De Wijnoogst. DOOR SOPHUS MICHAÉL1S. 3) Oud en grijs, maar steeds even belust op werk, zat Leone te paard en reed alle landwegen rond. Hij stel de zich tevreden met hetgeen het toeval hem bood. Verhuurde zich voor een week als het gold een ge hate rooverbende volgens de regelen der krijgskunst te belegeren, of om de grenzen te bewaken, of om de politie te versterken of om koopwarentrans- port te begeleiden. In de veste met de schoone torens was er nooit een roode duit te ver dienen geweest. Daar bleef hij dan ook maar, omdat daar zijn vaderlijk huis was en omdat daar zijn eenige nakomeling woonde, een dochter, die opgegroeid was in het oude, doode paleis als een tengere, trillende mimo sa op de dunne stoflaag door den tijd op een muur neergeworpen. Dd&r woonde hij ook zelf in het doode jaargetijde. Den zomer bracht hij altijd op een buitenplaats in de na bijheid van Poggibonsi door. Op zekeren dag kwam hij uit Pisa terug. Hij had de stad geholpen te gen smokkelaars en zelf de gelegen heid waargenomen om verschillende kostbaarheden binnen te krijgen, waaronder Vlaamsche brocaat-zijde en edelsteenen van de Middellandsche Zee, voor zijn dochter. Op zijn weg huiswaarts kreeg hij lust om eens te zien of de druiven in Poggibonsi al geoogst zouden kun nen worden. Hij reed zoo gaarne langs die kronkelende wegen, die het oog steeds nieuwe verrassingen brachten. Villa muren en torenspitsen kwamen van uit de hoogte in het gezicht, door donkere cypressen, als door een plechtigen eerewacht omgeven. Op de schoonste plekjes traden kloosters met loggia's en klokketorens verlei delijk te voorschijn. Hier en daar een enkele, dunne, hoogopgeschoten boom met doorzichtig loover bedekt, dat op verren afstand den laten, gulden na- middaghemel tegentrilde. Bruin verbrand gelijk een Moor, zat hij loom in den zadel. De lange sporen hingen slap langs zijn hielen neer. De roode baret had hg zoo ver mogelijk naar achteren gescho ven; enkele witte haarvlokken kwa men er' onder te voorschijn. Voor hoofd en mondhoeken droegen scher pe, als in het hout uitgesneden, die pe voren. De diep-ingegroefde rim pels lagen tusschen de kleine, blauw grijze, ver- voor-zich-uit-starende oo gen, als deelde hg steeds bevelen uit. En de lijnen om den mond droe gen den stempel van versteende scheldwoorden en bedreigingen De dikke halsspieren geleken gekronkelde touwen. Zjjn twee knechts bereden ieder een paard beladen met juweelkistjes en buitgemaakte wapens. Helmen hingen aan den zadelknop en ijzeren pieken droegen zij op hun schouders. De villa naderende beval hij hun vooruit te rijden. Zij hadden noch rust, noch eeij droppel wijn verdiend. Toen ging hij alleen zijn wijnvelden rond en bevoelde de rijpe druiven. Als slappe borsten, die haar kroost al haar sappen hebben afgestaan, hingen de ranken omlaag. Maar de druiventrossen drukten zwaar hun stelen op de stokken neer en 't was alsof het plafond van deze lange, lage druivengang met instorten dreigde. Bij den hoogen muur hoorde hij plotseling iets bewegen. Leone keerde zich om en zag een man, die op 't punt was den muur over te klimmen. Hij trok zijn Malchus-zwaard uit de schede en zond het den man met den geellederen broek achterna. De bree- de kling viel kletterend op de stee- nen neer. Voor den duivel, blijf waar ge zijt! Maar de man deed alsof hg niets hoorde en zat weldra met zijn gele beenen schrijlings op den muur. Jou laffe dief! schreeuwde Leone. Toen sprongen de gele beenen den muur af en kwamen naar Leone toe. Leone herkende dadelijk den jongsten spruit uit het huis van Ardinghelli, een twintigjarige jongeling, met wit te harten op zijn blauwen kiel ge stikt, die om heup en elleboog ver sierd was met banden, die met fijne blaadjes en takjes geborduurd waren. Het haar viel tot over zijn oogen en zijn neus stond in de schaduw daarvan als een van de oude torens. Nu ben ik het, die u ter ver antwoording roep, Messer Leone! zei- de de jonge man van woede snui vend. Op je rug smeren zal ik je die verantwoording, met dezelfde wijn stokken waarvan je zoo graag de druiven w«u proeven Dat is niet waar, Leone. Gij weet, dat niet stelen wou. Waarom klauter je anders met je gele kippenpooten mijn muur over? Omdat ik verwachtte uw doch ter te zien en niet uw eigen ver vloekte wezen. Zoolang gij haar in de stad achter slot en grendel houdt, I moet ik wel probeeren haar in de vrije natuur te zien te krijgen. En nu zal ik eens probeeren een armen kramsvogel, dien ik in mijn net gevangen heb, denhalsom te draaien, zeide Leone zoo natuur lijk mogelijk. Stel u zoo niet aan, Leone. Als een dief zal ik je ophangen 1 Ik heb niet gestolen. Je hebt ingebroken. Alleen om haar, die ik liefheb, te zien te krijgen. En ik zweer je bij den heiligen Rocce, dat je haar nooit zien zult. Al zou ik uw paleis ook moe ten binnenbreken, ik zal haar te spre ken krijgen. Dat zweer ik bij de eer van uw dochter zelf! De condottière antwoordde door hem met zijn vlakke handen op zijn knieën neer te doenbuigen. Toen hield hg met zijn eene band, de bei de handen van den jongen man als met een schroef vast, en bond met zijn andere ze stevig met een band die hij van zijn mouwen trok, aan elkaar. Toen knoopte hij hem achter zijn paard en reed naar huis. Zijn gevan gene verbeet zijn woede en pijn en doorstond den vluggen draf over den stoffigen weg zonder een klacht te uiten. Mapr weldra weldra was hij buiten adem en werd hij donkerrood in zijn aangezicht. Aan de poort van een naburige villa stonden twee jonge mannen. Zij kwamen op het paard af. Watheeft deze man misdreven vroeg de eene. Niets meer dan gijzelf! ant woordde de condottière en gaf zijn paard de sporen om den vrager om ver te rijden. Het is voldoende, dat hij mijn gevangene is, Maar uw paard is hij niet. En met zijn dolk sneed hij de ban den door, terwijl zijn kameraad het paard bij het bit hield. En voordat Leone in zijn verbazing een wapen getrokken had of zijn knechten toe geroepen, die lang voor hem uit den weg opreden, hadden zij zich in de poort teruggetrokken en waren juist op het punt de deuren toe te slaan. De condottière dreef zijn paard naar de poort toe. Ik raad u aan, dit niet te doen tenzij gij lust hebt zelf in de val te raken. Zoodra gij de poort binnen treedt, sluiten wij die achter u toe. Roovers die gij zijt 1 Mijn ge vangene, levert mij mijn gevangene uit Roovers zijn wij niet, maar goede Florentgners. Wilt gij een klacht tegen ons indienen, dan moet gij dat doen aan den raad van onze stad. Maar weinig eer zult gij er mee inleggen, gij die een edelman als een dier hebt willen doodrijden En zonder naar zijn bedreigingen te luisteren grendelden zij de deur toe. Lang bleef hij er buiten staan razen en tieren, hij schopte tegen het hout en kletterde met wapenen. On derwijl traden zij de villa binnen, terwijl zij hun gast ondersteunden. Toen deed de een hem neerzitten op een steenen bank en ging de ander heen om wijn te halen. De jonge Rinaldo degli Ardinghelli had nog geen woord gesproken. Hij steunde en begon langzaam weer op adem te komen. Het bloed kwam in in zijn hart terug. En hij zette even zijn lippen aan den wijn, dien zij hem voorzetten. Toen stond hij op en boog diep en eerbiedig voor beiden. Goede, Edele Heeren, adem heb ik nog niet voldoende om u uit volle borst te kuunen danken. Geachte Heer, antwoordde hij, die de banden had doorgesneden reeds voldoende was uw dank. Zon der te vragen vanwaar gij komt en wie gij zijt, heet ik u welkom op mijn landgoed. Ik erfde dit pas on langs en ben hier zelf voor de eer ste maal. Ik verzoek u mijn gast te willen zijn, evenals deze uitstekende, heerlijke, jonge kunstnaar uit Floren ce, Domenico Bigordi, die op weg is naar Cimignano om de kerken der stad met zijn schoon talent te ver sieren. Evenals hij, ben ook ik in Florence geboren, mijn naam is Centi- le Cavalcanti. Toen omhelsden zij elkander. Ri naldo drukte de beide handen van zijn gastheer zoo krachtig, dat de ring, dien Centile droeg, hem zelf pijn aan zijn vinger deed. Toen greep hij de hand om den ring te bewon deren. Centile antwoordde door dien stilzwijgend af te doen en hem glim lachend aan den vinger van zijn nieuwen vriend te steken. Yerrukt liet Rinaldo den grooten edelsteen in den zon schitteren. Toen begon hij den Florentijnschen schilder eens op te nemen, als ware hij een of ander zeldzaam dier. Domenico was voornaam afgemeten in al zijn bewegingengen, eenvoudig in zijn fijne, matkleurige dracht. Een kort, gerimpeld overkleed van wijn rood fluweel viel in schoone plooien over borst en rug tot over den gordel neer. De kleine muts van dezelfde stof zat op een hoofd met dik, pik zwart haar, dat zacht golvend over de volle, blauw geaderde wangen viel. Half van terzijde en met de kin opgewend, liet hij zijn blikken gaan. Maar hij keek niet zooals anderen keken, hij ontweek een ieders blik en altijd rusteloos zwierven zijn oogen rond. Met open mond nam Rinaldo dit alles in zich op. Maar meer nog werd hij betooverd door zijn jongen gast heer zelf. Centile Cavalsanti boog op eigen aardige wijze zijn hoofd, zoodat iede re beweging een uiting scheen van eerbiedige vriendelijkheid. En het was alsof de welluidendheid zijner woorden zijn schoongevormden mond nog aantrekkelijker maakte. Hij glim lachte niet. Maar uit de lichtbruine, doorschijnende pupillen van zijn oogen straalde een open zachtheid over heel zijn schoone wezen uit. Zijn blik zelfs was als een liefkooziog, een zonnestraal, niet vleiend, maar ver- trouweninboezemend, rein en warm. Het fijn gewelfde voorhoofd was steeds door het dikke, kastanjebrui ne haar, dat over zijn slapen golfde, te onderscheiden. Zelfs zijn muts scheen slechts den schoonen, reinen vorm van het hoofd te volmaken en de kleuren van zijn dracht, vrij van alle versierselen, waren slechts ver schillende schakeeringen van de kleur zijner haren. Zijn overkleed reikte tot boven aan het fijne, witte hals linnen en verdween recht neer in het nauwsluitend tricot. Rinaldo voelde zich als een bar baar tegenover deze verfijnde, Flo- rentijnsche beschaving. Hij had een eigenaardige manier om zijn hoofd achterover te gooien waarbij zijn ver waarde haren trilden. Zijn stootende hand- en armbewegingen staken schreeuwend af tegen hun ronde, teere buigingen. Maar toen hij vertelde wat hij eigenlijk wilde op de den grond van den condottière, schoten zijn oogen vuur. Santa Fina, zeide de schilder als 't mij vergund zij de Heilige uit deze streken aan te roepen zij moet heerlijk zijnKunt gij haar niet voor ons beschrijven? Haar beschijven Onmoge lijk! Waarom? Omdat ik haar nooit gezien heb. Hoe weet gij dan, dat zij mooi is? Bij Giovanna's schoonheidIk weet het, omdat haar schurk van een vader het der wereld niet gunt haar te aanschouwen 1 III. In razende woede reed Leone de' Salvuccii naar de stad. Hij kon niet, zaoals hij gewoon was, op staanden voet zich recht, laten wedervaren. Want de twee knechten moesten op de paarden passen en op de waren, die zij meevoerden. Hij reed tot het stof hem om de ooren vloog. Hij hoorde zijn paard zoo hard op het bit bijten alsof de stukjes van het ijzer af moesten vliegen. En voor hij het wist, hield hij voor de stadspoort stil en vloekte op den portier, omdat hij zoo talmde met opendoen. Het was reeds half donker in de nauwe straten. De hoeven van het paard weerklonken met veel lawaai op de straatsteenen. De bewoners za ten voor hun sombere huisdeuren en wenschten hem goeden avond. Hij beantwoorde hun groet niet. Het paard dat weg en straat bende, leid de hem. En nog zat hij onbewege lijk in den zadel, toen zijn paard voor zjjn eigen paleis met de twee torens halt was blijven houden. Zijn hart begon altijd luider te kloppen als hij stil voor deze stijle, grauwe muren met die enkele lange, smalle deurspleet, door welke zooveel menschen als dieren binnen gingen, met de karige, hier en daar ver spreide vensters, die als diep inge zonken oogen op den uitkijk schenen. Wordt vervolgd) Gedrukt bjj DE EBVEN LOOSJES, te Haarlem

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlemsch Advertentieblad | 1904 | | pagina 6