NIEUWS- EN ADVERTENTIEBLAD.
De Goudvallei.
ABONNEMENTSPRIJS:
ADVERTENTIEN:
5e Jaargang. Maandag 14 November 1887.
No. 1338.
INGEZONDEN.
Bosnians en bnetprsdikers.
STADSNIEUW S.
Voor Haarlem, per 3 maandenƒ1.20.
Franco door het geheele Rijk, per 3 maanden. -1.65.
Afzonderlijke nummers- 0.03.
Dit blad verschijnt dagelijks, behalve op Zon- en Feestdagen.
Bureau: Kleine Houtstraat No. 9, Haarlem. 'ff el elo on nummer 122.
van 15 regels 50 Cents; iedere regel meer 10 cents.
Groote letters naar plaatsruimte.
Bij groote opgaven aanzienlijk rabat.
Abonnementen en Advertentiën worden aangenomen door
onze agenten en door alle boekhandelaren, postkantoren en courantiers.
Hoofdagenten voor het- Buitenland: Compagnie Génerale de Publicite Etrangère G. L. HAÜBE Co., JOII. E. JONES, Sucr., Parijs, 31bis Faubourg Montmartre.
Voor den inhoud dezer rubriek stelt de Redactie
zich niet aansprakelijk.)
Mijnheer de Redacteur
Zeer zeker weet ik dat wat bij eene
min of meer persoonlijke, dus natuurlijk
p a r tij d i g e voorstelling vau de zaken mij
boven bet hoofd hangt.
Yan velen dergenen, die er over den
ken of zullen donken als ik, zal ik het
treurige verwijt moeten slikken, dat ik
hen napraat anderen daarentegen, met
wie ik in gevoelen verschil, zullen mij
uitwerpen of,' volgens de jongste vinding,
boycotten. Onzelfstandigheid en ijdelheid
zijn altoos twee van de kranigste factoren
ik zon haast zeggen der verleugende be
schaving geweest, en zij ontbreken ook in
onze lieve stad niet, zij wandelen ook liier
op zoo menige druk- of niet druk bezochte
plaats trouw-zusterlijk hand in hand.
Doch het denkbeeld om door Piet als
een papegaai te worden beschouwd en bij
Klaas voor een ketter door te gaan, lacht
mij wel toe. Ik beken zelfs, dat ik in de
laatste rol iets heroïsch vind, en wat de
eerste betreft, is het heusch aardig, van
tijd tot tijd //kopje krauwen" te kun
nen roepenof een leelijk woord uit
te stooten, of met een klontje, dat men
aanbiedt, om toch zoet te zijn, te gelijk een
brokje van den vinger af te bijten. Plet
komt er maar op aan, lezer, of men de
vormen liefheeft, en geloof mij, dit doe
ik. Men zal ten minste niet van mij kun
nen getuigen, dat ik me schuldig maak
aan onfatsoenlijkheid of opzettelijk en
uitsluitend met galnoten-inkt schrijf. Ik
wil met ernst en volharding trachten,
waardig en w a a r te zijnalleen zoo
mijn stijl tusschenbeide in 't genre van
den eeuwigen Mephisto verloopen mocht,
vraag ik erbarmen. Lauw water drinkt
niemand.
üf
En nu ik daar, in allen ootmoed, mijn
geloof heb beleden, roep ik mijzelven
tot de orde.
Ik had er kunnen bijvoegen, dat ik mijn
best zal doen om niet ver weg te vliegen
tussehen wolken en wiudhoozen, maar van
de vogels die ik noemde en van die an
deren is men nu eenmaal geene arends
wieken gewoondat begrijpt men dus
wel. Ik geef ook voorloopig maar trekken,
gansch ruwe
In wat wonderlijk slappen tijd leven
wij toch! Wij Haarlemmers, bedoel ik.
1) O jammer, terwijl ik dit stukje corrigeer,
zie ik de woorden boycotten, Salvador en
oenige andere ook reeds gebruikt door den heer
Van Brederode. Wie geneest mij nu van mijne
sombere voorgevoelens?
Heet het bij Shakespeare: //mijn konink
rijk voor een paardmet veel meer recht
zouden wij om daden mogen roepen. In
toezien toonen we ons reuzen, in hande
len, behoudens de gelukkige uitzonderin
gen, schier onzichtbare dwergjes. Om
nieuwe verkiezingen malen we geen lor,
en ergerdie eene kat de bel durft aan
binden, heet van zijn verstand beroofd.
Haarlem gaat vooruit, doch met de zeven
mijlslaarzen van kleinduimpje; Haarlem
gedijt en bloeit: dat weten de couranten
u dag aan dag haarfijn uit te leggen,
maar over de stoppels en molshoopeu, die
beur politiek veld. bedekken, zouden we
ons mank kunnen struikelen.... als we zoo
roekeloos waren erop te gaan. We blijven
er echter liever af. Wordt er buiten ons
om met ons gesold, als met peuterige
ledepopjes, we vinden het zoo best. Dat
we hobbeldebobbel moeten treden over
sommige bestratingendat deze en gene
gaslantaarn ons doen en laten beschijnt
als een meer huiselijk dan verheven nacht
pitje dat Kunstnijverheid probeert eene
teekenschool van de stad, toevluchtsoord
voor brave handwerksluï, te annexeeren;
dat een Yan Stirum, van de Nieuwe Gracht,
candidaat gesteld wordt voor het lidmaat
schap van den Raad eener gemeente die
hem vreemd, is als hij haar; dat de
tinnen soldaatjes van het Heilsleger niet
eens hunne onschuldige roeping kunnen
botvieren zonder gedurig, en nog wel door
kwansuis //ontwikkelden", op de jammer-
lijkste wijze gestoord te wordendat hand
over hand het cijfer toeneemt onzer dolee-
renden en slinkt dat der zuiver //vrijzin
nigen"; (lat Burgemeester en Wethouders
nog maar altijd niet weersproken willen
worden of zij winden zich opdat onze
eenige schouwburg, trots de miljoenen in
Haarlem's buitenwijken vergaard, er blijft
uitzien als eene pkotografiscli vergroote
poppenkast: niet waar, lezer, het laat
ons alles zoo kond en zoo nuchter! We
zwijgen ten minste. Misschien wel om
dat we meeuen dat, gestribbel en geprut
tel toch niet baten zou, gaan wij maar
voort te gedoogen dat Gods golfje over
Gods akkertje bruist en wrakken en lijken
meêspoelt.... die we niet kennen willen.
Leeft bij mijne lezers nog de heugenis
van figuren als Salvador en Van Vloten?
Die onverdeeld te roemen ware bedenke
lijk, doch was Haarlem hun niet dierbaar
meer dan ons? Zijn zij het niet geweest,
zij en sommige anderen, die voor veel
wat verhandeld, wat verricht werd
in hun tijd, den toon aangaven Ik spreek
den goeden niet te na; ik constateer
slechts den regel, dat met den bloei onzer
veste het leven en streven van hen, die
op dien wasdom een forschen persoonlij
ken stempel zouden kunnen drukken, geen
gelijken tred houdt; en juist dit zon ik
zoo gaarne anders zienZeker, daar klin-
ken van ons politiek klavier nog wel
tonen, soms luid genoeg, maar zij blijken
niet duurzaam, niet krachtig; en wat be
zielt hen vaak?
Want aan den klauw niet enkel, ook
aan 't gebrul kent men den leeuw.
Ik sprak hierboven van //gelukkige uit
zonderingen". Er zijn er. Ja, er zijn er
dezer dagen vele, en dit te weten tempert
mijne gevoeligheid belangrijk. Monden,
die te voren als met zeven sloten gegren
deld schenen, pennen waarvan men nau
welijks een regel mocht genieten, raken
in rep en roer; het woelt en warrelt rondom
onsmummiën schijnen opgestaan uit hun
graf. 't Is weer eens vol en druk in de
brouwerij; in den ketel zwemt weer eene
hoon.
Van waar dit verschijnsel?
Sommige winkeliers, ook te Haarlem,
houden er tegenwoordig sigarenzakjes op
na, die aan de eene zijde eon meer ondeu
gend dan bevallig prentje vertooneu, met
de eene of andere beeltenis ergens tussehen
hoeken van huizen, of boomtakken, of
paardenmanen ingeinoffeld, en met de vraag
eronder: waar is de diender, de minnaar,
de boeman?
Welnu, ik geloof dat dezulken opgeld
zouden doen, als zij die laatste vraag eens
kozen voor onderschrift bij eene teekening,
die, hier of daar verborgen, het portret
van onzen stadgenoot Mr. R. H. J. Gal-
landat lluet te aanschouwen gaf.
De boeman beeld der verschrikking
voor stoute jongens: zoo heeft Huet zich
aan velen onzer werkelijk doen kennen;
of liever zoo stellen we ons hem voor
omdat hij in ongewonen vorm ongewone
dingen heeft gezegd.
Eu deze dingen ik behoef ze na
tuurlijk niet te herhalen heeten hem
zelfs, om de zeer karakteristieke uitdruk
king van een aantal anti-boemaus l) over
te nemen, ^voor de stad van Pallas en
Ckloris //onmogelijk" te hebben gemaakt.
Kan dit ernst zijn?
Er is geen twijfel aan of de heeren
meeneu het. Doch, even eerlijk als zij,
wensch ik dan op mijne beurt te protes
teeren tegeu zulk eene onmogelijke beti
teling, en met den uitslag van de stem
ming der //Vrijzinnige Kiesvereeuiging" op
mijne hand, voor den boeman eene lans
te breken.
Niet dat ik met de //Vrijzinnige" dweep.
Ik keur het af, dat in het Bestuur van
dien bond leden van den Raad zitting
hebben, want middellijk of onmid
dellijk, deze omstandigheid, moet toch
altoos op welke stemming dan ook eene
pressie oefenen, die uit het oogpunt vau
onpartijdigheid en onafhankelijkheid ten
strengste behoort te worden vermeden.
Doch over dit onderwerp later.
De firma De Vries Te Winkel weet geen
meervoud van "boeman.
Huet is op nieuw door de //Vrijzinnige"
candidaat gesteld voor de plaats door zijn
eigen bedanken geopend, en wel-is-waar
met eene vrij aanzienlijke meerderheid.
Hij schijnt die candidatunr te willen
aanvaarden, mits men niet van hem denke,
dat hij het eenmaal opgevatte blauw-
blauw zal laten, dat hij gefaald heeft in
zijne harde beschuldigingen.
Daar is schromelijke overdrijving in zulk
eene houding. De wijze waarop tegen en
kele medeburgers door Huet geageerd is,
heeft weinig of niets wat zich verheffen
mag op onzen bijval. Een hollend paard
kan wel den indruk maken van kracht,
maar men weet het, als deze kracht niet
te goeder ure gebreideld wordt, beter: zich-
zelve breidelt, sleept zij de treurigste ge
volgen met zich. Vooral de bejegening
door Huet van 't in de Kiesvereeniging
gesprokene, fraai en flink gesprokene
van De Ooningh, was geforceerd.
Maar dit ontneemt toch, voor een rede
lijk deukend mensch, geen zier aan 's heeren
Huet's geroepenheid voor het lid
maatschap. Zal hij, eenmaal herkozen, op
dezelfde gronden, te recht door een iegelijk
gewraakt, blijven voortbouwen?'t Is moei
lijk te gelooveu. Hij zal, hoezeer hij er
dan vooralsnog niet onbewimpeld yoor
uitkomt, zichzelven herzien, hij zal geene
afgetrokkenheden meer verkondigen, maar
feiten geven.
Aan dusdanige elementen hebben wij
in onzen Raad dringend, behoefte. Huet
is een man uit één stuk, die zoo goed,
mogelijk beter dan vele anderen, kan
struikelen, maar Homerus sliep ook wel
eens, en Homerus schonk ons een Ilias.
Ik begeer niets af te doen op de over-
groote bekwaamheden van een Bosscha, en
huldigen moet ik het vele dat gepresteerd
is door mannen als Cremer en Lieftiuck;
doch men verwarre in 's hemelsnaam geene
landsbelangen met stadsbelangen; meu
cijfere niet, onder den indruk eener min
vernuftige daad, met opgeschroefde gevoe
lens van billijkheid en menschelijkheid,
al de verstandige en ferme daden
van Huet wegHuet heeft gevochten voor
een beginsel, en te betreuren is het, dat
hij daarbij zoo ver is gegaan; maar gij
die zoo vermetel u op een voetstuk zet,
alsof dan gij de wijsheid en liefde God.es
in pacht bezaat, geeft me een beteren
voor hem!
Ik steek hier geene dwaze loftrompet;
ik poog alleen waar te zijn.
Daar sluipen stille verkieziugsagenten,
ook beunhazen, in ons midden rondpas,
lezer, op uwe tellen, en handel met oor
deel, zonder inblazing dikwerf van per
soonlijke wangunst.
Neem in uwe gedachten, lang en ernstig,
van de personen, u voorgesteld, een ver
gelijkend examen af!
Trotseer den nijd en den verderfelijken
kliekgeest
Laat u niet van uw stuk brengen door
moties en tegen-moties, maar onderzoek,
onderzoek alle dingen en behoud het goede!
Wees u-zelf!
■iff
Voor ik eindig, ben ik den lezer nog
eene kleine verklaring schuldig.
In de wereld der journalisten is men
sedert jaren gewoon, in 't meervoud, (1. i.
van wij en ons te spreken hetgeen
ik niet gedaan heb. Dat wij verfoei ik
namelijk als eene uitdrukking die zoo
pedant als onjuist is. Ik mag ook de
Redactie van //Haarlem's Dagblad" niet
verantwoordelijk stellen voor wat ik
schrijf en zij wellicht op verschillende
punten niet durft beamen. En buitendien
beroept zich het eenvoudige ik op eene
vertrouwelijkheid van den lezer, die mij
niet anders dan welgevallig kan zijn en
mij steeds vinden zal //totwederdienstbereid."
Nu ja, een enkele moge over mijn ge
krabbel indommelen, maar daarom teeken
ik mij-zelf ook, als bij voorbaat:
Opium.
Haarlem, 12 November.
Het Hollandsch Tooneelgezelschap,
directie gebr. van Lier, gaf Vrijdag
avond in den schouwburg «Vriend
Frits,» (l'ami Fritz) blijspel in 3
bedrijven naar betFranscb vanErck-
mann-Chatrian.
Frits Kobus is een rijk land
eigenaar te Clairfontaine, célibatair
in den ruimsten zin des woorde;
want niet alleen is hij ongehuwd,
bij veracht zelfs bet huwelijk en
den echtelijken band, en het staat
bij hem als een paal boven water
dat bij nooit een vrouw zal nemen.
Vroolijk en tevreden leeft hij met
zijne oude huishoudster Catherine,
en sedert een twintigtal jaren heeft
hij een kringetje van vrienden om
zich heen verzameld, ongetrouwd
zooals hij, eveneens het vette der
aarde genietend en met de leus
voor oogen: «altijd ongetrouwd
blijven en lekker eten en drinken.»
Een scherpe tegenstelling is de oude
rabbijn Sichel, mede een vriend
des huizes; deze veracht het huwe
lijksleven niet en menigmaal als hij
Kobus bezoekt, tracht hij hem
over te halen toch eene vrouw te
nemen, «waardoor hij eerst een goed
burger van den 'staat en een waar-
diglid der maatschappij zou worden».
Kobus heeft een goed hart en houdt
veel vau rabbi Sichel, maar op dat
punt is hij het niet met hem eens.
FEUILLETO 3XT.
79)
XXX» HOOFDSTUK.
DB AANVAL OP HET KAMP.
Op den naam van Diaz, wiens faam tot hem was door
gedrongen, zocht het Indiaansche opperhoofd met het oog
dengene, die hem droeg. De oogen van den woesten krij
ger schenen vlammen te schieten en hij bracht zijn lans
achteruit om Diaz, die op 't geroep van Baraja toesnelde, te
treffen, toen een messtoot van Óroche de kniepezen van
het paard doorsneed. Door den val van zijn paard ter aarde ge
worpen liet de Indiaan de lans vallen, die hij in de hand
hadDiaz maakte er zich meester van en, terwijl de
Apache zich op de knie ophief en een scherp tweesnij
dend mes uit de scheede trek, doorboorde de punt van zijn
aan zijn hand ontvallen wapen zijne naakte borst en kwam
geheel bebloed tussehen de twee schouders te voorschijn.
Doodelijk getroffen liet de Indiaan geen enkelen kreet
ontsnappen, zijne oogen verloren niets van hunne uitdruk
king van trotsche bedreigingrazernij teekende zicb op
zijne reeds verwrongen gelaatstrekken af.
Eene laatste worsteling ontstond. Bij elke poging van den
Apache om zijn vijand tot zich te trekken, drong het doo-
dende wapen dieper en dieper in zijne ingewanden. Maar
weldra ontbraken hem de krachten en, met kracht uitzijn
lichaam geruki, kwam de lans geheel bebloed in de handen
van Diaz terug; de Indiaan zakte iueen, wierp op zijn vijand
nog een uitdagenden blik en verroerde zich niet meer.
Toen hun opperhoofd onder de slagen van Pedro Diaz
gevallen was, ondergingen de andere Apachen weldra het
zelfde lot, terwijl hunne makkers te vergeefs trachtten ten
tweede male de linie der aaneengesloten karren te verbreken.
Als slachtoffers hunner vermetelheid waren de Indiaansche
krijgers, zonder te denken om genade af te smeeken welke
zij nooit zelf toestonden, gestorven als hun opperhoofd, ge
storven zooals zij moesten sterven, het aangezicht naar den
vijand gekeerd, omringd van de lijken dergenen die hen
op de groote reis naar het land der Geesten waren voor
gegaan.
Van de wilden die in 't kamp waren overgebleven was
er slechts een enkele staande gebleven. Gedurende eene
minuut wierp hij met zijne oogen, vlammende als die eens
tijgers, een blik rondom zich. Verre van zijne tegenwoor
digheid te trachten te verbergen, uitte de Indiaan opnieuw
zijn oorlogskreet, maar deze kreet ging verloren in die,
welke buiten de legerplaats weergalmden. Daarna, van een
oogenblik van verwarring gebruik makende, gedurende
hetwelk de avonturiers, van buiten aangevallen, de geopende
bres in de omheining van de legerplaats bijna vrij lieten,
dreef de Apache zijn paard er door en bevond zich onder
I de zijnen.
Alleen Pedro Diaz had den Indiaan bemerkt, die aan het
bloedbad der zijnen ontsnapt, zich buiten de verschansin
gen geworpen had. Het was eene prooi, die hij betreurde,
en de onverzoenlijke vijand der Indianen was gewoon zich
niet door vergeefschen spijt te laten kwellen.
De avonturier had zich op het strijdros geworpen dat hij
aan de vrijgevigheid van don Augustin Pena te danken
had. In zijne linkerhand hield hij een langen en breeden
degen van Toledo, met de trotsche Spaansche zinspreuk:
No me saques sin razon
No me envaines sin honor,
en waarvan het lemmet door bloed gekleurd was. Van zijne
boven zijne oogen uitgestrekte band, maakte bij zich
een vallicht tegen den glans van het vuur en wierp een
blik voor zicb uit die de verwijderde duisternis trachtte te
doordringen. Eensklaps bemerkte hij aan de uiterste grens
van den gezichteinder een Indiaansch ruiter. Dat was de
man dien Diaz zocht. De Indiaan deed woedend zijn paard
duizend verschillende wendingen beschrijven, terwijl hij
niet ophield met uitdagen. De gelukzoeker herinnerde zich
het gezegde van den haciendero betreffende het paard dat
hij hem had gegeven: «De Indiaan dien gij zult vervolgen,
zal wel op de vleugelen des winds gedragen moeten worden
indien gij hem niet inhaalt, hoeveel hij ook op u voor
hebbe», en bij besloot er de proef van te nemen.
Trek mij niet zonder rechtvaardigen grond.
Steek mij niet weder zonder eer in de schede.
WordC vervolgd.)