HANNES VAN DEN MOLEN
DOOR
CLARA VIEBIG.
Van de Mosenkop kwam een zucht
je aanwaaien maar het drong niet
door tot in de diepte van het dal;
hier beneden was het om te stikken
in den gloed der herfstzon, die hier i
vast werd gehouden. Niets bewoog
zich, de bladeren van het kreupel
hout, reeds getint door den nachtvorst,
hingen onbewegelijk tegen de hel
lingen, schitterend met roodgouden
glans tegen den lichtblauwen hemel.
Hoog op de rotsige bergrug bewoog
zich een ploeg, door koeien getrok
ken, 't scheen speelgoed vanuit de
diepte. De bestuurder in witte hemds
mouwen kwam nu aan den rand en
schreeuwde iets naar beneden in het
dal.
Matthes keek verbaasd op gold
dat hem?
Nu wees de man boven met zijn
zweep naar de uitgang van het
dal.
Hé de oude man rekte nieuws
gierig den hals uit daar kwam
een beladen wagen aan, zeker koren
dat naar de molen ging!
De wagen slingerden over den weg,
met scheldwoorden en knallen van de
zweep dreef de voerman in blauw
linnen kiel de sterke paarden aan
twee liepen dicht aan den wagen en
één als voorspan er vóór. Hé, wat
moest dat een zware vracht zijn I
Moeielijk trekkend kwamen de
paarden naderover den wagen was
een huif van wit zeildoek, waaruit
aan de kanten hooi on stroo te voor
schijn kwam. Er waren geen zakken
in; goed verpakt stond in het stroo
een groote houten kist.
Wat was dat? En voor wien
„Ho!" De voerman hield stil voor
den molen. Nieuwsgierig bleef Mat
thes staan zou die soms naar Han
nes moeten?
De voerman haalde een vrachtbrief
te voorschijn en spelde hardop
„Den Heer Johannes Kirchweiler,
Molenaar te Maarfelden in den Eifel."
God, was 't werkelijk voor Han
nes? Verbluft sperde de oude man
zijne oogen wijd open.
„Een zware vracht," bromde de
voerman. „Van Trier tot hier, in
ééne door op en af! Driemaal ben
ik blijven steken, de paarden hebben
getrokken en getrokken goeie
morgen, geen verwikken an. Drie
maal heb ik voorspan motten gaan
halen. Dat kost me zoo iets asje
blieft.
„Wat zit daar invroeg Matthes
heel zacht met den blik op de reus
achtige kist. Hij kon in eens niet
luid spreken, 't was of plotseling zijn
keel werd dicht geknepen. „Zeg, wat
zit er in?"
„Nou, wat fijns: een fortepiano."
„Een forte forte piano
„Ja, zoo'n kast met ijzerdraden,
zoo'n piano, om faldera op te spe
len t"
Met doften blik staarde de oude
man voor zich uit. En toen kwam
plotseling woede over hem: Wat,
Hannes schafte zich zoo'n ding an,
nu de menschen zeien dat hij schul
den had?! Nu hij 't dak niet eens
fatsoenljjk maken liet?! Nu kocht hij
zoo'n lor
„Dat kost wat," zeide hij in zich
zelf, en toen nog eens: „Dat koBt
wat!"
Zijn slap oudemannengezicht met
de vele rimpels blies zich in eens op
en werd strak. „Dat verdraag ik niet!"
schreeuwde hij in eens tegen de voer-
man. „Breng die forte pino maar
weer terug. Hij komt hier niet bin
nen
De man in den blauwen kiel be
studeerde nog eens den vrachtbrief
en knalde een paar maal hard met de
zweep in de lucht.
„Wat gaat jou dat an Hé,
volk!"
De deur in den molen ging open.
Tina kwam op den drempel.
„Jezus Maria!" 't Klonk bijna
als een angstkreet toen zij de reu-
zenvracht zag. Van louter schrik
vergat zij heelemaal haar schoonvader
te groeten.
De oude man greep haar bij den
arm.
„Wat mot dat fluisterde hij haar
in »wat wat hêt Hannes nou
weer
Hij sprak niet uit, de trap kraakte,
op de bovenste trede verscheen Han
nes, juist zooals hij uit zijn bed op
zolder was gekropen, alleen had hij
de groen geborduurde pantoffels aan
gedaan. Blij riep hij naar beneden
„Zoo, is ie gekommen, de piano?
Dat 's mooi. Tina! MichelHannes
ga er bijIk kom dadelijk zelf."
Wat, had Hannes nog in bed ge
legen, op klaarlichten dag, nu 't da
delijk twaalf uur zou luiden De
koekoek binnen riep doordringend:
elf. Weer greep de de oude man
krampachtig den arm van zijn schoon
dochter.
„Is is Hannes niet wel?"
Ze keerde hare droeve oogen naar
hem toe en schudde het hoofd.
„Jawel, maar hij is zoo laat thuis
gekomen, en, en st ze legde
waarschuwend haar vinger op de
lippen
Van boven dreunde alweer onge
duldig de bevelende stem:
„Tina I"
hij was dronken," fluisterde
zij nog snel.
„Tina," riep de molenaar, „laat
den man een goed maal eten geven
wat bliksem Tina, hoor je me
niet?"
„Ja, jariep zij angstig terug,
en vloog vol ijver naar de keuken.
De voerman volgde haar.
Eenzaam bleef de oude man in het
voorhuis achter. Zijne blikken vlogen
onderzoekend rond, daar was de deur
van de meelkamer. ze stond open, hij
ging binnen.
Daar vloog geen witachtig meel
stof rond, vroolijk, als om 't hardst
danste met de zonnestofjes bij 't
lichte trillen van zoldering en vloer.
Geen zakken, met koren gevuld, ston
den langs den kantde dorschmolen
strooide geen kaf neer, de wannen
van mandenwerk lagen met een paar
leege zakken slordig op een hoop
gegooid. Er was geen knecht te zien,
alleen een kip vloog kakelend uit de
openstaande meelkist en een paar
muizen met lange staarten glipten weg
in den hoek,
Matthes snuffelde in alle hoeken,
beurtelings bleek en rood wordend.
Zóó had het er in zijn tijd niet uit
gezien neen, o neen! Toen
was er altijd werk geweest. Hij luis
terde neen het rad ging werkelijk
niet, en de zaag stond stil. Was 't
dan een feestdag? 't Had er alle
schijn van. Het dienstmeisje in haar
zondagsche kleeren, keek juist naar
binnen en deinsde verschrikt terug,
toen zjj de oude zag. Ze zou naar de
kermis gaan in haar dorp hu, die
kerel met z'n akelige bakkes zou al
jo plezier bedervenZe maakte dat
ze weg kwam; dan was de tegen
woordige molenaar toch heel anders,
altijd even vroolijk.
Juist kwam hjj de trap af.
Voor de deur op den vrachtwagen
troonde de piano; één van de knechts
had de kist losgeschroefd, Franze
hielp hem, schitterende, verbaasde
oogeneen piano, een piano, om bij
te dansen
Op de mooie gepolitoerde noten
houten kast waren een paar krassen
gekomen; maar Hannes liep er toch
grinnekend van pret omheen. Hij
was zoo in zijn schik, dat hij hem hier
had 't was waarachtig geen gek
heid om zoo'n kast te sleepen, hoogte
op, hoogte af! Nou, voor je geld
kon je alles gedaan krijgen! Maar
de paarden moesten toch extra goed
verzorgd wordendie hadden 't wel
verdiend. Hij beval, de beesten uit
te spannen en ze rijkelijk haver te
geven.
Franze moest bij haar moeder brood
en suiker halen; dat gaf hij ze vast,
klopte ze op de hals en prees ze.
Hij was zoo verdiept in zijn pret,
dat hij zijn vader niet zag, voordat
deze hem op den rug sloeg. Toen
glimlachte hij vriendelijk, zoodat de
breede witte tanden te zien kwamen
„Vader bent u 't! Zoo vroeg al op
't pad? Hoe maakt moeder 't? O
vader, wat heb ik een schik 1"
De zoon was zoo hartelijk, dat het
den vader moeilijk viel, zijn gezicht
in de strakke plooi te houden, maar
hij dwong zichzelven er toe.
„Kom mee in de kamer," zeide
hij kortaf, alof hij hier nog de mees
ter van was.
Gewillig volgde Hannes de oude
deed zoo plechtig, wat zou hg toch
willen? Met tegenzin ging hij weg
van de piano.
Binnen lag de hond op de canapé
en rekte zij reuzenlichaam uit als
eene luie plompe nietsdoener. De
oude man gaf hem een slag met
zijn stok.
„Ga je weg, lam beest!"
Brommend liet Nero de tanden
zien.
„Ga je weg!"
„Laat 'm maar vader," zeide Han
nes, en keek zijn vader vol verbazing
aan. Waarom was de oude man
vandaag toch zoo uit zijn humeur?
Hij zelf was juist in zoo'n blijde
stemming blijder dan menigen
anderen dag, als met den besten wil
de gedachten zich niet weg lieten
jagen maar van nacht, tegen het
eerste hanengekraai had Schmitz van
de Wittlicher spaarbank hem beloofd
een goed woordje voor hem te doen,
als hij met Sint Maarten de rente
niet kon betalen.
Wat een geluk! Als hij gisteren
niet toevallig dien machtigen man
ontmoet had, die over alles ging,
gelden en boeken o wee dan
had hij over veertien dagen moeten
betalen. En hoe kan je nu altijd geld
hebben liggen 't werd al een heele
som. Bij de twee duizend thaler, die
hij vroeger had opgenomen, om Lau-
feld uit te betalen, en waarvoor de
bank een eerste hypotheek tegen
vier procent had gegeven was in
dien tijd nog een post gekomen, die
aanmerkelijk hooger was dan de eer
ste nu een tweede hypotheek tegen
vijf procent. Al die rente in eens
met St. Maarten te hebben jon
gen, dat was geen kleinigheidIn
het ergste geval moest hij nog eens
bij den oude aankloppen, maar 't was
toch beter zoo!
Waarachtig, 't was wel de moeite
waard geweest Schmitz te tracteeren,
de fijnste flesschen waren niet te
duur geweest. Als die zijn voorspraak
was en hij had 't bij hoog en
laag beloofd, terwijl hij bijna schreide
van ontroering was de zaak zoo
goed als in orde en 't betalen had
den tijd. Och, en waarom zou de
bank hem niet graag uitstel geven
De molen was goed; en de bijbehoo-
rende weilanden en de akkers boven
op de helling ook. Bij Hannes van
den molen was het geld goed gelegd.
Met de vingers levendig op de
tafel kloppend, keek Hannes vol ver
wachting zijn vader aan, die hem
met een vreemden, vragenden, ge
spannen blik aanstaarde.
„Is er wat, vader?"
De oude man slikte een paar maal,
zijn keel was als uitgedroogd, toen
viel hij uit: „Die piano alle dui
vels, wat moet je met die piano?"
„Die piano, aha!" Nu begeep Han
nes in eens allesdie piano beviel
zijn vader niet.
„Hahahohoho I" Hij begon onbe
daarlijk te lachen en sloeg zijn va
der met beide handen op zijne schou
ders. „Vader, wees toch niet zoo
ouwerwetsch! Ga maar kijken, boven
bij Laufeld, daar staat er al lang
een, een, dat hêt me altijd geërgerd.
Maar nou heb een veel nieuwere en
veel mooiere derbij! Wat zal Lau
feld valsch zijn! Maar 't is waar,
een piano mot je in huis hebben,
as je maar wat in de wereld betee-
kent. Franze moet er op leeren spelen.
„En wie zal hem betalen?"
„Jasses vader", Hannes lachte
weer hardop „hij is lang betaald!"
„Betaald?" De oude man staarde
zijn zoon aanzijn strakke gezicht
ontspande zich. Dus de jongen had
toch geld Hij had de piano al be
taald?!
„Zoo waar ik leef! Ik lieg u niet
voor. Wat denkt u wel? Denkt u,
dat ze daar in Trier iets naar ons
in de Eifel sturen als ze niet eerst
geld gezien hebben? Dat zou toch
al te mal zijn, daar zullen ze wel
voor oppassen 1"
Nu geloofde Matthes het. Hij voelde
zich opgeluchtde piano was betaald,
dus Hannes had geld. Wat kletsten
de menschen tochDe jongen had
gelijk, nu juist, nu moest je laten
zien, wat je waard was. Wat Laufeld
kon, kon zijn Hannes zeker. Maar
toch kwam weer een heimelijk wan
trouwen in hem op.
„Hoeveel kost ie?" vroeg hij.
„Hêt ie gekost," verbeterde Han
nes. „Maak u maar niet bezorgd, hij
kost zooveel niet, maar een paar
honderd thaler."
„Maar een paar honderd thaler
honderd thaler?"
Matthes stond versteld. En dat
zei die jongen zoo losweg alsof hon
derd thaler een paarhonderd thaler
maar een bagatel was. Honderd
thaler, die groeiden hier in 't land
niet als de bramon langs de heggen.
Al zei Hannes ook: „maak u maar
niet bezorgd!" hij kon 't niet laten.
„Honderd thaler een paar hon
derd thaler waar haal je al dat
geld vandaan?"
„Bah!" Hannes sloeg weer aan 't
bluffen, als iemand aan hem twijfelde,
sloeg 't hem dadelijk naar het hoofd.
Hij keek verontwaardigd: Dat zou
toch al heel ellendig zijn als hij niet
eens honderd thaler had om uit te
geven als hij er zin in had!
Hij was beleedigd. Natuurlijk, zijn
vader had iets hooren praten door
lui, die jaloersch op hem waren;
misschien was Laufeld zelf wel bezig
geweest. Zijn bloed, nog verhit door
het zware drinken van 's nachts
sloeg hem in een golf naar het hoofd.
„Alle donders daarantoe, als ik
hem te pakken krijg, die me op straat
brengt, sla ik hem Hij sloeg
geweldig met de vuist op de tafel,
zoodat een paar borden, die er op
stonden, rammelend, opsprongen.
„Doodslaan zal ik al dat tuig! Wie
hêt wat over mg te zeggen, over
Hannes van den molen?!"
Hij was opgestaan, had zich krach
tig uitgerekt en sloeg kletsend met de
vlakke hand op zijn borst.
De oude zei geen woord, maar hij
keek onafgewend zijn zoon aan, 't
scheen bijna alsof hij genoot van zijn
aanblik.
Wordt vervolgd.)
Gedrukt bij DE ERVEN
LOOSJES, te Haarlem