„Nou Hannes," Noldes rekte zich
uit en sloeg den langen man triom
fantelijk op den schouder, „wat zeg
je nou, slaapt God de Heer? Hè?
Wie laat vandaag de zon schjjnen,
zoo vroeg in 't jaar, as baast nooit
gebeurt? Dat is zijn teekenl Ik zeg
't je, ik weet 't zeker: hij leeft en
doet wonderen eiken dag! Je mot
ze maar zien I"
„Zou je dat denken?" Het werd
op bitteren toon gesproken. Een
enkele blik wierp Hannes op den
steeds lichter wordende hemel, toen
keerde hij zich verdrietig af; mot
sleependen tred wankelde hij weer
naar de tafel, liet zich als een blok
op zijn stoel vallen en verborg het
gezicht in de handen.
De oude hoer keek bedroefd naar
don ongelukkige: o wee, het had
niets geholpenSteeds heerlijker
kleurde de hemel zich, maar hij
wilde niet alleen de vreugde daarvan
genieten, dien man over hem moesten
toch ook de oogen geopend worden,
dat zo Gods wonder erkenden bij al
zijn leed!
Maar wat kon hij, Noldes daarvoor
doen? Hoe zou hij het toch aanleg
gen?! Hij wieef zich over zijn neus,
streek door zijn wit haar en liet de
oogen rusteloos ronddwalen. Daar
viel zijn blik op de stoffige piano;
had niet eenmaal David voor koning
Saul gespeeld en den sombere op
blijdor gedachten gebracht Somber
der dan Hannes kon Saul niet ge
weest zijn. En al was hij zelf geen
David en al er hier geen zoetklin-
kenden harp, een piano kon 't ook
wel doen. Hij wist nog, hoeveel
plezier Hannes er dien anderen keer
in gehad had.
Zacht sloop Arnoldus Cremer naar
da piano en sloeg de stoffige klep
op. Eon oogenblik aarzelde hij toch
angstig hoe zou Hannes het
opnemen
Maar daar brak een tweede zon
nestraal door de wolken, straalde
door het beplakte raam en scheen
helder op de gele toetsen. En Noldes
kreeg moed hij had er zelf plezier
in ook met bravoure speelde hij
wat hem juist in den zin kwam.
'tWas «en oude geliefde melodie:
«Schep vreugde in 't Leven
Alsof 't reeds Lente werd, zoo
zong de wind den heelen nacht door
het bladerlooze beukenkreupelhout
in de dalenook bij den molen zong
hij in de oude wilgen. Hannes hoorde
het. Dat was geen storm meer zooals
in booze winternachten, 't was een
wiegelied. Zijn ziel werd er kalmer
door. Zou Noldes werkelijk gelijk
hebben met zijn: „God de Heer
slaapt niet, er gebeuren nog wonderen
eiken dag! ?l"
Dat zou toch een wonder zijn
dat meetelde een grooter wonder
dan dat do moeder Gods zich laatst
in Marpingen bij de bron had laten
zien of aan de kinderen in het
bosch als de ouwe nu hier in
levenden lijve de kamer binnenkwam.
Och, de ouwe! Met een diepen
zucht ging de zoon rechtop in bed
zitten en staarde, de armen om de
hooggetrokken knieën geslagen, ver
langend in de duisternis. O, hij
wilde zich wel laten overtuigen, als
hij zijn vader maar weer zag! Maar
niet, zooals ze 't hem beloofden met
verheerlijkt lichaam als een engel
met den gouden palmtak neen,
zóó nietIn het engelengewaad
kende hij hem niet, neen, dat was
zijn ouwe niet! Den bruingroenen
ruigen jas, die zoo versleten aan de
ellebogen was, moest hij aan hebben,
den wollen das om den hals, de
bonten muts over de ooren getrokken
precies zooals hij hierheen geko
men was in de lange herfstavonden,
toen 't al zoo koud was. Zóó, zóó
wou hij hem weerzienMóest hij
hem weerzien
Een wilde begeerte kwam over de
zoon waarom had Noldes ook
gezegder gebeuren wonderen
Loog de oude met het sneeuwwitte
haar? Neen, het was niet als een
leugen over zijn lippen gekomen, 't
Was waar wonderen, hier moest
een wonder gebeuren
En zooals een drenkeling naar een
stroohalm grijpt, greep de verlangen
de met beide handen in de donkere
lucht en sloot de vuisten alsof hjj
al een slip van de versleten jas van
zijn vader grijpen kon.
Maar niets leege handen
geen wonder I
In onmachtige woede begon de
ongeduldige te vloeken; maar toen
bedacht hij zich: bidden Had Noldes
niet gezegd: Je mot er bij bidden?
Bah, bidden, vragen, bedelen, dat
was niets voor hem, neen!
Knorrig wierp de eigenzinnige
man het hoofd terug; maar hij hoor
de telkens weer Noldes zeggen„Bid
den mot je!" Noldes was een ezel,
och wat die zei! Daarenboven, wie
had daar nou respect voor?! De
boeren in het dorp? Die niet eens!
Ternauwernood de vrouwen en de
schoolkinderen. En de hoogere kerk-
beambten keken al lang scheel naar
Noldes kom, hoe kon hij, Hannes
van den molen, zich door dat kindsche,
armzalige pastoortje een sprookje op
de mouw laten spelden? Wonderen?
Er gebeuren geen wonderen meer!
En toch vouwde Hannes nu plot
seling de handen hij zou zijn
ouwe toch zoo heel graag weerzien.
't Was een wonderlijk gebed, dat
Hannes bij elkaar flanste hij zuchtte
erbij en groote zweetdroppels liepen
tappelings langs zijn gezicht.
's Morgens scheen de zon helder
ze had den vorigen avond voor 't
eerst laten zien, dat ze er nog was.
Boven likte zij aan de sneeuw op
de hellingen, likte met scherpen
tong de akkertjes schoon, zoodat ze
te voorschijn kwamen De hoofden
der boeren, die ingedompeld waren
in de langdurige vorst en sneeuw,
begonnen in eens te denken: „In
Maart neemt de boer den ploeg bij
zijn staart." In heel Maarfelden kwam
leven en beweging.
Ook Franze stond buiten vóór den
molen, haar rok hoog opgeschort, do
voeten op een steen, en dacht er
over, hoe ze naar den overkant zou
komen over het water, dat nu in
plaats van sneeuw over het pad stroom
de. Tusschen de oude wilgen lag
nog sneeuw, maar niet veel meer,
hier en daar keek reeds de aarde
van den weg er doorheen. Franze
hield de hand boven de oogen voor
de verblindende zonzou ze daar
tusschen de wilgen er misschien
droogvoets door kunnen komen? Ze
keek en keek nog eens, plotseling
werd haar gezicht lang en heel bleek.
Ze ging op de teeneu staan opende
hare oogen zoo wijd ze kon sidde
rend haalde zij adem een paar
schreden waadde zij dichterbij nog
een paar schreden en toen liet
zij het mandje, waarin ze zout en
koffie in het dorp wou gaan halen,
vallen, stiet een luiden schreeuw uit
en sprong, als voortgejaagd, met een
paar wilde sprongen terug naar de
huisdeur, zoodat het natte sneeuw
water, waarin ze achteloos trapte,
haar tot om de ooren spatte.
Binnen in de kamer zat Hannes
alleen, de ellebogen op tafel. Zijn
gezicht stond somberder dan ooit. Hij
ergerde zich aan de zon, die dansende
kringen vóór hem op de tafel teeken-
de. Hoe kon die lachen, terwijl hij
wachtte
Hij had gebeden, gebedeld als een
schooier en nu nou waar bleef
nu het wonder van Noldes?! Floot
de zoele wind buiten hem niet uit?
De kamerdeur werd opengerukt,
Franze stormde binnen. Met beide
armen vooruitgestrekt vloog zo naar
haar vader, hare lippen trilden, hare
tanden klapperden. Met moeite bracht
zij er uit, door den schrik half schrei
end, half lachend
„Grootvader grootvader on
der de wilgeboom vader daar
is ie!"
XVIII.
De Maarfeldenaars verwonderden
er zich over, dat Hannes 't zoo kalm
opnam toen zijn vader begraven werd.
Ze hadden verwacht, dat hij ten
minste flink huilen zou, dat had de
goede oude man toch waarlijk wel aan
zijn' zoon verdiend.
De oude vrouw Kirchweiler schrei
de des te meer: nu Matthes als over
leden in het kerkboek opgeschreven
stond, hield ook de rente op, die de
Bonifacius-vereeniging zoo lang nog
altijd uitbetaald had. De weduwe
jammerde en wrong de zwakke han
den nu was het grootste ongeluk
over haar gekomenze moest uit
haar huis. De Bonifacius-vereeniging
wilde het verkoopen. En hoe zou ze
nu aan koffie komen en aan haar
broodje? O, dat haar man ook zoo
slecht voor haar gezorgd had! De
Thaler voor hun beider begrafenis
had hij wel op zij gelegd, maar aan
zijne oude weduwe bij haar leven
had hij niet gedacht.
Ze klaagde den doode .aan met
bitterheid; deze kon niet tot ophel
dering zeggen: „Vergeef me, ik had
gedacht dat jij en ik één waren
Haar zoon zeide dadelijk: „Moeder
je komt bij mijn!" Maar daarvan
wilde zij niet hoorenin den molen,
die niet meer de molen van vroeger
was, in den molen met het kapotte
dak, dat vader al zoo lang geërgerd
had, en je misschien niet eens lang
meer boven je hoofd zou hebben
nee, nee, dan maar liever dadelijk
in het armhuis! Ze bood eigenzinnig
tegenstand. Met geweld bijna moesten
zij de grootmoeder halen.
Anders zou Hannes uitgevaren zijn,
nu verdroeg hij het gejammer met
lijdelijk geduld. Alleen duldde hij
geen boos woord tegen zijn' vader.
Hoe had hij daar gelegen in de groen I
bruine, ruige jas met kale ellebogen,
de das om den hals, de bonten muts
over de ooren. Onder de sneeuw was
het lijk al dien tijd bevroren geweest,
geen rimpel was veranderd in het
oude vertrouwde gezicht. En 't zag
er zoo vredig uit, zoo vriendelijk
„Hannes wat is er? Hannes, waar
denk je au?" Nog eens als
in zijn leven had hij zich aan zijn zoon
vertoond, nu was hij hom heilig.
Boven op het kerkhof tegen de berg
helling, naast Tina, had men den
ouden man neergelegd. Daaromheen
ging het leven zijn gang. Op het
akkertje werden aardappelen gepoot
en beetwortels gezaaidkwamen twee
menschen bij elkaar, dan was zeker
het praatje: „nou hoe staan je aard
appelen, mijn beetwortels zijn al
groot I"
Op de groene stukjes weiland tus
schen de hangende goudgele brem
struiken klauterden de witte en grijze
geiten van Maarfelden en hunne
hoedersschooljongens en meisjes
met vuile neuzen bootsten met hunne
jonge kelen het tevreden geblaat na.
Het beukenkreupelhout was zacht
groen gekleurd, de braamstruiken
botten uit, de hazelaars bloeiden.
'tWas nu de goede tijd voor pastoor
Noldes, want de wilgen aan het meer
droegen duizend jonge, buigzame
loten, en de nieuwe biezen stonden
dioht op elkaar.
De rondgang door de parochie was
al gehouden. Voorop de koster met
de vaan, dan do grijze pastoor met
de twee knapen, die het wierookvat
zwaaiden, daarachter de heele gemeen
te, mannen en vrouwen; zóó waren
zij innig biddend en zingend rondge
trokken, want ieder hoopte voor zijn
Btukje grond op een bjjzonderon zegen.
't Was een heerlijke Meimaand.
In plaats van de vorst, die hjj anders
nog dikwijls gaf, gaf hij nu zonne
schijn met volle handen, en toen
Juni kwam, golfde zelfs hoog boven
op de rotsachtige bergtopppen de
rogge als een groene zee. Heel Maar
felden juichte.
Slechts in den Maarfolder molen
was 't stil. Het dak liet nog altijd
water door: 'l was niet gemaakt
waarom ook? Om anderen droog te
laten zitten? Neen, alles mocht nu
vervallen, nu ze er toch uit moesten
De spaarbank had hare hypotheken
opgezegd. Wat had ze er aan, hare
renten te verliezen? Van Kirchwei
ler kwam toch niets meer terecht,
die was niet te helpen, hij stond
algemeen bekend nis een smeerlap
ten minste dat zeiden de borgen.
Nog eens lieten de molenaars boven
aan de beek vragenof de molenaar
van Maarfelden hun flink bod voor zijn
molen nu misschien aan wild^e nemen,
zij zouden het dan met de spaarbank
in orde brengen en hem nog iets uitbe
talen bij den gerechtelijken verkoop
zou er toch zoo goed als niets voor hem
overschieten Maar Hannes werd zóó
woedend, dat hij den onschuldigen
boodschapper het huis uitgooide.
Nu was alles uit -- ha! 't Gaf
hem een gevoel van verlichting. Van
zijne concurrenten een genadegift aan-
nomen al was 't maar een vriende
lijkheid neenDan liever met
tromgeroffel en trompetgeschal naai
de bliksem
De bank alles in zijn gezicht ge
smeten, maar dan ook alles Hij wou
niet hebben, dat Franze stilletjes
wat wegstopte; niet eens het wafel
ijzer, waarin moeder zalig, r vroeger
zulke lekkere wafels had gebakken.
Alles moest blijven staan en liggen
zooals het was, tot de taxateur kwam
die de beste stukken taxeerde, waar
aan de deurwaarder dan zjjn zegel
hechtte. Ze mochten den heelen rom
mel houden.
En nu het huis uit, zoo gauw
mogelijk
Er was hun nog wel een tijd uit
stel gegeven; maar Hannes wilde er
geen gebruik van maken. Waarom
ook? Het verdriet rekken?! Neen
rits, rats, afgesneden. Maar waar
heen? In het dorp Neen, dan liever
maar in eens in het meerDaarin
gaf Franze haar vader gelijk. Maar
waar anders heen Overal waren
menschen en overal was het duur.
Toen schemerde in een stikdonkere
nacht den ongelukkige iets in de
gedochtewas daar niet het verval
len huisje, achter in het ravijn, waar
niemand wou wonen Hij zag het
grauwe nest tegen de helling, hij
zag de scheeve luiken, de bank waar
op het ongeluk al te zwaar neerge
vallen was daar hoorde hij nu
thuis, 't Was hem als de bevrijding
van een ondragelijken drukdaar
zou hij eenzaam zijn 1 Hij liet er
Franze naar vragen, veel zou het
hutje wel niet kosten, liever dan het
te laten staan en heelemaal verval
len, zouden ze het geven voor een
prikje. Daarvoor zou het beetje, dat
hem overbleef en de paar groschen
pacht van den wijnberg nog wel
toereikend zijn.
Wordt vervolgd.)
Gedrukt bij DE EEVEN LOOSJES, te Haarlem.