GIOYAHMA
DOOR
SOPIIUS MICIIAËLIS.
5)
Je praat alsof ge een roofdier
in den bronsttijd waart, Rinaldo. Het
leven heeft een ander doel dan het
overwinnen van vrouwen. Iedere ver
overing, die je maakt, ontneemt je
een deel van je levenskracht. Terwijl
onze schoone vrouwen en maagden
hun tyd in ledigheid doorbrengen,
waar wij mannen arbeiden, verzame
len zij altijd een grooteren voorraad
liefdedrang dan wij tijd hebben om
tevreden te stellenMatigheid, Rinal
do! Het is erger aan vrouwen ver
slaafd te raken dan aan den wijn.
Drink niet meer dan je in een nacht
uit kan slapen. En laten vrouwen je
nooit anders ontnemen dan den tijd,
die niet gemaakt is om te arbeiden.
Gentile lag voorovergebogen met
zijn hoofd op zijn beide handeD ge
steund. Zijn saamgeknepen oogen
staarden in het vuur, waarvan de
stralen in zijn lange, als zijde zoo
fijne, oogharen schitterden. Met zijn
lange, witte handen streek hij het
haar, dat over zijn voorhoofd viel
weg, richtte zich op en nam een
druiventros tusschen zijn vingers. Hij
liet die voor het vuur heen en weer
spelen, zoodat de pitten omringd door
het donkere, als purper schittende
sap, zichtbaar werden. Toen zeide hij
zacht:
Waarom praat gij altijd over
liefde als over een koopwaar, die men
op de markt te koop aanbiedt Ik
noem dat geen liefde, toevallig uit
de lucht gegrepen, als een roos die
van een balkon valt; ook is de lief
de niet gelijk een fiaschetto fijne
wijn waarmee men zich voor nach
telijk genot in zijn kamer opsluit.
Liefkoozingen, die een ieder op straat
vinden kan, zijn geen liefde. Liefde
is juist niet voor een ieder bestemd,
kan niet door schoone kleeren ge
wonnen worden, noch door beuzela
rijen, noch door een handvol goud,
noch door het tokkelen op een man
doline of door een zacht-vleiend zin
gen voor kokette damesooren, als het
geheimzinnig ruischen in een schelp.
Gelooft toch niet, dat Amor een god
is die zijn gaven voor het volk te
grabbelen gooit. Gelooft niet, dat het
geen u zinnen aanhitst en uw ijdel-
heid streelt, dat dat liefde is. Of
datgeen wat ge ondervindt alleen om
er den volgenden morgen over te kun
nen pochen. Of datgene wat u op
de marktplaatsen in schoone kleederen
rond doet wandelen, gelijk pauwen
met ellenlange staarten. Liefde is
de bron van trots en praal, van wed
ijver en verovering, van overmoed
en overwinnaarsvreugde. Alles wat
mannen aan mannen, vrouwen aan
vrouwen zoo gaarne toevertrouwen,
noemt zich ten onrechte liefde Wie
gebruikt den heiligen naam der liefde
voor het paren der dieren, voor een
merrie, die den hengst tegenhinnikt,
voor den eenen hond, die den anderen
beruikt? Hoe waagt ge 't de gunst
van een dame, die ge met zooveel
anderen deelt, met liefde te bestem
pelen? Ziet deze druiven, wie van u
zou die met lust nuttigen als ge ge
zien hadt hoe een ander het waas
van de schillen likte? Wie neemt de
pitten in zijn mond, die een ander
juist heeft uitgespuwd Al de liefde
vruchten, die ge smaakt, zijn worm
stekig of door vreemde tanden af
gebeten. Gij beschouwt het rijk van
Venus als een markt van ontucht,
waar de vrouw van den eenen mond
naar den anderen en van de eene
omhelzing naar de andere gaat. Liefde
is een naam, misbruikt voor allerlei
lage gevoelens, die voorkomen uit een
sterk begeeren naar geslachtelijke ge
meenschap. Waar de echte Amor eens
zijn sporen heeft achtergelaten, groeit
het gras nooit weer op. Maar op u
allen, wier zinnen met min bezaaid
zijn als weiden met onkruid, op u is
nog nooit een zaadje van zijn vleugels
gevallen. Want dat zou allen anderen
groei verstikt hebben.
Gentile had zijn oogen geheel ge-1
sloten. Langzaam plukte hij druif
voor druif van den steel af en gooide
ze in het vuur. Zij sisten en sprongen
met een knal uit elkaar.
Domenico zag hem met zijn kal-
men vorschenden blik van ter zijde
aan en zeideMen zou kunnen
gaan gelooven Gentile, dat ge een
wandeling gemaakt had op de god
delijke weide, waar de zalige Dante
Beatrice zag bloemen plukken. Je
gelooft dus, dat de ware liefde slechts
in droomen bestaat?
Ik geloof, dat er in zulke droo
men meer ware liefde schuilt dan in
al de overwinningen die Rinaldo in
Florence en Venetië behaald heeft.
Kuische Gentilelachte Rinaldo
en begon met zijnn gulzige, witte
tanden de druiven van een tros af
te bijten. Zonder je te willen belee-
digen, beeld je toch niets in. Waar
om zouden we in eikaars wijn spuwen
Waarom wil je je aanstellen voor een
8machtenden martelaar in de martel
kamer van den kleinen god Amor?
Ge zult toch wel niet ontkennen, dat
uw gevoelen voor de schoone ,Gio-
vanna, die heden haar vaders druiven
met haar blanke voeten uitperste,
hetzelfde is als het onze. Yan daag
nog is de wijn suikerwater, dat mij
niet verleidt. Maar over eenigen tijd
is hij gegist en zal daarna in het vat
nog beter worden. En met de liefde
gaat het als met goeden wijn. Drink
ze niet te vroeg!
Ik heb nooit liefgehad, zeide
Gentile, terwijl hij zijn volle oogen
naar het vuur keerde. Ook Giovanna
de' Salvuccii heb ik niet lief. Toen
wierp hij al wat er nog van den drui
ventros over was in het vuur.
Dat is goed gezegdzeide Do
menico. Want volgens uw eigen leer,
hebt ge haar juist lief, omdat gjj het
ontkent.
IV
Giovanna's Vrijheid.
Toen de wijnoogst en de eerste
gisting afgeloopen, waren, reed de
Condottière met zijn dochter naar San
Gimignano terug. Met groote, glin
sterende droppels lag de dauw over
het slof, dat de paarden, proestend
in de scherpe morgenlucht, met hun
hoeven opwierpen.
Drie mannen kwamen de paarden
tegemoet, met groote druiventrossen
in de hand, met wijnloof om hun
armen geslingerd en om hun mutsen
gewonden. Leone herkende Rinaldo
en reed op hem af om hem vast te
grijpen. Hij wendde zich om naar
zijn gezellen en zag toen dat Giovan
na haar paard had ingehouden. On
willekeurig deed hij hetzelfde om haar
in het vastberaden, door de zon be-
cchenen gelaat te kunnen zien.
Vóórhaar paard stilhoudende, maak
ten toen de drie jonge lieden een
diepe buiging en terwijl de twee an
deren nog met gezonken hoofd voor
haar stonden, richtte Domenico zijn
verstandige oogen naar haar op en
keek haar aan
Wees niet boos, Madonna, dat
drie jongelieden op deze wijze uw
schoonheid op een publieken weg hul
digen. De schuld is niet aan ons maar
aan uw uitstekenden vader die ons
tweemaal reeds van zijn villa wegzond
en weigerde onze heusche groeten te
aanvaarden.
Bij God, de onbeschaamdheid
strekt zich tegenwoordig ook al tot
op den openbaren weg nit, zeide
Leone, terwijl hij op Domenico afkwam.
De inbreker en zijn kameraden wa
gen het nogmaals mij onder de oogen
te komen. Maar Santo Rocconu
zult ge mg alle drie terantwoording
staan
Messer Leone, antwoordde Do
menico, terwijl hij kalm zijn paard
op den nek klopte, juist hier zijn
we u ter verantwoording verschenen.
Nu kan uw schoone dochter zelf zien,
wat voor soort van inbrekers wij zijn,
voor wie gij haar achter slot en grendel
houdt.
Leone wilde antwoorden. Als een
dikke, blauwe worm was de aar op
zijn voorhoofd gezwollen. Maar Gio
vanna omvatte zijn op geheven hand
en viel hem in de rede
Wenscht gij dat ik u aanzie
voor beleefde en edele heeren, dan
moogt gij niet beginnen met mijn
hoog geliefden vader te beliegen. Hg
is noch mijn deurwachter, noch mijn
tyran. Uit eigen vrijen wil wensch
ik geen omgang met de vijanden van
mijn geslacht.
Leve de trotsche, heerlijke Gio
vanna! riep Rinaldo en hij hechtte
zijn druiven aan den breeden met
goud geborduurden borstriem van
haar paard, dat zij juist weer aan
zette, vast. Domenico wierp het zijn
ranken over de mannen, terwijl Cen-
tile, die tot nu toe zijn aangezicht
nog niet had opgeheven, zijn drui
ven onder de hoeven van het dier
liet vallen. Giovanna groette hen
geen van alle. En haastig vervolgde
de Condottière met zijn ruiters hun
weg.
Toen Leone zijn paleis naderde,
vergat hij, voor de eerstemaal, in
den put te spuwen. Hij hielp zijn
dochter afstijgen, reikte haar aan de
deur zijn sleutelbos en zeide:
Uit eigen vrijen wil, Giovanna,
zult gij van nu af deze deur uit of
ingaan. Reiner en fijner zgt gij dan
ik, maar in trots de dochter van uw
vader.
Weldra beschouwde Giovanna, de
geheele veste als haar eigendom. Zij
ontdekte geheel andere paden en
kronkelwegen naar de Stiftskerk dan
die, die men gewoonlijk ging. Haar
vader leidde haar eigenhandig naar
alle poorten der stad. Spoedig ging
zij er, zelfs alleen, veilig en bekend,
doorheen. Zij wandelde aan den voet
van den stadsmuur op de vreedzame
hellingen en ademde de najaarszon
in. Als een zonnedauw steeg de warm
te uit het gras op. Hier en daar
vertoonde zich een enkele gele bloem:
Santa Fina viooltjes noemden de kin
deren die. Wanneeer zij in het gras zat,
liepen en dwarrelden allerlei wilde
kinderen half naakt om haar heen.
Zij beijverden zich om bloemetjes
voor haar te zoeken en ze in haar
schoot te leggen voor het plezier al
leen haar brocaat zij don kleeren aan
te mogen raken, waar gouden palmen
op een wgnrooden achtergrond inge
werkt waren. Het was of de heilige
Maagd zelf van het altaar in de Dom
kerk afgestegen was. Als dartele gei
ten en losgelaten veulens lieten zij
zich de helling afrollen.
De kleine meisjes klauterden met
hun slechts door een schamel hemd
bedekte lichamen de boomen in, zoo
dat de olijven er van trilde. Zij klom
men de muur op om planten tus
schen de spleten te zoeken en hage
dissen die loodrecht heen en weer
gleden, te vangen.
Daarbuiten begon Giovanna te den
ken aan dearme, kleine beilige Fina. Zij
had niet naar hartelust in gulden klee
ren rond kunnen springen om haar
eigen gele bloemetjes te kunnen pluk
ken. Zij had in de vochtige stad in een
armoedig, somber kamertje gelegen,
lam en gebrekkig op haar stijve plank,
zelf doodziek, maar anderen genezende
door ze slechts met haar arme, ver
zwakte handen aan te raken. Als zij
de stad weer binnentrad en de harde
straatsteenen weer onder haar voeten
voelde, sloeg de lucht van Santa Fi
na's ziekenkamer haar tegemoet. Uit
de deuren en vensters, der straten,
waaide haar een duisternis en koude
tegen als de adem van een zieke.
De zon omkransde de paleizen en
torens met gulden kronen, maar diep
neer in de grijze steenschaduw, tot waar
de ion niet doordrong, sluimerden
ziekten en ellende, Jichtschuw en
zonder hoop. Overal in de vochtige
stegen waren gebrekkigen in over
vloed te vinden. Giovanna hoorde den
snijdenden weerklank van het hoesten
op de vele steenen muren; zij zag
rood ontstoken oogen, ziekelijk in
het duister rondstaren; zij zag kan
kerachtige, half uitgeteerde ongeluk-
kigen de deuren der kerken bestor
men, zoodat zij ze bijna met voeten
treden moest om binnen te kunnen
komen. De ziekte van de heilige Fina
had overal haar weg gevonden in
de stad, maar de kleine, bleeke, hei
lige zelf was er niet meer om won
derwerken te verrichten; zij lag in
de domkerk in haar marmeren kist
en weinig waren de geloovigen die
in haar kapel troost kwamen zoeken
en nog minder was het aantal van
hen, die sterk genoeg geloofden, om
gezond te kunnen worden.
Giovanna lag zoo lang op de stee
nen voor het altaar van de heilige
Fina tot zij haar beenen voelde ver
stijven en koud worden, zooals de
kleine heilige hetzelf had moeten
ondervinden. Zij bad zoo lang tot zij
door haar vurig verlangen goed te
zijn jegens alle zieken en lammen
der stad, een alles overwinnende
kracht verkregen had.Met neergeslagen
oogen, als wilde zij haar kracht aan
niets verspillen, verliet zij de kapel
voor vochtige, slecht riekende kamers,
legde haar handen op klamme voor
hoofden, betastte uitgeteerde ledema
ten, die aanvoelden als padden, gaf
kootsachtige lippen te drinken en
verwjjderde met haar witte, reine
vingeren besmettende droppels van
druipende oogen. En terwijl zjj zoo
het een of ander ziek lichaamsdeel
aanraakte, sloot zij soms gansch haar
oogen en verbeeldde zich zelf de
heilige Fina te zijn, of de door haar
gezonden bode, wier heete vinger
toppen trilden van de door het ge
loof verkregen diepe geneeskracht.
Maar haar handen verrichten geen
vlugge wonderen. Hun druk kon ver
zachten, maar niet helen. En Giovan
na begon te denken, dat haar ge
loof niet sterk genoeg was. Lank
moedig zou zijn moeten wezen. Meer
dere bezoeken waren noodwendig om
een zieke haar goeden wil te toonen.
Ziekte en pest waren te vergelijken
met de zonde zelf. Zonder dagelijk-
schen weerstand vraten de wonden
verder. Giovanna was jong en oner
varen. Dikwijls werd zij moe en stond
de havelooze armoede en de slechte
ziektereuk haar tegen. Als zij de kerk
uitkwam, kon zij soms plotseling haar
oogen heel opslaan en de gouden
draden van haar sleep zien schitte
ren en zich herinneren wie zij was.
Dan ging zij op zij, bang de kwij
lende bedelaars aan te raken, die als
ongedierte aan haar voeten kropen
en gooide hun de geldstukken toe
alsof ze bij voorbaat reeds bezoedeld
waren door de onreine handen, die er
naar grepen.
Worit vervolgd)
Gedrukt bjj DE EBVEN LOOSJES, te Haarlem,