me
een Amerikaander, en geeft die zes
prezent, dan zijn er drie van voor u
voor de moeite. Hier is de trommel.
Zes honderd drie en twintig gulden
in echte ronzebonzen. Tel ze maar
gerust na. En nou, atjuus, ik groetje.
Ik ging met de Soestdyk naar de
West, en toen ik na een goed jaar
of anderhalf weer bij Kees aanlandde,
zette ik den dag daarop koers naar
meneer Plok, om m'n duiters weer
op te vragen. Daar vond ik in 't
kantoor een vogelverschrikker opeen
hoogen kruk, en toen ik 'm verteld
had, waar 't me om te doen was,
wou-i me zooveel als aan 't verstand
brengen als dat de duiters op stok,
Diet meer voorhanden, of op z'n
goed Hollandsch naar de bliksem
waren. „Dat weet ik beter," zei
ik, „roep meneer de prokkereur
maar!".... Daar kwam de prokke
reur Plok zeivers.
„Meneer, zeg ik, hier ben ik weer,
Piet Verweert, u weet wel, die u een
trommel met spaarduiten te bewaren
heeft gegeven. Nou wou 'k u zeggen
dat Kees dat 's myn vrouw en
ik gerezolleveerd zijn om naar 't Nieu
we Diep te verkassen. Als ik varende
ben, dan is daar voor een zeemans-
Terrible.
wijf met wasschen en strijken voor
de zeeoffiecieren nog een aardige duit
bij te verdienen. Nou spreekt 't, dat
we de trommel weer mee willen
nemen Onder ons gezeid en gebleven,
heeft Kees iD die bewaarderij nooit
veel genieigheid gehad, wat ik ook
ook van die prezenten opsnee. Nou
peil ik wel, dat die prezenten een
smoesje van je was om de klandizie
te krijgen, maar daar maal ik niks
om! Wat u voor de moeite mot heb
ben, hou dat er maar gerust af. Ieder
mensch mot leven."
„Ja wel, zei toen de notaris, je
hebt voor dat geld een Amerikaan
der gekocht, nie waar?"
„Ik niet, zeg ik; niet graag ik!
Ik heb u i 623.gegeven, om voor
me te bewaren, en hier is het pam
piertje van uw hand."
„'t Is met die Amerikaanders heel
slecht geloopen," zei de notaris. „Ze
geven geen prezenten meer, en wan
neer ik ze nou van je overneem voor
f 30.dan behandel ik je heel
rejaal en fesoendelijk."
Met wou-i me drie muntjes in de
hand stoppen. Ik voelde me bezwaard
en ik reclameerde. „Meneer, zeg ik,
wees wijzer. Ik heb u verleden jaar
ƒ623.gebracht, niks meer en niks
minder, en wanneer ik nou zuiver
niks meer en niks minder wil terug
hebben, dan laat ik me niet den
dijk opsturen met zoo'n paar smerige
pampiertjes, en een praatje over gla-
dianuBsen van Amerikaanders. Dan
kent u Piet Verweert niet. Kom,
meneer Plok, ik zeg nog eens, wees
wijzer, en geef me gauw m'n centen
terug, dan blijven we goeje vrinden,
anders zou 'k nog denken dat nooit
geen Amerikaanders, maar uwes zei
vers den boel verassereerd heeft."
Toen ik wou die notaris of prok
kereur, of wat-i dan was, er stikem
van door schuiven naar de de kamer
vlak naast, maar ik kreeg 'm nog
net bij z'n jurk te pakken en toen
of 't spel weer sprakmaar daar
kwam op 't kantoor in eens een hee
le consternatie zéé dat ik er zelfers
heelemaal verbrouwereerd van wier.
De vogelver8crikker viel van z'n
kruk;de notaris begon in eens
uit z'n neus te bloeien twee
kiezen vielen 'm zoo maar uit z'n
mond, en hij maakte een opstootje
of-i vermoord wierde boeken vlogen
rechts en de stoelen vlogen linkseen
groote inktkoker vloog door een
ruittoen kwamen mevrouw
Plok en de jongejuffer op het la
waai af, en met die twee raakte ik
aan 't palabberen. Die waren veel
wijzer dan de notnris, en 't end was
dat de vogelverschrikker de trommel
weer ging opduiken, en er ƒ623.
in moest doen, wel niet in rijks
daalders, zooals ik gegeven had, maar
in goeje Hollandsche pampiertjes.
De notaris had er zijn eigen heele
maal niet mee bemoeid. Hy zat stil
op een leuningstoel met een zakdoek
voor z'n gezicht. „Ben je geschrok
ken, ouwe?" mocht ik 'm nog vra
gen, en ik raadde de jongejuffer nog
om een kouwe sleutel tegen z'n neus
te leggendat helpt zoo goed
't bloeien.
(Wordt vervolgd)
Gedrukt bjj DE ERVEN LOOSJES, te Haarlem,