JEBELO SOPHUS MICHAËLIS. VA K HET EILAND MET DE SCHOONE VRUCHTEN. DOOR 3) De boot was leêg, maar op den bodem zag hij een lichtroode draperie. Waar was zij zelf? De gedachte aan haar naaktheid deed zijn bloed sneL Ier vloeien en haastig stuurde bij zijn'[boot naar wal. Maar toen hij van de bank opstond, om zelf aan land te springen, deinsde hij plotseling ver blind achteruit. Vóór hem stond zij, die hij zocht, als uit de aarde opge schoten, [naakt en wit [afstekend tegen het groene loover, in het volle licht „der zon. Geen plek je van haar lichaam was bedekt, en toch stond zij daar kalm en recht, met de armen trotsch onder haar borst gekruist. Het bleekgouden weefsel tvan haar haren viel als een mantel over de teer afhangende schouders neer Geen blos be dekte haar schoone gladde naakt heid volkomen wit stond zij vóór hemalleen haar kleine, teere maag den borsten vertoonden een licht rose tintMaar de glans der oogen was als eên staalblauwen stralenspies en deze spies vlamde den stoutmoe- digenj',tegen, die haar naaktheid met zijn begeerigo blikken krenkte. Als de trotsche bek van een reiger, die zich als een priem in de borst van den valk boort, op 't oogenblik. dat die op zijn nek "nederdaalt, zoo was die blik. Solver stond als verlamdhij hijgde naar adem en voelde het bloed in zijn slapen bonzen. Onder dezen rus tig vlammenden blik, die duidelijker dan woorden zeide: „Vrouwenschen der zie mijn naaktheid mijn kuischheid wordt niet door uw onreine oogen ontheiligd maar sterven zult ge door hetgeen gij zaagt" moest hij zijn oogen neerslaan. Maar, toen hij het deed, was te gelijkertijd de dreigende macht, die van haar oogen uitging, voor hem verdwenen. En zijn innerlijk oog zag haar schoone, naakte lichaam als omlijst door een verblindende bliksemstraal. Met groote golven stegen de zin- nelijken lusten op in zijn bloed; hjj sprong naar haar toe, terwijl hij steunde„Het eiland is mijn 1 Mij is de jacht! Gij zijt mijn buit!" Zoo na was hij haar, dat hij meende de[fjjne lucht van haar naakt heid te ruiken, een lucht als van rijpe zonbeziën tot zij plotseling weer onder het water dook, dat op die plaats juist zeer diep was. En haar ivoorblanke leden gleden door het zilverblauw wiegelend nat. Sol ver wjjfelde geen oogenblik, [maar volgde haar. Het water maakte zijn kleederen zwaar als lood, maar dit weerhield hem niet. Hij zag haar hoofd boven 't water uitste ken en het lichte haar, dat als een golvend-sidderende waaier vóór hem uitvloodverder zag hij niets. Solver zwom haar na, en greep een paar maal het schoone haarnet vast, maar in slangenljjnen ontvlood het hem weer over de oppervlakte van het water.... OpeeDs verdween het on der het neerhangend elzengroende takken sloegen hem in het gozicht en verhinderden hem voort te gaan. Het was, alsof de boomen zich neer bogen, om haar beet te grijpen en haar te beschermen. Eén oogenblik verloor hij haar uit het gezicht, maar zijn lust was nog niet voldaan, al zijn manlijke begeerten bruisten in hem op; zijn bloed suisde; haar te bezitten was zijn eenige wensch Steeds zag hij haar door de zonbe schenen naaktheid vóór zich, steeds haar teedere mangdenborsten. Woest duwde hij de elzentakken op zij en zag haar juist op 't punt, om aan wal te stappen tusschen oude, vergane boomstronken Hij stak zijn hand uit en beroerde haar natte, gladde huid maar op hetzelfde oogenblik keerde zij zich met angstig vertrokken mond en schuimblauwe oogen naar hem toe. Zij hief haar hand op en wierp hem een oud, ver roest zwaard naar 't hoofd zijn hoofd, waar gedurende zijn vervol ging de leeren muts van af gevallen was. Een houw, een kreet, niet van hem, maar van haar; en, terwijl Solver in het water terug tuimelde, knakten twijgen en tak ken Zij kroop tusschen de strui ken door, liep naar haar kleeren, wierp ze in de boot, greep een riem en roeide weg, en verdween tusschen 't riet, naakt, met haar lange, natte haar op haar schouders en om haar lendenen klevend. Het losse zeil slingerde en sloeg om den mast heen en weer. En op deze plaats, waar, eeuwen geleden, een stervend krijgsman heen gedreven was; waar de spinnekop zijn draden gesponnen had over het tot werkeloosheid en vergetelheid gedoemde zwaard lag nu Solver met bloedend hoofd door een vrouwen hand gekwetst, juist met dat zwaard, dat verroest en half vergaan als een hand van een geraamte uit den grond scheen te voorschijn gekomen, om de vervolgde te helpen. Hij waggelde naar den wal en zeeg in het gras neer. Zijn lang haar hing zwaar van 't water in zijn nek, terwijl het bloed zacht langs zijn voorhoofd siepelde. Maar Solver droogde het niet af. Zijn lippen ver trokken zich tot een glimlach, niet van hoon of trots; hij glimlachte slechts om zijn fanatiek opgewassen passie. Zijn hart bonsde van geest drift over het schoone, dat hij ge zien had, over het verblindend naakte, dat zijn oogen ingezogen hadden, over het verwonderlijk grootBche, dat hem gevangen gehouden had. Lang bleef hij zoo liggen als verdoofd door zjjn eigen gedachten. Toen zocht hij eindelijk zijn boot op, spande de zei len en liet haar met den stillenden wind meedrijven. Hij staarde vlak in de sterke avond zon die nu voor hem geen warmte scheen uit te stralen. Laag en nietig kwamen do kleine hoogten op het eiland hem voor en de zee zelf Bcheen hem niet meer dan een waterplas. Ook de hemel kwam hem laag voor nooit had hij de wereld zoo begrensd gevonden Zijn blik vloog haastig naar do roode muren aan den over kant van 't water, vervallen schenen zij hem, ver van dreigend zooals te voren. En de enkele witte huizen- vlekken langs den oever, de kleine molens met hun uitgestrekte kruis- armen dwaas speelgoed voor musschen en vlinders was het, anders niets! Wat waarlijk groot en ver heven was, dat was de vlam in haar oogen, de haat op haar wangen, do houw van haar hand. Met zonderlingen wellust voelde hjj, hoe de wond brandde tot ver op zijn voorhoofd. Hij streek er met zijn vingers over heen, die rood werden door het bloedig schrift en hij glim lachte, omdat hij wist dat haar kracht hem gemerkt had De houw was raak geweest, doch was afgestooten als tegen een harden vuursteen De passievonken sloe gen er uit Hij had de jonkvrouw lief de schoone Gro. HOOFDSTUK III. Solver lag onuitgeklecd in zijn alkoof. De geelbruine muurbloomkleurige gordijnen, waren dichtgeschoven. Het laatste daglicht scheen er door heen in wonderlijk vage stralen, als kwa men ze uit een onderaardsch gewelf zijn venster binnengedrongen. Solver trachtte zich te verbeelden, dat hij als een machtig, gestorven ridder op een sarcophaag lag uitgestrekt en dat de heen en weer gaande gordijnen aan zijn hoofdeneind wapperende ba nieren waren. Aan een zalig gevoel van weg zinkende loomheid paarde zich nu het vlammend branden van de wond koorts. Hij zou wel altijd door wil len blijven leven in dien vagen slui mer, waar geen beelden tot hem doordrongen, alhoewel het hem som tijds was, alsof een naakte vrouwen borst hem lokte Als glanzende bessen, die hem hun zoet gift aan boden, zag hij de zacht-roode plek jes op haar maagdenboezem En zijn lippen en armen strekten zich ver geefs uit, om die roode bessen te bemachtigen Plotseling hoorde hij dwars door muur en hout in de verte het rillen van fluitsignalen, hoefslagen en schre den, luid spreken en roepen. Het ge tier kwam al nader en nader, tot het plotseling klonk, vlak aan zijn oor: „Sten Basse staat vóór de poort en wenscht u te spreken, Heerl" Zonder te verroeren, bleef Solver liggen. Toen zeide hij kalm „Sten Basse? Wie is Sten Basse? Open de poort en laat hem binnen." „Hij wil de brug niet over." „Wat wil hij dan „U halen, om de gast van zijn dochter te zijn, zegt hij." Solver rees overeind. Het bloed vloog met zulk een kracht naar zijn hoofd, dat het dunne vlies, dat zich over zijn wond verspreid had, weer barstte en de wond opnieuw begon te bloeden. „Zeg hem met mijn groeten, dat hij zich vergist heeft in weg en plaats. Ik ken noch hem noch zijn dochter" De boodschapper ging de kamer uit. Maar Solver had de bedreiging van den Heer van Egenaes begrepen. Hij stond op en opende een klein kijkgaatje, dat op de ophaalbrug uit zag, en zag drie ruiters wegrijden, de achterste een breede, hoekige ge daante in pikzwarten mantel gehuld. Eén oogenblik wendde hij zijn hoofd om en staarde juist naar het kijkgat, waar Solver achter stond, met een boosaardigen Btekenden blik, die voor bijgleed en verdween kwam en ging met iets van de snelheid van een spelendende slangentong De volgende dagen bleef Solver grootendeels in huis. De wond genas langzaam en Sten Basse's uitnoodi- ging had hem met afschrik en vrees vervuld. Zijn dochter moest hem ver teld hebben, hoe hij haar naaktheid gekrenkt had het was een for- meele aanslag op haar zedelijkheid geweest en nu zon Sten Basse op wraak. Solver was niet gesteld op twist. De heele streek wist, wat een barsche rustverstoorder de Heer van Egenees was en wat een groot aantal ruiters en knechten er altijd op zijn burcht aanwezig waren. Solver daarentegen had maar weinig volk in zijn dienst. Hij behoefde ze niet tot voorzichtig heid aan te manen, want sinds Sten Basse voor de poort was komen aan rijden, waren zij zelf op hun hoede en vermoedden zij wel eenigszins een aanval. Dé brug was steeds omhoog en iederen nacht hielden zij om beur ten de wacht, zoodat geen boot over steken en geen overrompeling plaats grijpen kon. Solver zelf waagde zich den eer sten tijd niet buiten zijn eigendomein. Maar van lieverlede hield hij 't niet langer uit, kreeg hij behoefte om verder te gaan en sloeg alle voor- zichtigheidsmaatregelen in den wind en werd als 't ware toogedreven naar de plaats, vanwaar het gevaar dreigde, hoewel hij niet rustig ademde, al vorens hij zijn eigen grachten en muren weer om zich heen had. Vele dagen viel de regen in groote siroomen neer. Duizend kleine water valletjes, die het zand onder de dunne aardkorst in het bosch meespoelden, waren overal ontsproten. Eenzaam trad Solver over het natte mos, dat geen geluid gaf, maar als een spons zacht onder zijn voeten in elkaar zakte. Door den regen barstten de eiken, rilden de berken als van kou en schudden de regendroppols van zich af. Paddestoelen schoten uit den verrottenden, natten grond op fantastisch gevormde knobbels, giftig gele en groene, inktzwarte en slank- sierlijke champignons, wit als glace- handschoenleer, lichtrose als oen men- schenhuid. Solver rilde van deze wonderlijke, uit bederfontstaande bloemen, die op schenen te wassen voor aardmanne tjes en monsters, en hij ontweek elke aanraking. Instinctmatig zocht hij de plaats, waar hij in 't voorjaar jonkvrouw Gro ontmoet had. De groene lelietjes- bladen waren er nog, maar hun frisch- heid was met hun bloemen verdwenen. Hij ging in do natte planten lig gen en liet de droppels op de wond van zijn voorhoofd vallen. Want geen verband dekte de snede. Altijd zou de zon die zien. Solver wilde zijn zonde en zijn straf niet verbergen. Hoe ver af was die voorjaarsdag en wat zweefde de herinnering aan haar lichtroode gedaante onwaar en vaag voor zijn geest! Haar kleed gleed altijd af, als de bladeren van de anemone om de vrucht, en vóór zich zag hij altijd haar in haar naakte, witte lichaam, dat hij met zijn blik ken gekrenkt had. Hij had gehoord van een Grieksch jongeling, die de godin in het bad begluurd had en tot straf door honden vervolgd en vaneen gereten werd. Zou nu het zelfde lot hem wachten Hij voelde zich van verlangen ver teren. In gedachten knielde hjj altijd vóór dat onuitwischbare schouwspel, dat hem ter aarde geworpen had door den hemelschen vlammenglans, welke uit die oogen tot hem straalde. Ootmoedig thans aanbad hij, die tot nu zonder verder nadenken iedere vrouw, vrij of niet, in zijn armen had gesloten, als zijn jonge, sterke trots het gewenscht hadhij, voor wien liefde nooit anders geweest was dan een gezonde voldoening zijner passie, een heet spel op hellen dag, een luidjuichende lust, om het dnister van den nacht glanzend te doen lichten Nu weende hij heete tranen van verlangen, terwijl hij zijn aangezicht begroef in de groene bloemlooze pltfn- ten, waar de regen afdroop. En toen hij iets boven zijn hoofd hoorde dwar relen, hard en zwaar, kromp hij ver schrikt in elkaar, denkende dat het een ijzeren kling was, die het op zijn schedel gemunt had. 't Was slechts de valk, die zijn meester teruggevonden hadvoldaan van zijn buit, was hij vrijwillig teruggekeerd en zette zich gehoorzaam op zijn meesters hand. Doch toen Solver ineenkromp, flad derde de valk omhoog en stiet zijn onsamenhangenden roofkreet uit, als was er buit in zicht. (Wordt ttrtolgd) Gedrukt bjj DE ERVEN LOOSJES, te Haarlem,

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlemsch Advertentieblad | 1905 | | pagina 6