JEBELO
VAN HET EILAND MET DE
SCHOONE VRUCHTEN-
HANNES VAN DEN MOLEN
DOOR
SOPHUS MICHAËLIS.
25)
„Gro ik weet, dat ik in uw
tooverwereld ben maar bang ben
ik niet. Wat ge hier ook gedroomd,
gedacht en getooverd hebt ik voel,
dat de lucht mij hier verstaat, dat
deze aarde en deze boomen mijn ziel
verstaan door u. Alles fluistert
mij toe, dat gij hier uw geliefde hebt
ja, ik weet het en ik juich
want ik was die onzichtbare geliefde
die banneling, die zich moest verbor
gen houden ik was uw geliefde
de onzichtbare koning van uw ei
land!"
Toen klonken koud en zeker
de eerste woorden uit haar mond
„Neen, Solver!"
Toen schreed zij voorwaarts en
Solver volgde haar haastige schreden,
steunend van verwachting. Door de
dikke duisternis traden zij voort, ter
wijl haar oogen voor hen beiden za
gen. Toen stieten zy op vaste planken
Solver rook de harslucht van het
dennenhout een deur ging open
en zij stonden in een van een
dak voorziene ruimte.
Toen verstijfde Solvers hart, want
hij hoorde daar binnen iets ademha
len. En terwijl een vreeselijke twijfel
in zijn binnenste oprees, liet hij zich
door Gro's hand verder voeren naar j
het leger van den slapende.
En Gro wierp zich over het leger
heen en fluisterde:
„Neen, Solver gij waart het
niet. Hier rust de koning van
rayn eiland; hier rust hij, dien ik
lief gehad heb, sedert gij zijt wegge
trokken."
In een woeBten aanval van haat,
wangunst en vreeselijken angst viel
Solver voorover. Toen sidderde de
angst uit zijn handen wegen
werd zijn haat tot een zoet-zalig
juichen Want tusschen zijn vingers
voelde hij bet zachte haar van een
klein hoofdje, een gezond, slapend
kinderhoofdje
„Hier, Solver, is alles, wat ik in
u liefhad."
Alle boomen suisden om het leger
van Gro en Solver. Alle bloemen
wiessen langzaam in het duister op.
Het onbesmette eiland hoorde zijn
jongen, slapenden prins toe.
En die twee, die geen vrees, geen
ascetisme of geen ziekelijken gods
dienst kenden, begroetten de gouden
sterrenheiren boven hun groen liefde
eiland en sliepen in met de onster
felijkheid om zich heen
En de aarde en God waren ver
heugd over twee gelukkige menschen-
kinderen.
(Slot).
DOOR
CLARA VIEBIG.
Buiten lag sneeuw, en de berg
stroompjes die anders afvloeiden naar
het dal, druppelden half bevroren,
maar in de pronkkamer van den
molen bij Maarfelden was 't warm.
Daar vlamde de kachel, gloeiend ge
stookt met kolossale blokken beu
kenhout, en de familie zat om de
tafel bij wijn en borreltjes om het
huwelijk te bespreken.
Men was het eindelijk eens ge
worden molenaar Matthes gaf zijn
eenigen zoon, Hannes, ten huwelijk
aan de eenige dochter van Jozef
Nelles, den wijnbouwer beneden aan
den Moezel. Vijfduizend thaler aan
baar geld kreeg Christina mee en
een uitzet, zóó rijk aan linnen en
kleeren, dat zij haar geheele leven
niet zou behoeven bij te koopen.
En toch was molenaar Matthes
daar nog lang niet tevreden mee.
Hij meende nog hoogere aanspraken
te kunnen doen geldengaf hij zijn
Hannes niet den grooten zaag- en
maalmolen mede met den geheelen
inventaris, „vrij van schuld", zooals
hij verzekerde, geen lei ontbrak op
het dak, het scheprad sloeg door
't water, de ronde zaag knarste zon
der ophouden, drie knechts vonden
werk.
En wat nog meer zeide: was zjjn
Hannes niet de knapBte vrijer uit
den heelen Eifelf
Dien jongen had het geluk al in
de wieg toegelachen. Op een Zon
dag was hij geboren, toen Pinkster-
muziek door het dorp klonk en de
Meimaand zelfs het Maarfelder dal
met overvloed van bloesems be
strooide. En op den leeftijd, dat
andere kinderen alleen nog maar
schreeuwen kunnen, had hij gekraaid
en met de handjes naar de zonne
stralen gegrepen, die boven zijn draag-
kussen dansten. Die jongen met zijn
rond gezicht, zoo frisch en rood,
lachend boven den witten molenaars-
kiel, dien jongen zou hij zoo goed
koop weggeven
Matthes had gepingeld en nog
eens gepingeld. Nog duizend thaler
toe z6B duizend in 't geheel
dan kon de zaak in orde komen.
Anders hij had de reuzenvuist
weer op de tafel doen neerkomen
anders kwam er niets van, by God
niet!
De wijnbouwer, een hoofd kleiner
dan do molenaar, dor en mager als
een wijnstok, liet zich echter niet
overbluffen. Geen pfennig meer, zijne
Christina kreeg later ook nog wat
te erven Het handelen met Matthes
was hij wel gewendals deze met
den wagen beneden in Alf kwam,
om de bestelde duigen te brengen,
hadden zij dikwijls zoo samen ge-
sjaggerd en zich zóó boos gemaakt,
dat Matthes in stomme woede van
het erf reed en Nelles, hevig opge
wonden, zijn vuisten achter hem
balde. Doch de nieuwe wijn had hen
telkens weer verzoend.
Het denkbeeld, hunne kinderen
met elkaar te doen trouwen, was
geen van beiden vreemd geweest.
Maar uitgesproken hadden zij het
niet. In den vorigen herfst was plot
seling in plaats van den vader, Han
nes beneden verschenen, met zijn
losse en toch kranige houding, die
hij had overgehouden uit zijn vier
jarige vrijwilligersdienst bij de Duit-
sche kurassiers.
Jozef belles had zijn gast in den
kelder gebracht, waar de jonge wijn
borrelde in de vaten en bedwelmende
dampen onder het lage rotsgewelf
hingen. Zij hadden geweldig geproefd
maar de sterke Eifel-man liet zich
niet van de beenen gooien, noch
door den belegen wijn, noch door
den nieuwen, noch door dien van
den zonkant, noch door het wrang-
ste drankje. Dit had meer indruk
gemaakt op Nelles dan de heele
knappe jongen zelf met zijn kroes
kop en zijn lachen, waarbij de blin
kende tanden te voorschijn kwamen
jongens, wat kon die zuipen
Ook aan Tina beviel Hannes, en
die was toch anders preutsch tegen
manvolk. Maar nu had zy er niets
tegen gehad, met haar vader mee
naar boven te rijden, den Eifel in)
want ze moest eerst den molen be.
kijken eer zij „ja" zeide.
En toch dacht zij vandaag niet
aan bekijken. Ze lette er nauwelijks I:
op als Hannes haar iets aanwees,
hij leidde haar rond, terwijl binnen
in de pronkkamer de wederzijdsche
naaste bloedverwanten, die ieder van
hen tot steun achter zich had, onder
handelden. Ze had geen oog voor
de prachtige vier roodbonten, die
in den koestal stonden, en anders
gaf ze toch veel om goede melk
koeien. Ze zag slechts de krachtige,
goed onderhouden mannenhand, die
de dieren vriendelijk op de lenden
sloeg, zoodat ze zich met een lich
ten schrik omkeerden, en hunnen
jongen baas begroetten met bijna
teedere blikken in de vochtige zachte
oogen en een gedempt „boel". Ook
de twee paardjes, rond en glad, die
het hooi uit de ruif trokken, hielden
op met eten en spitsten de ooren
zij kenden dien vasten vluggen stap.
Ze staken den bek in de hoogte en
lieten de lange gele tanden zien
alsof ze lachten.
„Lekkerbekken", schertste Hannes
en liet gewillig zijne handen en zak
ken besnuffelen. Hij had suiker bij
zich gestoken en de paardjes wreven
liefkozend de glanzige bruine kop
pen tegen zijn' schouder.
Spits, buiten vóór het hondehok,
begon smeekend te janken, drukte
zijn kop naar beneden op de voor-
pooten en krabde met zijn achter
poten in de sneeuw. Hannes maakte
de ketting los, de hond sprong hoog
in de lucht, blaffend van vreugde,
en trachtte het naar hem toegebogen
gezicht te likken.
De knechts, die bezig waren zak
ken op een wagen te laden, knipten |i
met de witbestoven oogleden en trok
ken met een vriendelijken grijns de
pet van hel haar, dat geheel met
meel was bestoven. Ja, allen hielden
van hem, dat zag Tina wel. En ze
voelde haar hart kloppen.
Tersluiks rekte zij zich uit ze
was klein en reikte nauwelijks tot
den schouder van Hannes maar
ze wilde gaarne een flink paar met
hem lijken. Als hij haar aankeek,
kleurde zeen evenals de koeien in
den stal, wendde ze hem bare zwart
bruine zachte oogen.
Hij sprak veel en luid en opge
wekt; uitvoerig vertelde hij hoe ze
het vorige jaar den molen met leien
hadden gedekt in plaats van met
gewone panneu, en hoe ze de machi
nerie van allerlei nieuwigheden had
den voorzien ja, al zocht men
zich blind, zoo'n tweede molen was
er niet in den Eifel, en ook niet in
het Moezeldal 1 Maar er was nog lang
niet genoeg vernieuwdals hij een
maal alleen baas was, zou 't nog
veel mooier worden. De ramen waren
te klein, men stootte zijn hoofd als
men uit wilde kijken. En de deur
was te smal, die zou hij breeder laten
uitbreken. En er moest een chaisje
komen voor twee, met zachte kussens.
En langs den oprit van het erf naar
den hooger gelegen straatweg, wer
den mooie witte steenen aangebracht,
dat men er veilig reed, ook met
wilde paarden. En ginds in den tuin
hij wees op het smalle strookje
land aan dezen kant van den beek,
aan den overkant verhieven zich
dadelijk de bergen hemelhoog
zou hij vruchtboomen laten planten,
fijne soorten uit de school voor boom-
kweeken in Trier: reinetten, Fran-
sche peren en zoete reine claudes;
de oude boomen deugden niet meer,
ze waren heelemaal met mos begroeid.
En zachter voegde hij er bij met
zijn lach, die de onberispelijke tan
den liet zien, dat daar ook rozen
zouden bloeien en lelies en roode
koekoeksbloemen voor zijn jonge
vrouw
Tina's snelle ademhaling deed haar
borst zwellen onder haar Zondagsche
cachemiren japon.
Ze keek naar het smalle tuintje
en omhoog naar de bergen die drei
gend boven den molen oprezen
sneeuw bedekte alles, het was koud,
kaal en somber maar boven de
steile hellingen, zag zjj den hemel
reeds blauw worden, onder de sneeuw
de rozen bloeien en de roode knop
pen der koekoeksbloemen. Ze liet
den jongen man hare hand vasthou
den, die hij genomen had en stapte
vertrouwelijk aan zijne zijde naar
het huis terug. Alles beviel haar
best, ze had niets aan te merken.
De moeder van Hannes verscheen
in de huisdeur, sprak van koude en
noodigde hen uit warme koffie te
komen drinken.
Tina verwonderde zich er over,
dat de vrouw het koud hadwarm
en blozend ging ze de pronkkamer
binnen.
Daar kon men niet zien van de
rook. Ze hadden dapper Wittlicher
tabak gerookt en daarbij behoorlijk
gedronken.
Op de canapé opzettelijk voor
dezen dag, aangeschaft, zaten de
twee vaders te rooken, schouder aan
schouder.
Achterover geleund in hunne stoe
len, dampte ook Nelles' oude oom,
een sluwe vos, dien hij mee had
gebracht, en Matthes' vriend uit
Maarfelden.
De tante, die als Tina's chape
ronne was meegekomen, zat reeds
te knikkebollen op de kachelbank.
Met luid hoera werden de jonge
lui begroetmen was 't eens gewor
den, men was in zijn schik en wis
selde beloften.
Moeder sleepte altijd door nieuwe
voorraden eet- en drinkwaren aan,
veel brandewijn en ware bergen van
koeken. Drie dagen lang had zij ge
bakken, nu moest men haar gebak
ook alle eer aandoenniet alleen
aan de Moezel wist men te leven,
neen, in den Eifel, daar had men
er eerst slag van „koude bergen
maar warme harten!"
Dit gezegde beviel Matthes zóó
goed, dat hij het telkens herhaalde,
tot de anderen lachend instemden
en allen elkaar toeklonken en dron
ken. De eenzame molen, ver van
het dorp, weergalmde van 't vroo-
lijke rumoer.
Hannes wsb de vroolijkste van
allen. Had hij er ook geen reden
voor? Een mooie bevallige bruid,
anders dan de grof gebouwde meis
jes uit den Eifel, al waren die nog
zoo aardig! En dat ze wat geld er
by had, was juist geen ongeluk;
trouwens hij zelf gaf er niet veel
om, hij had buitendien toch geld
genoeg, maar dat ze beschaafd was,
eerst sinds een half jaar terug uit
het klooster-pensionaat van de lieve
nonnetjes in Trier, dat maakte hem
trotsch op haar.
Zijn vader Btak hem een daalder
toe, naar oud Eifelsch gebruik, dat
de jeugd niet meer kent: het hand
geld voor de bruid. Overmoedig wierp
de jonge man den daalder in den
schoot van het meisje, zij nam hem
blozend op. Nu waren zij verloofd.
In Mei, als alleB groen werd, zou
de bruiloft zijn.
Er kwam geen einde aan het eten.
Toen de middag begon weg te sche
meren, moest men nog een stevig
avondmaal gebruiken, eer Nelles met
zijn gezelschap de terugreis aannam.
Onderweg zouden zij dan in Gillen-
feld overblijven, evenals de vorige
nacht, want het brengt geen geluk
aan als verloofden, vóór de bruiloft
in hetzelfde huis overnachten.
(ffordt vervolgd)
Gedrukt by DE EBVEN LOOSJES, te Haarlem