wasen als eenmaal do lang ver wachte in de gouden koets kwam, van wien zij vroeger gedroomd had, dan was zij nog altijd de trotsche dochter van Hannes van den molen. Nu ja, in de koets hoefde maar een flinke boer te zitten die was ook al goed Toch stiet Franze een lichten zucht uit, terwijl zij dat dacht; en dan zag zij, als in 't licht van een bliksemstraal, Jozef Laufeld vóór zich staan, maar even gauw weer verdwijnen. Zoo'n voorname was ook goed voor haar geweest! Zij zag hem in zijn vaders huis deur staan, rookend en met zijn horlogeketting spelend. Zou hij nooit iets anders doen?! Bah, eigenlijk was hij een luiaard! Hare lippen krulden zich minachtend. Ze dacht er niet aan, dat ze haar vader vroeger ook zoo en niet anders in de voordeur had zien staan, weken, maanden, jaren lang. De paar jaren van armoede telden driedubbel, ja tiendubbel, wat daarachter lag, had zij vergeten. Franze schrikte opkwam daar niet iemand den weg van Mander- scheid af? 't Was een welgestelde, dat zag zij aan zijn manier van loopen. Haastig trok zij haar vader aan zijn mouw: „Kom, kom," en drong hem op zij, waar op een kleine inham aan den weg, dicht aan den afgrond, een bankje is op geslagen, en waar tusschen de twee populieren links en rechts, als in eon lijst, het geweldige beeld van den Mozenberg staat. Daar ging zij met haar vader zitten. Ach, nu maar niets aan te hoeven nemen Vandaag niet! Nu niet! In 't geheel niet meer, nooit, nooit meer! Franze keerde haar rug naar den straatweg en staarde krampachtig in haar schoot; ze gaf haar vader een stoot in de zij, hij moest ook vóór zich kijken. Maar reeds waren ze herkend. „Kijk eres an, Hannes van de molen sprak eene stem achter hen, half nieuwsgierig vragend, half zalvend vriendelijk, en een rimpelige dorre oudemannenhand hield Franze over haar schouder heen een blin-1| kenden ronden groschen onder den neus. Ze bewoog zich niet. „Daar, pak maar an De rijke gift viel in haar schoot. Verbluft keek zij er naarzooveel gaf hun bijna nooit iemand in eens! Tegelijk echter deed de manier van geven haar pijn. Hare lippen trilden; zonder op te zien, het hoofd nog dieper buigend, zoodat de weer barstige krullen onder de rood katoenen hoofddoek weg over haar voorhoofd vielen, mompelde zij maar één woord; het moest „dank" zijn. De gever scheen hare weinige dankbaarheid niet op te merken, hij knikte maar, alsof hy zeggen wou: „al goed, al goed!" En toen ging hij ook op het bankje zitten, voorzichtig de panden van zijn lange jas uit elkaar halend om ze niet te beschadigen en de afgezakte kousen over de dunne kuitjes optrekkend. Franze keek verwonderd; wie was dat? Hij scheen gaarne een gesprek te willen beginnen, maar niet te weten hoe. Hij wierp heimelijke blikken op den blinde, die, omflad- derd door het witte haar, de kin opgeheven, zonder knipoogen om hoog staarde in de hel-lichte lucht om den berg. Nu stootte hij hem aan: „Goeiendag! Zoo, weer beter, Hannes?" Het meisje ergerde zich over den beschermenden toon. Hannes schrikte op. „Die stem ken ik toch," mompelde hij, luiste rend het oor buigend. „Die ken ik toch!" 't Scheen bijna alsof hij nu op wilde springen, en vluchten, maar toen ging hij weer recht zitten en 't klonk gelaten „Goeiendag Laufeld I Zoo je ziet, weer beter!" De zwarte glinsterende oogen van Franze fonkelden ha, Laufeld! Dus dit was de man, die haar vader ongelukkig had gemaakt?! Laufeld, die schurk! Ze had hem niet meer gezien sinds hare kindschheid nu ja, dat was nog niet eeuwig lang geleden maar wat was hij veranderd. Toen hij bij de begrafenis van hare moeder voor de deur was komen aanrijden, had hij haar groot en statig toegeschenen, met een frissche kleur in 't gezicht. Groot was hij nog, maar 't was niet meer te zien, hij was gebogen en zijne statigheid was heeleraaal ingekrom pen. Dan zag haar vader er toch heel anders uit. Met een zekeren trots keek Franze haar' vader aan, en dan wierp zij den ander een minachtenden blik toe. En die durfde nog naast hen te komen zitten?! De groschen brandde haar in de zak. Nou, hij zou zijn aalmoes terug krijgen, ze zou 't hem voor de voeten smijten! Ze loerde maar op het goede oogenblik. In hare ge bruinde wangen stroomde het bloed levendig, hare hand jeukte: al had hij grijze haren, daar wou ze zich niet aan storen! Intusschen namen de twee ouden elkaar op. Ze waren een weinig van elkaar afgeschoven, maar hadden hunne gezichten elkaar toegekeerd en keken elkaar nu recht aan. Ze droegen beiden dezelfde petten met glimmende kleppen en die van den rijke was niet minder kaal en ver sleten dan die van den arme. Alsof Hannes nog zien kon, boorde zijne strakke blik in het gezicht van den ander. 't Deed Laufeld bijna onaangenaam aanhij keerde zijn oogen af en stak de rozenkrans, waaraan hij onderweg had gebeden, en die hij nog om de pols had geslagen, in zijn zak. „Dus Laufeld," zeide Hannes ein delijk en knikte met het hoofd. „Ja, nou zijn we weer net zoo bij mekaar as toen in 't Kunowoud I Maar 't weer is vandaag mooier. Toen was de hemel niet zoo blauw, weet je nog?" Jacob Laufeld kuchte. „'t Gaat je slecht, zie ik, Hannes", zeide hij. „Ja, ja, dat heb ik al lang geweten: hoogmoed komt voor den val. Je ouwe was ook zoo'n bluffer God geev' hem de eeuwige rust" hij sloeg een kruis „maar jij was nog een veel grootere! Ik heb je ongeluk an zien kommen. Ik heb je ook altijd gewaarschuwd. Hannes, Hannes, denk an 't einde, wie de groschen niet eert, is de thaler niet weerdMaar nee, je had geen ooren voor 'n verstandig woord, je was doof en blindEn nou zit je in de mod der!" „Jij, jij, hét me gewaarschuwd?" Hannes hield zijn mond open van verbazing. „Dat zou om te lachen zijn as 't niet zoo schandelijk gelogen was De oude heftigheid kwam over hem. „Een mooie waarschuwing," schreeuwde hij, hief do zware handen op en liet ze kletsend op zijn knieën vallen: „een preek van de duivel! Jij jij, te schande gemaakt heb je me, de menschen tegen me opgehitst! Vervloekt was de middag, toen jij in de molen kwam Tina hêt nog zulke lekkere wafels gebakken en koffie gekookt maar jij jij o schandelijke smeerlap, ouwe vrek, verdoemde leugenbek!" De opwinding verstikte zijn stem.- „Wat, wat zeg je?" vroeg Laufeld en boog het oor naar Hannes toe „Ik ben al tweemaal door 'n profes ser geopereerd dat hêt me geld gekost, ik zeg je, geld! Een beetje harder, praat wat harder, ik hoor nog niet heel goed!" „Leugenbek, je bent 'n leugenbek brulde Hannes „Dankje!" Laufeld knikte. „O, anders ben ik heel gezond. God zij geloofd! Maar de ooren dat is fataalIk kan niet iedereen verstaan." Hij zuchtte en streek zich over de dunne haren, die onder de pet aan de slapen glad gekamd waren, „'t Is 'n kruis, wat je opgelegd wordt. Maar 't is zoo" een blik waarin medelijden en geringschatting zich mengden, trof den blinde "jij hêt nog 'n veel zwaarder kruis Hannes' ergernis verdween, hij moest luid en hartelijk lachen ^Ha- ha, hoho!" Die doove kwartel maakte zich nog dik?! Natuurlijk, dat lag in zen aard, maar nou was 't toch om je 'n bult te lachen Laufeld zag het lachen. „Je lacht? Je kan lachen vroeg hij, ten hoogste verwonderd. „Nou, waarom niet?" Hannes zou voor niets ter wereld aan zijn vijand verraden, wat hem ontbrak. Zeker, hij was arm, heel arm, maar toch nog lang niet zoo arm als Laufeld, die geen vogel meer kon hooren zin gen, geen blad meer ruischen, geen molenrad gaanHij hoorde het rad van zijn molen toch bij dag en nacht. Een gevoel van meerderheid kwam over hem tegenover den doove. Al had deze een huis midden in het dorp en één buiten op zij in 't ravijn, hij had toch heel wat meer van de wereld. Goedig klopte hij Laufeld op den schouder. „'t Spijt me. Wat mot dat ver schrikkelijk zijn, asje niet kan hooren. Ik hoor zoo goed. As boven van den Mozenkop „Hannes" wordt geroepen, hoor ik 't ook nog best. Dat kan je gelooven. Pas eres op!" En hy rekte zich uit en zette zijn borst naar voren, sloeg er onderzoe kend op of hij nog gewelfd was on schreeuwde dan uit alle macht, met beide holle handen voor den mond „Hannes De echo antwoordde: „Hannes 1" „Ha, hoor je Laufeld?! En nou: van den molen!" Nu antwoordde de echo! „molen 1" Innig gelukkig trok de blinde een breeden mond. „Hannes van den molen ja, do Mozenkop kent me nog!" Friinze stootte haar vader aan. „Yader, spaar je moeite!" Ze hield haar schort voor 't gezicht en gichel- de: „Hij is stokdoof! Maar hij hêt me een groschen gegeven, daar," ze drukte haar vader het geldstuk in de hand „geef hem die terug, ik wil 'm niet hebben „Waarom niet?" Hannes stak be daard de groschen in den zak van zijn versleten broek", wie de groschen niet eert, is de thaler niet weerd meid, heb je de preek van Laufeld niet gehoord Het lid van één zijner strakke oogen trilde, om zijn mond kwam een schalksche trek. Franze was verbluft; zoo had zij haar vader in lang niet gezien Ook langen tijd niet, voordat zij uit den molen waren getrokken, Bedert den tijd vóór haar moeders dood niet, neen nog langer niet zóó in zijn humeur! Nu keerde hij zich weer naar Lau feld en schreeuwde krachtig: „Je hêt me een groschen gegeven, en ik „weet je 't nog, op Sint Maarten, in do kamer waar do piano stond en ik jou duizenden tha ler. Nee Laufeid, ik hoef geen dank je te zeggen!" De doove knikte verdrietig. „Ja, de kinderen, de kinderenzuchtte hij en wreef zich over de kin, vroe- gir altijd heel glad geschoren, nu een beetje stoppelig. „Ik heb te veel drukte. Zooveel land en knechts en meiden kan je tegenwoordig niet meer vertrouwen en dan al de hypo theken, al die renten in te kasseeren ja zoo'n vermogen te beheeren is geen kinderspel nee!" Met de spraakzaamheid van iemand, die lang heeft moeten zwijgen, begon de doove al zijn aangelegenheden uit te kramen. Hij babbelde en sna terde met de zachte toonlooze stem van iemand, die zelf geen klank meer hoort van wat hij zegt. Er was nog veel van 't bewustzijn van zijn rijk dom in den ouden boer, maar de ouderdom en de doofheid hadden toch een domper gezet op de groot- sprekerij. ^og voelde Laufeld zich, vooral nu, tegenover den bedelaar, maar het scherpe oor van den blinde hoorde meer dan één verborgen zucht tusschen al de bluffende woorden. Jacob Laufeld eindigde: „Mijn Amalia, de oudste is dood, der zijn wel kleinkinderen, maar 'k wil niks met de weduwnaar te doen hebben altijd geld, geld! Maar hij krijgt niks niemand krijgt wat, vóór ik dood ben, nee!" Koppig knikte hij vier, vijfmaal achter elkaar om zijne woorden kracht bij te zetten, „Me tweede, Marie, is in 't klooster ja, dat is 'n groot geluk, dat ze zoo voor naam is maar dat hêt ook geld gekost, een dik stuk geldIk zeg je, Hannes, wie een plaats naast onze lieve Heer wii winnen, die hêt 't niet voor niks. O jasses! Maar 't is toch fataal, te zien krijg ik m'n doch ter haast nooit meer!" Hy zweeg en boog het hoofdalle groeven in zijn wangen schenen dieper te wordenze schenen nu dubbel ge rimpeld en verbleekt, omdat ze vroeger zoo vol en frischrood waren geweest. Franze was verbaasd: had Laufeld dan Jozef niet, Jozef? Dat was er net één om op te bluffen! Waarom sprak hij niet van Jozef? Nieuwsgierig rekte zy den hals uit. Hannes scheen 't ook op te merken. Met alle kracht van zijne longen brulde hy zijn mededinger in 't oor: „En je Jozef?" „Wie?" „Je Jozef, je zoon, nou?" „O zoo, Jozef! Hm ja. Ja, ja, dat is 'n flinke jongen, ja!" Verder sprak Laufeld zich niet uit. Hij stond plotseling op alsof de bank onder hem gloeiend was ge worden. „Adjuus!" Dan, bijna al heengaand, wees bij met den mageren wijsvinger naar het sterke, bruine meisje, dat zoo vastbesloten uit hare heldere oogen keek. „Is die van jou „Ja," zeide Hannes snel en eene heimelijk triomfantelijke vreugdo klonk door in zijn toon. „Die is van mijnHij keerde het hoofd naar zijne Franze en knikte haar trotsch en tevreden toe: „Maar een dochter! Maar Laufeld, ik zeg je, wat voor één! Kom Franze, laten we nou maar gaan Hij steunde op den arm, dien zij hem toestak, en hij stapte zoo flink voort, met vlugge, bijna ongeduldige schreden, alsof hij een groote vreugde tegemoet ging. De zon scheen helder. Van den Mozenkop kwam een sterke wind, blies Franzes katoenen hoofddoek in haar hals en Hannes' jas open, zoo dat hy met b'.oote borst voortliep. De scherpe Eifelwind deed de onbe dekte haren en de armoedige kleeren van vader en dochter opwaaien. Ze gingen daarheen met krachtige schreden, hooge gestalten op de vrije Eifelhoogte. (Slot). Gedrukt bij DE EBVEN LOOSJES, te Haarlem.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlemsch Advertentieblad | 1905 | | pagina 6