Do Italiaansche Violist TWEEDE BLAD B1N N EN L AND. behookende bij HAARLEM'S DAGBLAD van Maandag 26 Deo. 1887. Uit het En&elsch. Het leven van een vrijgezel heeft zijneigenaardigeaantrekkelijkheden. Een volstrekte vrijheid in handelen is een der grootste voordeelen van den ongehuwden staat, maar als men daaraan gewoon is geraakt, wordt diezelfde bandelooze vrijheid onaangenaam, omdat men zich zoo eenzaam er door gevoelt. Ik was naar Londen gekomen om in de medicijnen te gaan studeeren. Aanvankelijk bleef dit bij het plan, wel versierde ik mijne boeken met allerlei doodshoofden, geraamten en min of meer gelijkende konterfeitsels van professoren, maar ik hield mij met den inhoud er van niet druk bezig, totdat ik eindelijk inzag dat dit niet langer kon voortgaan. In plaats van mij dus tot de witte randen van mijn boeken te bepalen, om die met mijne teekenpotlood te orneeren, keek ik ze verder in en wer den ze eindelijk mijneeniggezelschap. Mijn eenigwant toen mijn vrienden zagen dat ik een «boek wurm» werd en hunne pogingen tot bekeering afstieten, lieten zij mij aan mijn lot over. Ik begon een geregeld leven, kwam op vaste uren thuis en betaalde zelfs mijne reke ningen. Ik had kamers bij een eerzame weduwe, die mij altijd met een zekere bestraffende ernst had behan deld, zoolang ik mijn leventje van «vroolijke Frans» leidde. Toen ik echter kalmer werd en mijne taak ernstiger opvatte, werd zij veel ver trouwelijker en deelde mij allengs onder het zegel van de diepste ge heimhouding haar gansche levens geschiedenis mede, van hare geboorte af tot op heden. Zoo vernam ik, wanneer zij de mazelen had gekregen, hoeveel jongen de kat jaarlijks ter wereld bracht, het karakter van haar vorige meid en hoeveel liefde zij gekoesterd had voor haar overleden echtgenoot, hoewel hij een dronk aard was geweest. Dit alles werd mij in vertrouwen medegedeeld en zal dan ook, om een geijkte uitdrukking te bezigen, met mij ten grave dalen. Het was on- noodig, om wederkeerig mijne hos pita mijne geheimen mede te dee- len, want die kende ze door en door. Zij kende den inhoud van mijne kasten en koffers beter dan ik zelf, zelden vergunde zij mij, een paar handschoenen meer dan eenmaal te dragen en als er een das van mij weg was, onderrichtte ze mij dat men bij die waschvrouwen ook al tijd een of ander kwijtraakt. Ik ben zeker dat de geur van mijn thee en de goede kwaliteit van mijn steenkolen haar niet onbekend wa ren, maar zij had vele goede eigen schappen en daarom was ik tevre den, met wat het haar behaagde mij te laten. Ik was dus, in weerwil van die minder prijzenswaardige eigenschap pen van mijne hospita, zeer geluk kig met mijn kalm, aangenaam le ventje en zeide ontelbare malen tot mij zelf, dat ik wel zeer gelukkig was in vergelijking met zooveel arme tobbers en sukkelaars op de wereld. Deze philosophie streelde mij eiken dag van het jaar, behalve op een enkeleu, geregeld wederkee renden dag. Dan kwam n.l. mijn hospita mijn kamer binuen en zeide: „Neem mij niet kwalijk, dat ik u stoor, maar ik wilde gaarne we ten of u op Kerstdag thuis eet. Natuurlijk gaat u wel naar uw vriendeD, niet waar? maar voor de zekerheid kom ik het u nog maar even vragen!" In mijne verlegenheid stotterde ik iets, maar zij begreep er zeer goed uit dat ik wel degelijk op mijne kamer zou blijven eten. „Op Kerstdag, mijnheer?" zeide zij, uiterst verbaasd. „Ik spreek over Kerstdag, ziet u? als wanneer iedere heer bij vrienden oi kennissen gaat dineeren; al de heeren, die ik ge had heb, deden dat ten minste." „Mijne vrienden wonen in Schot land, en daar wordt Kerstmis niet feestelijk gevierd," antwoordde ik. „Zoo?" antwoordde zij, terwijl haar gezicht duidelijk langer werd. „Dat spijt mij, dat spijt mij erg. Wat moet ik nu doen? Ik krijg morgen 15 personen en mijn taiel beneden is daar veel te klein voor." Vijftien personen te eten bij mijne hospita en geen enkele om brood te breken voor mij! Ik begreep natuurlijk dadelijk de strekking van haar opmerking over de grootte van haar tafel en bood gewillig aan, mijne kamer voordat feest at te staan. Dat aanbod werd gretig aangenomen en toen liet ze mij alleen, om te overdenken wat ik op Kerstdag zou uitvoeren. 't Was waar wat mijne hospita gezegd had het is in Engeland zoo algemeen gebruik, dat heeren die vrijgezel zijn, bij vrienden of ken nissen gaan dineeren dat ik eene uitzondering op den regel maakte. Ik herinner mij het verhaal van een mijner kennissen, die toevallig eens geen uitnoodiging had ontvangen en daarom in zijn club ging dinee ren. Daar zat hij geheel alleen in de reusachtige eetzaal, en had het geheele corps bedienden, twee en twintig kellners en dertien jongens, ter zijner beschikking. Ik was met mij zelf verlegen, zeide hij. Den avond vóór Kerstmis kwam de meid op mijne kamer met een glimmend gezicht en vroeg mij of zij het vertrek met groen mocht ver sieren: ze sprak niet over den maren tak, maar ik zag hoe ze dien steels- gewijze boven de deur hing. Ik ge voelde mij dien avond zeer eenzaam in mijn versierde kamer. Het ru moer dat mijne hospita en haar meiden beneden maakten, maakte mij knorrig en, toen later de meid nog eens boven kwam met de bood schap of ik eens beneden wou ko men om een stuk van de poddicg te proeven, zei ik zoo kortaf„Neen", dat de arme meid ongelooflijk vlug verdween. Onophoudelijk werd er aan de deur gebeld. Eerst kwam de gans, toen de sinaasappelen en hazelnoten voor het dessert en het nieuwe eet servies. Al deze bijdragen tot het aanstaande feest werden door de vrouwen met gejuich begroet. Mijne kamer werd mij te warm en ik stiet onzacht de deur open, waarbij ik toevallig hoorde dat mijn hospita op medelijdenden toon tot eene be zoekster zeide: „hij is heelemaal alleen op zijne kamer, de arme jon gen!" Zoo was dus mijn eenzaamheid een voorwerp van medelijden voor de menschen beneden! Ik werd boos en liep mijn kamer op en neer. Na eenigen tijd trachtte ik mijn aan dacht weer op mijn boek te vesti gen maar juist kwam de meid voorbij de geopende kamerdeur en deelde mij mede dat de bezoekers van de juffrouw juist bezig waren den punchbowl aan te steken en het geschreeuw dat een oogenblik later onder mij opging, overtuigde mij dat zij waarheid sprak. Ik was nu woedend, riep met een barsche stem om mijn blaker en ging naar bed, met de overtuiging, dat die pretmakers beneden mijn persoonlijke vijanden waren en met het voornemen morgen de huur op te zeggen, ja op Kerstdag de huur op te zeggen. Vroeg in den morgen werd ik wakker door een zwaren voetstap, die langs mijn kamer ging. Ik sprong er uit, deed de deur open en riep: „Wie i6 daar?" „Ik ben het, mijnheer," antwoordde de stem van mijn hospita, buiten gewoon vriendelijk. „Ik ga den pod ding in uw kamer brengen". Dat was het vroolijke begin van mijn Kerstdag. Dien morgen moest ik viermaal bellen voor heet water, driemaal voor mijn laarzen en werd beleefd verzocht mij deze keer te verge noegen met koude ham in plaats van mijn eieren, daar er in geen enkele kamer gelegenheid was die te koken. Ik bewoonde nu het achterka mertje van mijn hospita en werd ieder oogenblik gestoord door iemand die een of ander kwam halen, dat men in hoeken en gaten had ge borgen en dat boven moest worden gebruikt. Mijn gemakkelijke stoel was er niet, mijn ontbijt kon eerst drie uur nadat ik klaar was, wor den weggeruimd, en mijn hospita kwam mij vragen of ze een braad pan op mijn vuur mocht zetten. Alsof dat alles nog niet genoeg was, werd mij medegedeeld dat het zeer gemakkelijk zou zijn als ik te 2 uur wilde eten, opdat dat klaar zou zijn wanneer het feest boven be gon. Ik keurde dat voorstel met slecht geveinsde onverschilligheid goed, hoewel mijn bloed begon te koken. Maar ik was te trotsch om mijn hospita te laten bemerken, welke gedachten er eigenlijk in mij omgingen. Na mijn middagmaal kwam mijn hospita vragen of zij nog iets voor mij kon doen. Ik beschouwde haar indringen alleen als een lage wensch, om mij haar mooie taarten en pas teien te laten zien en antwoordde kortaf dat ik haar diensten niet noodig had. Om te trachten mij te verzetten, ging ik een uurtje wan delen, maar werd spoedig naar het kleine achterkamertje teruggedreven door de vroolijkheid die uit al de huizen te hooren was en de doodsch- heid van de verlaten straten. Nogmaals ging ik zitten lezen en riep om mijn thee. Ik kreeg ten antwoord dat ik die krijgen zou, zoodra het middagmaal boven was afgeloopen en werkelijk kwam ze dan ook na een langen tijd wach- tens. Ik schonk een kop in en stopte mijn pijp, toen alweer die meid ver scheen met een dampend stuk pod ding op een bord. „De juffrouw vraagt of zij u met een stuk van den Kerstmis-podding kan dienen, mijnheer!" Ik kon schotel en podding wel van den trap gegooid hebben. Ik zag mij dus het voorwerp van het medelijden en de liefdadigheid van het gezelschap boven! Hoewel ik een groot liefhebber ben van die samenstelling van al lerhande smakelijke dingen met brandewijn, die podding heet zou ik voor alles ter wereld dit aanbod niet hebben willen aannemen. Ik gaf de een of andere reden op, waar om ik bedankte, en keerde tot mijn pijp en mijn thee terug. Terwijl de witte rook in kronke lingen uit mijn mond kwam, ver beeldde ik mij Robinson Crusoë te zijn, wiens papegaai dood en wiens hond weggeloopen was. Maar mid den in die overpeinzing kwam de meid alweêr binnen. „Is u klaar met de thee, mijn heer? Ik moet het theegoed omwas- schen, voor boven." „Neem maar wegzeide ik niet heel vriendelijk. De meid bedankte mij, naar het mij voorkwam met eên onbeschaamde gelijkmoedigheid, en nam het theeservies weg. Langzamerhand begon men boven vroolijk te worden. Het schrille scha teren van kinderen vermengde zich met het zware ruwe lachen hunner ouders. Op eens hield het rumoer op en ik hoopte dat de vergadering zou opbreken. Ik hoorde den stap van mijne hospita die naar beneden kwam en de meid riep. Deze kwam uit de keuken en nu bereikte het volgende gesprek mijn oor „Heeft hij den podding opgegeten?" „Neen, juffrouw, hij kon er niet tegenzeide hij en hij was zoo barsch." „Barsch? Ik wilde hem vragen of hij bij ons komt. Denk je dat hij het doen zou?" „O, neen, juffrouw. Hij heeft ner gens lust in, hij is overal te hoog voor, ik heb nooit zoo iemand meer gezien Mijn hospita ging weer naar bo ven en een oogenblik later begon het rumoer weer van voren af aan. Ik was woedend over de sym pathie, die mijn eenzaamheid inboe zemde. Ik kon het lachen en jui chen van de Kerstmisvierders niet langer aanhooren en ging naar bed. Maar ik sloot de oogen niet vóór ik mijzelf plechtig had gezworen, dar ik nooit weer een kerstdag in eenzaamheid zou doorbrengen. En die gelofte vervulde ik. Want in het volgend jaar deed ik mijn examen, trouwde met een liet meisje en zette mij als geneesheer te Brigh ton neer. En welk eeu heerlijken Kerstmis heb ik toen gevierd! Nooit at ik heerlijker podding, hoewel ik er na dien tijd al heel wat heb hel pen verorberen. Z. M. heeft machtiging ver leend tot oprichting eener Kamer van koophandel en fabrieken te Winterswijk. De heer C. Snuif, wederom tot wethouder van Zaandijk be noemd, heeft zich die keuze laten welgevallen. In de Vrijdagmiddag gehouden vergadering van den geneeskundigen raad van Noord-Holland zijn tot correspondeerende leden benoemd de heeren Ph. Frank te Haarlem, dr. C. P. van der Lee te Purmerend, W. A. Logeman, H. van Noyen, rijks-veearts, beiden te Haarlem. Tot nieuwe leden zijn gekozen de heeren Boeke en Willenberg, beiden te Haarlem. Men is den vermoedelijken dader van den te Naarden gepleeg- den diefstal van scherpe patronen op het spooreen korporaal van het 7e regiment infanterie, die met de surveillance van het corvéewer- ken was belast, schijnt de schuldige te zijn. Men vermoedt dat deze be langrijke hoeveelheid scherpe pa tronen te Amsterdam is verkocht. Door Burgemeester en Wet houders te 's-Hage is een schrijven verzonden aan de verschillende amb tenaren in dienst der gemeentewaar- bij hen wordt kennis gegeven geen gebruik te maken van publieke ver makelijkheden dan tegen betaling. Deze circulaire moet hoofdzake lijk gegrond zijn op de klacht van eenige houders van publieke ver makelijkheden over te hooge belas ting, plus het legio vrijbiljetten en diploma's aan de gemeente ambte naren, dat bijna verplichtend was geworden. Op de 's-Gravenweg te Kra lingen is eene zeventigjarige doove vrouw door een achter haar aan komend paard en wagen aangere den. Zij werd inwendig zwaar ge kneusd en moest per draagbaar naar hare woning worden gebracht. De firma A. F. Smulders, te Utrecht heeft weder de opdracht gekregen om vier baggermachines te vervaardigen voor de werken aan het Panama-kanaal. Vele werklieden, die in den laat- tijd ontslagen waren wegens gebrek aan werk, zullen nu weer aan de fabrieken van genoemde firma den arbeid kunnen hervatten. Te Wageningen is een werk man, een met steenkolen beladen wagen voortduwende, door het kan telen van de kar met deze van den weg in een sloot gevallen, waarbij hij onder de kar geraakte. De on gelukkige was terstond een lijk. Woensdag namiddag liet de vrouw van C. Hoek', wonende in eenen watermolen bij Rustenburg, hare beide kinderen eenigen tijd alleen te huis, daar zij boodschap pen moest doen. Toen zij terugkwam, vond zij hetj oudste, een meisje vaa vier jaar, verkoold in haar stoeltje zitten. Het arme kind was levend verbrand, terwijl het jongste hevige brandwonden had bekomen. Het bleek dat het laatste te dicht bij de gloeiende kachel was gekomen waar door haar kleertjes vuur vatten. PEUILLBTO TNT. DOOB HASSELAER. 3) He HOOFDSTUK. Vergeef mij mijne onvriendelijke bejegening, zeide Giovanni, hem de hand reikende. Verdenk mij niet van een onwaarheid te hebben gezegd. Ik word heen en weer geslingerd tusschen mijne gedachten en overdenkingen, die wild en woest woelen in mijn ziel. Ik heb het mijzelf her haalde malen voorgehouden, dat ik haar niet genoegzaam ken, om ha.ar te mogen of te kunnen liefhebben. En toch, Jacomo, en toch voel ik dat haar oogen een brandplek hebben te voorschijn geroepen in mijn hart, die schrijnt en pijn doet, an dan weer is het de gedachte aan de muziek van haar z achte, vriendelijke stem, die mij gelukkig maakt. Maar gij hunt u dat niet begrijpen, gij hebt nooit lief gehad! Jacomo's gelaat betrok even. Zeg tot eeu mau dat hij leelijk is, zeg üem dat hij niet welsprekend is, hij zal er niet boos om worden. Maar zeg hem niet dat hij nooit heeft liefgehad, dat acht hij beleedigend. Nu, zeide Jacomo, dat is wat overdreven. Gij weet toch wel, Rosarita... Rosarita! herhaalde Giovanni met dat egoisme dat aan verliefden dikwijls zoo eigen is. O ja, zoo heb ik ook vroeger liefgehad, een dag, twee dagen hoogstens. Wij vergaten de mooie oogen van Marietta voor de prach tige lokken van Giuseppina en deze weer voor de heerlijke gestalte van Angela. En eindelijk waren wij alles verge ten! Noemt gij dat liefde, Jacomo? Ge hebt gelijk, antwoordde deze. Maar zeg mij eens, wat denkt gij nu te doen? Ik ben uitgenoodigd, den heer van der Velde van middag een bezoek te brengen, antwoordde Giovanni met een blos, die het blanke voorhoofd roodkleurde. Zoo spoedig reeds? -r- zeide Jacomo verbaasd. Gij schijnt reeds een goeden indruk te hebben gemaakt, caris- simo! Blijven uwe nieuwe kennissen lang in Napels? Ik geloof het niet, zeide Giovanni, haar vader zeide mij dat zij wat langer waren gebleven om mijn con certen bij te wonen. Des te meer zaak om spoedig eene teslissing te er langen, hernam Jacomo, terwijl hij opstond om heen te gaan. Gij gelukkige, alles in de wereld lacht u toe! Ille HOOFDSTUK. Het was vier dagen later. In de drie voorafgaande dagen had Giovanni telkens een bezoek gebracht bij van der Velde en diens dochter, bezoeken die veel langer duurden dan de étiquette dat voorschreef. Maar den ouden heer scheen de langdurigheid dier bezoeken wel te behagenhij voerde althans met den kunstenaar lange gesprekken over allerlei onderwerpen, waarin Giovanni's veelzijdige ontwikkeling zeer gunstig uitkwam. Wat Marie betrof, zij was stil en weinig spraakzaam. Wel gaf zij voldoende antwoord op alles wat Giovanni tot haar zeide, maar zij bleef steeds in den conversatie-toon en liet zich niet meer tot eene hartstochtelijke ontboezeming vervoeren zooals bij de eerste maal toen zij elkander ont moetten. Met een potlood in de hand zat zij op het terras en nam schetsen van den omtrek, terwijl de beide heeren in de nabijheid aan een tafeltje gezeten, hun gesprek voerden. Aan hunne voeten strekte zich de groote tuin van het hotel uit, een prachtige aanleg met een ongewonen rijkdom van dicht en schaduwrijk lommer, aardige slinger paadjes en prieeltjes in allerlei verborgen hoeken. Giovanni schreef Marie's teruggetrokken houding aan vrouwelijke ingetogenheid toe. Hij nam elke gelegenheid waar om haar in 't gesprek te mengen, en was gelukkig als hij hare stem hoorde, al zeide ze slechts enkele woorden. Niettemin vervulde hare koelheid hem nu en dan met on rust en kwam de gedachte bij hem op, dat hij haar wel licht onverschillig was, en dat hare houding daarvan het gevolg was. Dan weder riep hij zich alles voor den geest,

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1887 | | pagina 5