NIEUWS EN ADVERTENTIEBLAD.
5 e Jaargang.
Maandag 18 Juli 1887.
No. 1236.
ABONNEMENTSPRIJS:
ADVERTENTIES:
TWKEDE BEAD.
STADSNIEUWS.
Jan Pieterszoon Coen.
BINNENLAND.
HAARLEMMER HALLETJES.
Een Zaterdagavondpraatje
HAARLEMS DAGBLAD
Voor Haarlem, per 3 maanden1.20.
Franco door het geheele Rijk, per 3 maanden. -1.65.
Afzonderlijke nummers- 0.03.
Bit blad verschijnt degelijks, behalve op Zon- en Feestdagen.
Bureau: Kleine Houtstraat No. 9, Haarlem. telefoonnummer 122.
van 15 regels 50 Cents; iedere regel meer 10 cents.
Groote letters naar plaatsruimte.
Bij groote opgaven aanzienlijk rabat.
Abonnementen en Advertentiën worden aangenomen door
onze agenten en door allo boekhandelaren, postkantoren en courantiers.
Hoofdagenten, voor l,et Hoitenlaml: Compagnie générale ie Fnblicite Elrangire G. L. DAUJlJi #- Co., JOH. F. JONSS, Sncr., Farijs, 31Hs Faubourg Montmartre.
Haarlem, 16 Juli.
In de eerste dagen vaa liet jaar 1887
beleefde liet volk van Nederland een dag
van groote beteekenis.
Op den 8sten Januari moclit liet lier-
denken, dat voor 300 jaar Jan Pieterszoon
Coen te Hoorn liet eerste levenslicht zag.
Wel een verjaardag, dien men niet on
opgemerkt voorbij mocht laten gaan.
In den naam van Jan Pieterszoon
Coen klinkt voor ieder Nederlander een der
roemvolste heugenissen uit de geschiede
nis van ons volk. Een heugenis, die geen
verleden is, maar die in de werkelijkheid,
in ons Rijk van Insulinde leeft.
Batavia gesticht, Batavia behouden.
Batavia bevestigd, in die drie feiten ligt
de historie van Jan Pieterszoon Coen, ligt
de vestiging onzer heerschappij in den
ludischen Archipel.
Jan Pieterzoon Coen, de stoere burger
jongen tot wereld veroveraar geworden; de
kloeke en scherpzinnige koopman tot be
leidvol Staatsman ontwikkeld, de nijvere
handelaar zich openbarend als meester in
de oorlogskunst te land en te zee, d(
ernstige, strenge Christen van plichtsge
voel vervuld, maar ook alle middelen van
menschelijk vernuft en kracht tot vervul
ling van zijn plicht aanwendend zoo
rijst zijn beeld voor ons op.
„Voorzieu met brein in 't hoofd, met
oorlogsmoed in 't harte" het woord van
Vondel op Reaal past hier te goed is
deze zoon van West-Eriesland scheep ge
gaan, zonder te weten dat de onbekende
wereld, die hij te gemoet voer, door hem
tot een Hollaiidsche wereld zou worden
gemaakt. Maar onmiddellijk is hij in den
vreemde op zijn plaats en vervult die als
ware hij tot bevelen, onderhandelen, rege
len en strijden geboren. Geen fijn gespon
nen list verschalkt hem en de Indische
sluwheid vindt in hem evenzeer haar
meester als Britsehe onbeschaamheid,
Britsche onverzettelijkheid.
«Eer kwijnt een leeuwenhart benepen tusschen
(muren
Dan liet zich temmen laat."
maar van verkwijnen of getemd worden
is bij Coen geen sprake en als de vijanden
hem belagen, naderen, omringen, dan weet
hij dat de eerste stoot de beste is, en
aarzelt nooit. Streng, ernstig, sober, gloeit
toch onder zijn gestrengheid de waarach
tige geestdrift, die zich in onvermoeiden
en onverdroten arbeid, in nooit bedwon
gen veerkracht openbaart. Hij beheerscht
alle omstandigheden omdat hij allen ge
wassen is. Altijd koopman maar ook al
tijd Staatsman wil hij het monopolie der
Oompagnie niet te loor doen gaan, maar
voert toch een krachtig pleidooi voor
vrijer handelsbeweging. Naijverig op onze
heerschappij in den Archipel, duldt hij
geen naburen van gelijke kracht en bewe
ging, maar deinst zelf voor het geweld niet
terug. Ouder den Indischen hemel, iu de
tooverwereld die hem omgeeft, bewaart hij
den Hollanschen aard en sticht hij een
Hollandsche stad. En terwijl de bevolking
van deze stad, aan een «tuchtkuys" ont
sprongen schijnt, weet hij toch onder deze
eerlijkheid en recht tot eere te brengen.
Kort is zijn rijk, zijn overrijk leven
weest. Hij is gestorven in het midden
van zijn dagen en zijn daden. Maar zijn
groote daad was verricht. Batavia stond
veilig, krachtig, tot ontwikkeling gereed.
Het zwaard op het gouden veld droeg
terecht den lauwerkrans. De hand, die dat
zwaard voerde en dien lauwerkrans won,
was de hand van Jan Pieterszoon Coen.
De geboortestede heeft den gedenkdag
van den staatsman en held, van Batavia's
stichter waardig herdacht. Maar het komt
velen in den lande voor dat het
Vaderland, het geheele, aan die herdenking
behoort deel te nemen. Die deelneming
moet zich belichamen in een sprekend
feit, in een monument.
Reeds verrijst op het Waterlooplein te
Batavia het standbeeld van den stichter
der stad. Waar de Kolonie vóór ging, mag
daar het moederland achterblijven?
Het Nederlandsche volk is aan Jan
Pietersz. Coen, is aan hem om zich zeiven
een standbeeld schuldig. Het woord: een
volk, dat zijn groote mannen eert, eert
zich zelve, is geen ijdel woord. Het ge
tuigt van zijn eigen verwantschap met die
mannen door zulk een monumentaal fa
milieportret.
Het behoeft waarlijk geen betoog dat
wij recht hebben fier te zijn op een man
Jan Pieterszoon Coen. Het kan geen
ijdelheid heeten, dat wij deze fierheid
openlijk toonen. Want het standbeeld van
Jan Pieterszoon Coen zal niet alleen ge
tuigen hoe fier wij zijn op zijne daden,
zijn eer, zijn roem, het zal ons tevens
herinneren aan zijn geloovig en heldhaftig
woordDesespereert niet!
De vraag waar dit standbeeld moet ver
rijzen, kan in waarheid geen vraag zijn.
Het Nederlandsche volk is te zeer een
volk aan eigen wieg en eigen haard ge
hecht, dan dat het Jan Pieterszoon Coen
in beeld zou willen verheffen op een an-
plek dan die in het Vaderland zijn
Vaderland was. Te Hoorn moet zijn
standbeeld verrijzen. Te Hoorn waar
hij het levenslicht aanschouwde, waar hij
opgroeide tot den man, die een held bleek
te zijn. Te Hoorn moet hij staan en
getuigen dat het Nederlandsche volk in
onze dagen zijn hoog beleid, zijn held-
liaftigen aard vereerend, vasthoudt aan
zijne leus, die in andere taal de leus is
van Koningshuis en volkJ e M a i n-
t i e n d r a i.
Door deze denkbeelden bezield, hebben
een groot aantal voorname personen in den
lande zich vereenigd tot eene Commissie,
die het oprichten van een standbeeld van
Jan Pieterszoon Coen te Hoorn tot het doel
barer werkzaamheid koos. Het geldt hier,
om een woord van Coen zelf te bezigen,
iets groots te verrichten en daartoe roepen
die heeren de medewerking van al
hunne landgenooten in. Eene medewer
king, die het behoeft wel niet te wor
den gezegd geldelijke offers vordert.
Eene medewerking, die gevraagd wordt
van allen; voor hot standbeeld van Jan
Pieterszoon Coen moet niet alleen goud
en zilver, moet ook de koperen pasmunt
worden gegeven.
Er valt niet aan te twijfelen, of tot het
gedenkteeken voor een held, die uit het
volk kwam, in den edelsten zin tot het
volk behoorde, in den verhevensten zin
voor het volk heeft gearbeid, zal het ge
heele volk willen medewerken.
Met vol vertrouwen richt de commissie
zich daarom tot alle Nederlanders en vraagt
een bijdrage voor het standbeeld van
Jan Pieterszoon Coen.
Onder de leden der hoofdcommissie be
lmoren ook de navolgende heeren
Jhr. Mr. J. W. M. Schorer, Commis
saris des Konings in Noord-Holland,
A. van Stralen, lid van Gedeputeerde
Staten van Noord-Holland, J. Krol Kzn.,
lid van den Haarlemschen gemeenteraad,
J. T. Cremer, lid van de 2e Kamer der
Staten-Generaal, allen hier ter stede.
De subcommissie, die zich gevormd heeft
hier ter stede en zich welwillend zal be
lasten met het innen van gelden voor bo
vengenoemd loffelijk doel, bestaat uit de
heeren
J. L. vau Coeverdeu, S. R. A. van der
Meulen, Mr. L. C. Kronenberg, M. O. de
Kanter, P. Dyserinck, en J. van Gorkom.
Moge het blijken, dat Haarlem de na
gedachtenis vau den grooton burger weet
te eeren, aan wien geheel Nederlaud zoo
veel verplichting heeft
karwij is uitmuntend, terwijl ook de
kwantiteit van dit laatste product
aanmerkelijk meevalt, doch van het
eerste beneden het middelmatige is.
Men schrijft uit Houtrijk en Po-
lanen
De oogst van sommige producten
is in onze polders begonnen. Een
Rinke hoeveelheid best gewonnen
hooi is opgetast, terwijl met het
delven der aardappelen en het snij
den van het karwij een begin is
gemaakt. Deze laatste werkzaamheid
gebeurt uitsluitend bij avond, nacht
of in den vroegen morgen daar
anders het rijpe zaad door de heete
zonnestralen spoedig uitvalt.
De kwaliteit van aardappelen en
Hoewel 's Koning's lijfarts, dr.
Vinkhuizen, Z. M. na zijne terug
komst uit het buitenland een paar
maal te Soestdijk is komen bezoe
ken, is de gezondheidstoestand des
Konings alleszins bevredigend, daar
de Koning bijna dagelijks in het
park van Soestdijk wandelt.
H. M. de Koningin en het Prin
sesje maken bijna eiken dag rij toe
ren door Baarn en omstreken, soms
tot Amersfoort en Hilversum, of spe
levaren in de vijvers van het Ko
ninklijk lustslot.
Tegen J. C., 24 jaren, onder-
inspecteur van politie te Rotterdamss
door de arrond.-rechtbank te Rotter
dam rechtsingang met bevel tot ge
vangenneming verleend, ter zake van
diefstal met braak en met schennis
van ambtsplicht.
De officier van justitie te Rotter
dam verzoekt opsporing, aanhouding
en overbrenging van den beklaagde
naar Rotterdam, om aldaar te zijner
beschikking te worden gesteld.
Donderdagavond omstreeks 8
uren is in het Park te Rotterdam
een driewielige vélocipède, waarop
2 personen gezeten waren, door te
hard rijden omgeslagen, waardoor
een der berijders aan het hootd en
de borst ernstig werd gewond. Na in
het Hotel Leijgraaff te zijn gebracht,
waar voorloopig geneeskundige hulp
werd verleend, is hij per draagbaar
naar het ziekenhuis overgebracht.
Men vreest voor hersenschudding.
De wachteres aan den overweg
der Lunetten te Utrecht stond Vrij-
morgen even voor 9 uur op haar
post, in afwachting van den snel
trein, die van Arnhem komt. Toen
de trein aankwam en reeds dicht
genaderd was, vermistte de wach
teres eensklaps een harer kinderen
g zij het bij de rails aan den
anderen kant spelen. Eén stapje
en 't zou door den trein worden ver
brijzeld. Zou ze het 'kind waarschu
wend toeroepen? De snuivende stoom
machine zou haar stem smoren.
Ijlings vloog de moeder, gevaar
voor eigen leven vergetende, dwars
voor den aansnellenden trein naar
den overkant en ze greep de kleine;
wonderlijk genoeg werd slechts haar
seinvlag door de machine gegrepen
en verbrijzeld; zij bekwam een lichte
wond aan de hand, maar wat nood,
ze had 'tkind gered.
RECHTSZAKEN.
Overeenkomstig den eiscli van liet O. M.
veroordeelde de Amsterdamsclie rechtbank
Donderdag Maria Cornelia Smit, wegens
het werpen met vitriool naar kapitein
Potjer, tot eene gevangenisstraf van 6
maanden.
Voor de rechtbank te Amsterdam,
vacantiekamer, stond Donderdagmiddag
terecht Jan Coenraad Hoogland, oud 31
jaren, van beroep steen drukker,beklaagd van
diefstal: De man heeft geen bijster gunstig
verleden achter den rug. Reeds meerma
len maakte hij met de justitie keunis en
eerst op 7 April jl. was hij uit de ge
vangenis ontslagen, waarin hij vijf jaren
wegens diefstal had doorgebracht. En nu
luidde de aanklacht weder diefstal. In den
avond van 19 Juni had hij twee ver
schillende personen aangesproken en naar
deze en de andere getuigen verklaren, van
hunne horloges berooid. De bekl. weet
van een horloge niets; 't andere heeft hij
gekocht; allen spannen schandelijk tegen
hem samen.
Het O. M. denkt er anders over en
eischt 4 jaren gevangenisstraf tegen den
onverbeterlijken dief. Mr. Prins, die den
toegevoegden verdediger verving, drong
op vrijspraak aan.
De ambtshalve toevoeging in straf
zaken geschiedt in Amsterdam a tour de
role. Ieder komt te zijner tijd aau de beurt
en verdedigt op uitnood iging van den
voorzitter der rechtbank, een beklaagde.
Zoo was dan Donderdag de beurt aan een
tweetal seniors der Amsterdamselie balie,
aan de heeren rar. Aug. Philips, deken, eu
Ph. A. Haas, die zich niet door jongere
ambtgenooten deden vervangen, maar zich
in persoon van hunne taak kwamen kwijten.
't Eerst verscheen de 26-jarige kantoor
bediende P. II. C. II. Hij was laatstelijk
in dienst van den deurwaarder Van Ililten
te Amsterdam. Op 22 Juni jl. kreeg hij
van diens vrouw de opdracht een som van
f 46.50 elders te bezorgen. Onderweg kwam
hij een vriend tegen, met wien hij uitging;
men werd beschonken en vierde feest, en
den volgenden morgen had bekl. nog f 15
van het hem toevertrouwde geld in den
zak. Merkwaardig is het, dat hij tegen
den zin van den heer Van Ililten ver
volgd werd. Deze had de welwillendheid
de zaak te verzwijgen, maar een gewezen
kantoorlooper van dien heer, thaus politie
agent, had van de zaak iets gehoord en
verklapte zijn ouden kameraad. Het O. M.
DOOR
It IPPERDA.
III.
In het laatste gemeenteraadsverslag ben
ik aangewezen om over de baldadigheid
der Haarlemsche jeugd te schrijven. Het
is nu wel een beetje kras van de redactie
om mij op die manier listiglijk voor anker
te leggen aan een onderwerp dat me vol
strekt niet bevalt, maar ik zon haar te
zeer dupeeren wanneer ik over wat anders
praatte, en daarom zal ik de jeugdige
boosdoeners wel eens onder handen nemen.
Het onderwerp bevalt me niet.Wanneer
ik nu zeg//er zijn in Haarlem een heele
bende bengels van jongens," dan volgt
daaruit onmiddellijk, volgens de eerste be
grippen van het erfrecht of liever van de
verwantschapsleerer zijn in Haarlem veel
ouders die ondeugende jongens hebben.
Eu dan krijg ik het met al die vaders en
moeders aan den stok!
Nu zijn er echter verschillende over
wegingen, die me weer moed doen vatten.
Vooreerst zal ieder ouderhart zeggen«dat
raakt ons niet, maar wel de buren, die
hebben eeu paar verschrikkelijke bengels!"
Wacht even. nu ben ik heelemaal gerust
gesteld, ik verschans me geheel achter de
getuigenissen der heeren Rethann Macare,
Enschedé, Krelage, 't Hooft en Pigee, leden
van den raad, en van onzen burgervader zelf;
zij hebben het vertrouwen van de kiezers,
van de geheele gemeente, eu dus ook van
ieder die Haarlemsche halletjes eet, en zeer
zeker van hen die ze bakken, zooals ik.
Of er werkelijk in Haarlem kwajongens
streken worden uitgehaald?
Zoo geen klein beetje. Een lodigstaand
onbewoond huis, wordt iu een paar vrije
uren door de schooljeugd geregeld ge
bombardeerd als wijlen den toren van
Malakoff. Er blijft geen ruit meer heel.
Liefst zonden ze het heele gebouw tot aan
de fondamenten afbreken. Schuttingen wor
den bestormd, bloemperken vertreden, bloe
men afgesneden of, liever nog, afgerukt. De
lantaarns zijn bij dag en bij avond uit
stekende onderwerpen voor de vernielzucht
van «het jonge volkje." Een der achtbare
heeren iu den raad heeft eens kunnen op
merken met welk een taaie volharding
een lantaarndeurtje zoolang werd bewerkt
tot het geheel uit zijn hengsels en stuk
was. Ze worden ingegooid, doorgegooid en
uitgedraaid, maar dat blijft het minste.
Een zijner collega's wist te vertellen van
de ijverige pogingen eener kleine bende
Haarlemsche Wandalen, die niet rustte voor
een Nortonpomp in de Zijlstraat ontred
derd, ontsliugerd en lens was. De politie
werd er bij geroepen maar de agent met
zijn blinkende knoopen was natuurlijk reeds
op grooteu afstand gezien, en toen hij op
de plek des onheils kwam, waren de on
verlaten gestoven, net als de spreeuwen,
die in den kerseboom zitten te smullen
en tjilpend opvliegen zoodra de verbolgen
eigenaar met zijn geweer buiten komt.
Dames, die wandelen, zelfs in de drukste
straten en op klaarlichten dag, dienstmeisjes
voor de deuren aan het schrobben, of op
boodschappen uit, kleine kinderen en be
jaarde menschen, geen hunner kan zich
volkomen gerust bewegen. Het gevaar dreigt
van alle kantenaardappels, papierproppen,
steentjes enz. kunnen elk oogenblik komen
Dat zijn nu nog de projectielen in vas
ten toestand, maar dan die spuitjes en
elastieke ballen waarmede gespoten wordt
Het oude verdedigingswerktuig der Romei
nen, de catapulta heeft de eeuwen getrot
seerd en bestaat nog, al is het tot zak
formaat ingekrompen, onder den naam van
«kattepul." Vroeger werden geheele drom
men vijanden met zware rotsblokken ver
pletterd door de blijden en catapulten,
thans is de «kattepul" de schrik der mus-
schen, de nachtmerrie der katten, en de
vreugde der glazenmakers.
In het Erederikspark de heer 't Hooft
heeft het getuigd is meu zijn leven
niet zeker, er worden groote steenen hoog
in de boomen geworpen, blijven soms op
een tak even liggen, vallen en komen
sprongsgewijzedoor de breede takken
onderweg telkens opgehouden aan een
anderen hoek weer naar beneden, tot groot
gevaar voor de kinderwagentjes met hunne
lieve passagiers en de rustige wandelaars,
die onder de boomen van de heerlijke
zomerlucht genieten, en niet rekenen op
een steenenregen.
Wanneer de overheid door waarschuwin
gen en dreigende opschriften schrik wil
inboezemenheeft dat alleen de tragisch
komische uitwerking dat het door de jeugd
juist beschouwd wordt als een prikkel om
de overtreding te bedrijven. In de laatste
dagen werden de borden met de verbods
bepaling om over de perken te loopeu en
het gras te vertreden, iu het Kenaupark,
in de Parklaan en in het park dat naar mijn
voorvader genoemd is, op nieuw opge
schilderd, en overal loopen de jongens
daar over het gras.
Ik zon het zonderegister nog met tal-
looze staaltjes kunnen vermeerderen, maar
't is al wel dunkt mij.
Het staat vast dat de politie niet bij
machte is het kwaad te keeren. De jeug
dige boosdoeners zijn zoo vlug, de agenten
loopen te veel in het oog, en zelfs wan
neer het voorstel, waaraan de heer Krelage
een oogenblik dacht, tot oprichting van
een bereden corps politiedienaren (op rij
wielen n.l.), werd aangenomen, dan nog
zou het zeer te betwijfelen zijn of er veel
jongens werden gearresteerd.
In de jeugd van onzen geachten burge
meester mochten de dienders van hun
rieten stok gebruik maken en de kwa
jongens «er wat voor geven", maar dat is
tegenwoordig ook al uit de mode.
Wat nu te doen wanneer de wet, de
bevoegdheid der politie, en andere mid
delen ons in den steek laten?
In de eerste plaats zijn de ouders ver
plicht alle baldadigheid streng af te keuren
en bij hunne kinderen het besef aan te
kweekeu dat het eigendom van anderen
hen heilig moet zijn.
Ook op de scholen dienen dergelijke be
grippen over het mijn en dijn, aan de jeugd
te worden ingeprent. Niet uit vrees voor
straf maar uit besef van het verkeerde
der overtredingen moeten de deugnieten
hunne baldadigheden staken.
Ik hoop van harte dat deze philippica
tegen vernielzucht en baldadigheid, die ik
blijf beschouwen als verkeerde en uit het
goede spoor geraakte uitingen van jeugdigen
overmoed en sprankelende levenslust, eeni-
germate doel moge treffen.